Napoli – Treviso 4-2
9 september 2006
Napoli, la nostra unica fede. Napels, ons enige geloof. La nostra unica fede is een wekelijkse column over de wedstrijden van voetbalclub Napoli. De terugkeer naar het de top van het Italiaanse voetbal is een zware kruistocht voor voetbalminnend Napels. In 2007 moet het kampioenschap van de Serie B veroverd worden. De stad rekent erop, ze heeft het nodig.
Het is zaterdagmorgen 9 september 2006. De televisie staat aan. De beelden vliegen de slaapkamer in. De ochtend is nog vroeg maar de dikke man op het scherm gebaart fel en giftig naar de andere gasten in de studio. Op zijn lip parelen dunne druppeltjes zweet. Zes, zeven druppels, keurig geordend in een rijtje, rakelings naast elkaar. Wanneer hij klanken uitbraakt klotst het vet met kwabben in zijn nek. Zijn vingers lijken dikke, korte worstjes. Er zijn gouden ringen omheen geklemd. Er is ruzie. Flitsen van de discussie belanden in mijn langzaam ontwakende hoofd. Het gaat over de spits van Napoli, Emanuele Calaió. Maar het gaat niet over zijn doelpunten, niet over zijn rol in het team. Het gaat over zijn schoenen. Het gaat over de kleur van zijn schoenen. Ik ben wakker en voel het in mijn buik. Vanaf vandaag worden de zorgen van Napels vergeten. De armoede, de criminaliteit, het gebrek aan scholing van de jeugd en de Camorra, de verstikkend mafia die de stad nog altijd in haar greep houdt. Eindelijk is de dag aangebroken van de oneindige tijdverspilling. Discussies, analyses, het gokken en de keiharde, hondstrouwe steun in het stadion. Vandaag is het zaterdag 9 september. Het is tijd voor voetbal.
Bij de ingang van San Paolo is graffiti gekalkt op de versleten, bakstenen muren. De verschillende bendes van de Curva A betwisten elkaar met de grove schilderingen. Ik lees de namen. De bende Mastiffs, de traditionele Vecchi Lions en de gevreesde Teste Matte. In het stadion zijn ze één. De Curva A. Het meest gewelddadige en sterkste supporterslegioen van Italië. Wanneer zij door het land trekken, worden dorpen en snelwegen gesloten, verloven van ME-ers ingetrokken en topoverleg gepleegd op het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Guido staat geduldig te wachten voor de McDonalds van Fuorigrotta. Hij is een babbelaar, een stevige, vrolijke Napolitaan. Gepassioneerd van vrouwen en voetbal, in welke combinatie dan ook. Maar nu is niet blij. Vorig jaar, in de Serie C, gingen we naar alle thuiswedstrijden. Met zijn tweeën. Met hooguit vijfentwintig duizend andere supporters gingen we naar het enorme San Paolo stadion. We zaten in een zee van lege rode stoelen en vochten tegen onrecht en bizar slechte tegenstanders. Het was zwaar en we voelden ons keer op keer belazerd. Soms waren er tranen van onmacht in de ogen van Guido. Dan zei hij dat hij het niet meer volhield. Na twee jaar van leed in de hel van het Italiaanse betaalde voetbal waren we eindelijk verlost van de Serie C. De opluchting en blijdschap maakte plaats voor verloedering van de clubliefde. In de zomer heeft voorzitter De Laurentiis met de geldbuidel gerammeld. Bucchi, De Bona, Cannavora, De Zerbi kwamen naar de stad. Grote namen, veel geld. En plotsklaps zijn er veel meer gepassioneerde Napolitanen in het stadion. Geld koopt fans. Succes creëert clubliefde. Guido haat zijn vrienden die vandaag vooraan staan te dringen met trotse koppen en een grote bek. Hij heeft gelijk.
Bij de ingang van de Curva is het dringen en duwen. Er moeten twintigduizend man één voor één door het politiekordon. De menigte is opeengepakt en door het geduw golven we op en neer tussen knuppels en blauwhelmen. Het ruikt naar zweet en knoflookadem. Guido drijft van me weg en roept me toe terwijl zijn hoofd wordt platgedrukt op de rug van zijn buurman.
“CHRIS! WE ZIJN NET GRIEKEN EN TURKEN.”
Het zijn woorden waarover ik moet nadenken.
“Waarom?”
“Omdat je alleen in die landen zo het stadion binnen moet gaan.”
Guido knikt serieus. Er rijzen vragen in me op. Belangrijke vragen.
“Maar waarom zijn we dan Grieken én Turken en niet alleen Grieken? Of Turken?”
Guido tuit nadenkend zijn lippen. Hij steekt zijn vinger op.
“Omdat Grieken net Turken zijn, en Turken net Grieken. Dus als wij op Grieken lijken, lijken we ook op Turken. En lijken we op Turken, dan lijken we ook op Grieken. Dus kan ik net zo goed zeggen dat we op Grieken én Turken lijken, dan hoef je daar zelf niet meer over na te denken. Snap je?”
“Ja Guido.”
We eindigen boven in het vak, bij de Vecchi Lions, de oude leeuwen. De leider van de groep staat met zijn megafoon op de staven van het gele hek zodat hij oogcontact kan maken met zijn baas beneden, de leider van de Mastiffs. Hij stopt gretig een stapel bankbiljetten in zijn zak. Het is de wekelijkse bijdrage van zijn manschappen voor de sfeeracties, de stricioni en het vuurwerk. Het is zijn inkomen, zijn werk. Dankzij de Curva A kan hij overleven. Achter hem loopt de rest van het stadion vol. Ik zie enthousiaste fans met sjaaltjes, petjes en shirts. Er wordt meezongen met de hits die door de speakers schallen. Guido zoekt de notenman, maar hij kan hem niet vinden tussen de opeengepakte supporters. Op het veld zijn nieuwe reclameborden geplaatst met draaiend schermen zodat er meer producten tegelijk verkocht kunnen worden. Mijn gedachten dwalen af naar twee jaar geleden. Toen het failliete Napoli in een bijna leeg stadion speelde, zonder de reclameborden, zonder stewards en politieagenten. Toen bij iedere ingang iemand in een spijkerbroek met ongestreken T-shirt en baard stond om vluchtig je kaartje te controleren. Vandaag is Napoli terug in het moderne voetbal, maar die saamhorigheid tussen de mensen, dat gezamenlijke gevoel van verantwoordelijkheid voor de club in nood, dat is verleden tijd. We kijken nu naar voetbal, naar een spel. De mensen juichen de stadionspeaker toe bij het oplezen van de opstelling. Maar ik denk aan toen.
Een paar minuten voor het begin van de wedstrijd klinkt het applaus voor onze leider. Hij stapt op de betonnen rand, hoog boven de sintelbaan. Zijn benen worden vastgeklemd tussen de armen van zijn twee assistenten. De megafoon piept storend door de speakers. Zijn legioen is groter dan ooit. Hij staat als een dirigent voor zijn orkest. We zingen met de massa. Het klinkt hard. Keihard. Maar Guido stoot me in de zij en zegt juiste woorden. “Dit deden we begin vorig jaar met de helft van de mensen, en toen lieten we de tegenstander trillen. Het verschil is er. Je hoort het niet maar voelt het wel.”
Napoli trapt af in een fantastische sfeer. Er zijn vlaggen, vuurwerk en het is één groot feest. De ploeg speelt goed voetbal. De nieuwe aanwinsten zijn stuk voor stuk begenadigde spelers. De voorzitter heeft puik werk afgeleverd. De spitsen Calaió en Bucchi spelen met behulp van de aanvallende middenvelder De Zerbi de verdediging van Treviso aan stukken. In het begin van de tweede helft is het al 3-0 voor Napoli door twee goals van Bucchi en een goal van verdediger Grava. Even later scoort Treviso bij toeval twee doelpunten. Maar de Napolitanen zijn beter, veel beter. Een volley van De Bona, ex-Chelsea en Milan suist van buiten de zestien snoeihard in het net. De scheidsrechter fluit af, de drie punten zijn binnen. Een droomscenario.
Guido wijst voor zich. Een vader heeft een jongetje op schoot. Het tengere mannetje eet een ijsje. Zijn vader schreeuwt tegen de scheidsrechter en laat zijn pols op het hoofd van de kleine rusten. In zijn hand smeult een dikke, bruine joint. De rook kringelt voor het gezicht van de kleine. Guido schudt zijn hoofd bij het zien van het tafereel en staart voor zich uit.
“Ach. We lijken we dan wel op Turken en Grieken, maar misschien zijn we nog een stuk slechter als dat volk.”
De mislukte rechtspraak in zijn veroordeling ontgaat hem volkomen.