Manfredonia – Napoli 0-1
5 maart 2006
Napoli, la nostra unica fede. Napels, ons enige geloof. La nostra unica fede is een wekelijkse column over de wedstrijden van voetbalclub Napoli. Na het faillissement speelt het ooit machtige Napels voor het tweede seizoen in de hel van het betaalde voetbal, de Serie C. De trotse Napolitanen willen maar een ding. Zo snel mogelijk terugkeren in de Serie A. Ter vergelding van al die jaren vernedering door de rest van Italië.
De vroege zondagmorgen. Corso Umberto is lang en leeg. Geen bandengekletter over de kinderkopjes. De zon schijnt kalm en sluimerig, ze ontwaakt. Haar stralen vallen als goud tussen de palazzi, in het licht dwarrelt het stof van de straat. Er is niemand in de stad, op een paar verdwaalde toeristen na. Warme koffie uit een plastic bekertje glijdt door mijn keel. Er is stilte, alleen de frisse wind laat zich horen. De lucht is nog vol van zuurstof. Alsof ze dankbaar gebruik maakt van de rust. Ze is dik. Zo dik en vochtig dat het lijkt alsof je er plakken van kunt snijden. De stad is er, ze spreekt me toe, ze laat haar verborgen kant zien.
Aan het einde van de vergane boulevard, in de richting van het treinstation, duiken de eerste straatverkopers op. Chinezen, Algerijnen, Pakistanen en Afrikanen. Ze lachen naar elkaar en maken grappen met hun handen. De stilte voor de stom, stilte voordat de Napolitanen komen en hen als honden behandelen voor vijftig cent minder. Racisme in Nederland is in opkomst. De nieuwe generatie die de verschillen van vandaag niet uitlegt aan de hand van het verleden. Die generatie moet in Napels nog geboren worden. Racisme in Napels is het Italiaanse fascisme van vroeger. Alleen vroeger is hier nu.
Cavallo gooit het portier van de auto dicht en steekt een peuk op. Ook Genni stapt uit, full-time pizza bezorger. Genni is breed met dikke, gespierde armen. Cavallo is lang en tenger. Cavallo doet iets met rekeningen schrijven. Hij praat er niet veel over.
“Het is moeilijk uit te leggen.”, zei hij ooit.
“Dan kunnen we beter over voetbal praten”, antwoordde ik.
Cavallo mag me graag. Tien minuten te laat komt Nicola aanrijden in een grote Jeep. Naast hem zit Maurizio. We stappen met zijn vijven in de Fiat Punto van Cavallo. Nicola is de navigator.
“Mijn oom heeft gezegd dat we niet de borden met Manfredonia moeten volgen, maar dat we bij het station van Foggia rechtsaf moeten.”
Het woord “oom” en het “niet-volgen-van-bepaalde-zeer-belangrijke-borden laat mijn problemen-o-meter in het rood uitslaan.
“Nicola, woont je oom daar soms in de buurt?”
“Nee, maar hij heeft gehoord dat ze het op televisie hebben gezegd.”
“Oh, maar ik heb juist gehoord dat ze op televisie hebben gezegd dat je niet moest geloven dat ze op televisie hebben gezegd dat je niet de borden moest volgen.”
Nicola kijkt me vol bewondering aan. Dan knikt hij.
“Oke, we moeten dus de borden volgen.”
Cavallo stuurt de auto over de snelweg. De Napolitaanse muziek staat hard en we zwieren door de bochten van de groene heuvels. Er wordt alleen dialect gesproken. Ik voel me weer buitenlander. Maurizio deelt zijn broodje met de anderen. De anderen volgen zijn voorbeeld en de broodjes maken cirkels door de wagen. Ik ben de enige zonder broodje om te delen.
“Heeft jouw moeder geen broodje klaargemaakt Chris?”.
Genni klinkt bezorgd.
“Mijn moeder is in Nederland, Genni.”
“Heb jij geen moeder hier?”
“Nee.”
“Moet jij zelf al het eten maken?”
“Ja.”
“En ook je was doen?”
“Ja.”
De mannen op de achterbank kijken elkaar zorgelijk aan. Ook Cavallo kijkt op en via de achteruitkijkspiegel kruist zijn blik die van zijn vrienden. Het blijft stil en uiteindelijk tilt hij langzaam zijn arm van de versnellingspook. Zijn hand zweeft even ongemakkelijk en dan voel ik onbeholpen een paar kloppen van troost op mijn schouder.
“Het komt wel goed jongen.”, Cavallo knikt me bemoedigend toe en zijn lippen knijpen ter bevestiging.
Genni’s hoofd verschijnt tussen de bestuurdersstoel en de mijne.
“Ja, het komt echt wel goed hoor.”
Ze menen het.
Het kleine stadion van Manfredonia ligt op een bizarre plaats. Slechts een dunne asfaltweg scheidt het stadion van de zee. Wanneer ik vanaf de lange zijde, gereserveerd voor de Napolitanen, achterom kijk, zie ik de golven op het zand stukslaan. De hoofdtribune tegenover ons heeft een vreemd koepelvormig dak. Het lijkt alsof er een roestige, ijzeren brug boven de hoofden van de toeschouwers hangt. De twee korte zijden zijn bezit van de fanatieke tifosi van Manfredonia. Achter de lage tribunes rijzen oude flatgebouwen op. Wanneer we onze liederen heffen, echoën de woorden keihard tegen de muren. Er hangt een vijandelijke sfeer rond het veld. Genni legt me uit dat de supporters van Manfredonia ook supporters zijn van het dichtbijgelegen Foggia. En Foggia en Napoli, dat zijn sinds de gevechten van vorig seizoen vijanden.
Manfredonia trapt af en schiet de bal over links naar voren. De voorzet van de linksbuiten vliegt via keeper Izzo in het doel. De schrik slaat ons om het hart. Het stadion ontploft van vreugde, 1-0 voor Manfredonia. Plots vlagt de grensrechter en het doelpunt wordt om onbegrijpelijke reden afgekeurd. De bal zou bij de voorzet de achterlijn al hebben gepasseerd. De spelers en trainer van Manfredonia zijn woedend. Het thuispubliek staat massaal op en scandeert richting ons vak: “Napolitanen dieven, Napolitanen dieven.” De provocatie wordt door ons met gelach ontvangen. De eerste drie minuten van de wedstrijd gaan op aan protesten en het verwijderen van projectielen van het veld. Napoli heeft in al die tijd nog geen bal aangeraakt.
De eerste helft voetbalt Napoli zoals vrouwen het soms definiëren. Ze schoppen de bal naar voren en rennen erachteraan. Manfredonia is sterker en krijgt wat kansen. Een doelpunt blijft uit. Na het rustsignaal gaan we teleurgesteld zitten. Er wordt gescholden door onze leiders. Niemand gaat zitten tot zij het zeggen. Pas na het scanderen van “wij willen volk dat strijdt” richting de afdruipende spelers mogen we zelf beslissen of we gaan zitten. Napoli start goed in de tweede helft. Er wordt gecombineerd en soms zelfs goed gespeeld. Voor het doel gebeurt er weinig, maar de wedstrijd wordt gedomineerd door Napoli. Wanneer Piá vanaf een voorzet van rechts de bal schitterend in de lange hoek kopt barst het feest in ons vak los. 0-1 voor Napoli. Dan verspreidt zich het nieuws door het vak dat concurrent Frosinone achterstaat tegen Juve Stabia. Er wordt gedanst en gezongen. Het lijkt een onschuldige en vrolijke middag te worden.
Na de achterstand gedraagt de aanhang van Manfredonia zich ronduit schandalig. Er wordt gemord in ons vak. De leiders manen ons tot rust. “Wij meten ons niet met clubs van dit niveau!”, is het bevel door de megafoon. Na het eindsignaal is het matten op het veld tussen de spelers. Napoli-spits Sosa schijnt in de laatste minuut een elleboog te hebben uitgedeeld. De sfeer wordt nerveus. Er wordt vuurwerk op het veld gegooid dat ontploft tussen de troep duwende mensen die inmiddels bestaat uit spelers, trainers, steward, het arbitrale trio en zelfs fotografen. Aan de overkant van het veld probeert het Napoli bestuur de hoofdtribune ongeschonden te verlaten. De supporters van Manfredonia gooien flessen en aanstekers in de richting van de eenzame delegatie. De uitgang van de hoofdtribune is geblokkeerd door de Manfredonia supporters en vanuit ons vak zien we duidelijk hoe technisch directeur Marino van Napoli rake klappen en schoppen ontvangt. Om me heen hoor ik kreten van ontzetting. Ik voel mijn eigen woede, mijn keel wordt dichtgeknepen van machteloosheid. Dit kan niet. De leiders roepen door de megafoons op tot actie. In de rijen voor me gaan de hoofdkappen op. Sjaals tegen het traangas worden voor gezichten geschoven. Binnen een paar tellen is het oorlog. Er wordt ingehakt op de ijzeren poort richting hoofdtribune. Onder de druk van de massa buigt de poort uit haar voegen. De drie ME’ers die de poort tegen proberen te houden vallen om. Ik zie en hoor de gespen van losgenomen riemen op de helmen van de politieagenten ketsen. Om de hoek komt een peloton aan ME’ers aanstormen. Genni trekt me aan mijn jas naar achteren. Hij schudt zijn hoofd wild naar achteren. Het betekent wegwezen. Het is de tijd van de arrestaties. We rennen naar de auto. Ik stop en kijk een ogenblik achterom. Over de dansende hoofden zie ik een luchttheater van stokken, knuppels, flessen en zwaaiende riemen. We rennen door, tussen plantenbakken en palmbomen. Genni schreeuwt me toe onder het rennen: “WEL EEN GAVE GOAL VAN PIÁ HÉ?”
We rijden onder zware politie-escorte door de wijken rond het stadion naar de snelweg. Een lange stoet auto’s die als een leger de stad verlaten. Op balkons en uit ramen gebaren de inwoners van Manfredonia ons woest toe. De mensen schelden naar ons alsof we beesten zijn. We rijden stapvoets. Veel Napolitanen hebben onder het rijden de deur geopend en gooien flessen in de richting van de stadsbewoners. Mijn gezicht buigt zich door de open raam. Er staat een oude man op de stoep. Zijn huid is gerimpeld. Hij is gekleed in zijn zondagse pak. Ik voel zijn aanwezigheid dichtbij, op ongeveer twee meter voor me. Hij zwaait zijn wandelstok dreigend in de lucht. Hij schreeuwt naar mij.
“Weg jullie Napolitanen. Weg jullie stinkende dieven.”
Hij schaamt zich niet voor het spuug dat van zijn kin loopt. Hij merkt het niet.
Hij haat ons.