Viking84 | vrijdag 13 januari 2006 @ 22:02 | |
TS begint: in random order 1) Willem Kloos, ihb het boek van kind en God. Subliem ![]() 2) Martinus Nijhoff - Het Uur U 3) Geerten Gossaert - Experimenten (en daaruit 'In Obitum', 'Aan een zeedistel', 'Het brandende wrak') 4) J.C. Bloem - Spiegheling, Kerkhof aan het meer 5) Hendrik Marsman - 'Paradise Regained' (mijn favo gedicht op de havo) Anderstalig: Friedrich Rückert - Kindertotenlieder (Duits) W.H. Auden - Stop all the clocks | ||
tong80 | vrijdag 13 januari 2006 @ 22:04 | |
Charles Bukowski (1920-1994) "question and answer" he sat naked and drunk in a room of summer night, running the blade of the knife under his fingernails, smiling, thinking of all the letters he had received telling him that the way he lived and wrote about that-- it had kept them going when all seemed truly hopeless. putting the blade on the table, he flicked it with a finger and it whirled in a flashing circle under the light. who the hell is going to save me? he thought. as the knife stopped spinning the answer came: you're going to have to save yourself. still smiling, a: he lit a cigarette b: he poured another drink c: gave the blade another spin. ![]() | ||
Philosocles | vrijdag 13 januari 2006 @ 22:19 | |
Mi cyaan believe it Mi seh mi cyaan believe it Room dem a rent Mi apply widdin But as me go in Cock-roach, rat and scorpion also come in One good nose haffi run But mi nah guh dong sit dong Pon high wall like Humpty Dumpty Mi a face mi reality Michael Smith (Jamaicaans poëet) | ||
Twisted_fok | vrijdag 13 januari 2006 @ 22:26 | |
Liefde is Ach! Hoeveel kopjes trok ik uit dit zakje thee? In hoeveel verzen heb ik jouw gezicht bezongen? Ja, hoeveel maal verdween de zon in zee? En hoeveel teer bleef achter in mijn longen? Op hoeveel fietsen reed ik daaglijks naar je toe? En hoeveel smoesjes zijn er in je opgerezen? Zó veel, dat thans statistisch is bewezen: ‘De liefde is toch zo een droef gedoe…’ Lévi Weemoedt Uit: Geduldig Lijden | ||
zzzeester | vrijdag 13 januari 2006 @ 22:34 | |
Willem Elsschot: Het Huwelijk Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd in d'ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven, haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt. Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren, hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard. Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen. Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen, en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond. Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand. Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen en rennen door het vuur en door het water plassen tot bij een ander lief in enig ander land. Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat. Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot en zagen dat de man die zij hun vader heetten, bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten, een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood. Rotterdam 1910 [ Bericht 0% gewijzigd door zzzeester op 13-01-2006 22:46:04 ] | ||
Philosocles | vrijdag 13 januari 2006 @ 22:39 | |
Oh kut Oh kut, oh snee, oh pruim, oh spleet, Oh gleuf, oh naad, oh kier, oh reet, Oh gat, oh dot, oh doos, oh meuk, Oh muts, oh klier, oh bef, oh prut, Oh peer, oh vijg, oh dop, oh deur, Oh lek, oh put, oh kloof, oh scheur, Oh rits, oh snits, oh lik, oh stuk, Oh pot, oh punt, oh kruis, oh munt, Oh poort, oh zucht, oh tuin, oh lust, Oh moes, oh vlaai, oh muis, oh trut, Oh vlucht, oh krocht, oh brug, oh kolk, Oh veeg, oh dirk, oh kees, oh hol, Oh grot, oh schacht, oh bron, oh dal, Oh hok, oh wak, oh wel, oh kwal, Oh soes, oh tas, oh voos, oh kwast, Oh zweer, oh puist, oh moot, oh schram, Oh flens, oh roos, oh poes, oh jet, Oh sluis, oh pomp, oh lurk, oh kets, Oh schelp, oh schee, oh poel, oh zee, Oh zacht, oh zout, oh zoet, oh wee, Oh hals, oh fles, oh vaas, oh kat, Oh mond, oh wond, oh jaap, oh kwel, Oh vat, oh val, oh toef, oh zalf, Oh vloek, oh troost, oh kuil, oh graf, Oh klem, oh kluif, oh spons, oh kruik, Oh klit, oh snor, oh plons, oh fuik, Oh dons, oh kluit, oh lonk, oh tuit, Oh in, oh uit, oh in, oh uit. Jules Deelder | ||
Viking84 | zaterdag 14 januari 2006 @ 00:09 | |
quote:heel goed ![]() ![]() ![]() | ||
De-oneven-2 | zaterdag 14 januari 2006 @ 00:21 | |
Ik heb ook maar weinig op met 't huwelijk, maar om daar nou een heel gedicht aan te wijten... | ||
Pauline | woensdag 18 januari 2006 @ 01:44 | |
Anderstalig: Edgar Allan Poe ![]() http://bau2.uibk.ac.at/sg/poe/Work.html En vreemd genoeg vind ik wijlen Toon Hermans als vaderlands dichter vaak erg leuk. ![]() | ||
bofneger | woensdag 18 januari 2006 @ 03:14 | |
Een favoriet gedicht kan je het niet noemen, maar als je jezelf ook maar enigszins verdiept hebt in het leven van Lodeizen, dan voel je misschien wel de emotie in dit gedicht: VOOR VADER o vader wij zijn samen geweest in de langzame trein zonder bloemen die de nacht als een handschoen aan - en uittrekt wij zijn samen geweest vader terwijl het donker ons dichtsloeg. waar ben je nu op een klein ritje in de vrolijke bries van een groene auto of legde de dag haar handschoen niet op een tafel waar schemering en zachte genezing zeker zijn in de toekomst. mijn lippen mijn tedere lippen dicht. 16 juli 1950 Hans Lodeizen | ||
Clourhide | woensdag 18 januari 2006 @ 03:32 | |
Rainer Maria Rilke T.S. Eliot John Ashbery Dirk Van Bastelaere Jacques Hamelink Martinus Nijhoff Paul van Ostaijen Hans Faverey en nog veel meer | ||
Clourhide | woensdag 18 januari 2006 @ 03:40 | |
Hier eentje (titelloos) van Faverey, de meest onderschatte Nederlandse dichter volgens mij. Ik heb dit altijd al een creepy gedicht gevonden, ik krijg er kippenvel van als ik het lees: De engel buigt zich dieper en dieper over de borstwering, totdat het van opwinding begint te tintelen in zijn vleugels. Zou hij zich misschien naar beneden storten en hun zo de kans geven te tonen wat hij waard is als engel? Dieper en dieper voorover: de tinteling, de hunkering in zijn slagpennen; de spreuken herhalend, de spreuken vergeten; waan, of wezen, of alletwee voorbij. Maar waarom neuriet hij dan niet, die engel van je, die al paars wordende schaduw waar ooit een balustrade was? (uit: Tegen het vergeten) | ||
JAM | woensdag 18 januari 2006 @ 03:53 | |
quote:Ja, ik ben en blijf een narcist. ![]() | ||
JAM | woensdag 18 januari 2006 @ 03:54 | |
Meer naar mijn idee prachtige gedichten en versen van De-oneven-2 kunt u alhier lezen. Het gedichtentopic. ![]() | ||
zzzeester | zondag 22 januari 2006 @ 00:31 | |
LEVE DE LENTE op die betoging zag ik een jongen een hele mooie brave jongen en op zijn spandoek stond te lezen in koeien van letters dikke koeien van letters weg met de winter leve de lente Luc de Vos | ||
prupke | zondag 22 januari 2006 @ 00:34 | |
voor poezieliefhebbers : http://www.decontrabas.typepad.com/publieksprijsbundel2005/ Ik zelf heb op stapelen van Vroomkoning gestemd. | ||
De-oneven-2 | maandag 23 januari 2006 @ 00:03 | |
quote: ![]() | ||
Jurrio | woensdag 25 januari 2006 @ 17:14 | |
DE IDIOOT IN HET BAD Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen, haast dravend en vaak hakend in de mat, lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen, gaat elke week de idioot naar ’t bad. De damp die van het warme water slaat maakt hem geruster: witte stoom… En bij elk kledingstuk dat van hem afgaat, bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom. De zuster laat hem in het water glijden, hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst en om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden. Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden, zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen, zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden komen als berkenstammen door het groen opdoemen. Hij is in dit groen water nog als ongeboren, hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen, hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen. En elke keer, dat hij uit ’t bad gehaald wordt, en stevig met een handdoek drooggewreven en in zijn stijve harde kleren wordt gesjord stribbelt hij tegen en dan huilt hij even. En elke week wordt hij opnieuw geboren en wreed gescheiden van het veilig waterleven, en elke week is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven. M. VASALIS Er zijn nog zoveel gedichten die k mooi vind, maar deze kwam het snelst in mij op ![]() | ||
Claudia_x | woensdag 25 januari 2006 @ 22:35 | |
quote:Ik vind Uitdrijving van Faverey zo mooi. ![]() Uitdrijving 'Jij maakt van mij iets wat ik niet ben.' Zij moest zich toen bukken om iets op te rapen; ik zag enkele wervels, raakte toen snel haar ruggegraat aan Zij rilde; draaide zich om, richtte zich op; groet lachend en is weg * Op zijn linkerzij zijn gaan liggen; op mijn rechterzij moeten liggen. Het niet te kunnen vergeten gezicht: met steeds meer moeite herinnerd, opnieuw gezien. De ogen daarin; de jukbeenderen, de neus; haar mond die ik nooit heb gekend. * Dat je nooit hebt bestaan. Opeens liet ik mij vallen; en ik verberg mijn gezicht. De winter is al lang dood. De gierzwaluwen zijn terug. Heb ik altijd van je gehouden; of heeft zij nooit bestaan. Herinneringen zijn geen herinneringen. Herinnering is perceptie. * Waar zij zich nu bevindt, nu, weet ik niet. Net als zij aan mij denkt, toevallig, denk ik misschien niet aan haar. Zo is er, juist als er niets is, altijd wat. Door de beweging te loochenen red ik het zelfs hier niet, nu niet. * Zodra het zich aankijkt is het nooit iets anders. Het is ondeelbaar, onaftelbaar. Kom nog op mijn schoenen staan: dan zie ik je gezicht. Het is midden op de dag; het heeft geregend; je ogen glinsteren naar iets; een mier zoekt iets. * Helder geworden in mijn hoofd ik denk dat ik in mijn hoofd zit; de andere eilanden kan ik weer zien. Ook de zee lijkt tot rust gekomen. Zo herhaal ik mijzelf: beheerste radeloosheid om niets. De myrte is opnieuw gaan bloeien. Met een verse lauriertak sla ik de meeste vliegen nog van mij af. * Zij bukt zich om iets op te rapen: want zij had wat laten vallen. Om haar zich zo te zien bukken heb ik haar iets laten vallen. Voor zij het vertrek verlaat en mij achter zich dicht trekt, laat ik het haar nog een keer doen. En zo is het goed: meer niet. Eindelijk: wees weg. Het ga je goed. Hans Faverey | ||
JAM | woensdag 25 januari 2006 @ 23:32 | |
quote:Wat, dat gedicht of dat jij 't zo mooi vindt? | ||
Claudia_x | woensdag 25 januari 2006 @ 23:40 | |
quote: ![]() | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 00:12 | |
Zelf ben ik groot van van Paul van Ostaijen. Het stille lied. -Twee regels uit.- Voor de zoveelste maal heb ik Boticelli over he land zien gaan, die bloemen zaait. En weer strekken de bomen hun geweldig bottende takken, levensdrift die Japannezen begrepen. Het gaat nog een stuk verder, maar ik ben niet in the mood om over te typen. | ||
Fatality | donderdag 26 januari 2006 @ 00:15 | |
Marc groet 's morgens de dingen
Ik vind het werkelijk een geweldig gedicht !!! en ben nog nooit een leukere tegengekomen zie die opmaak! | ||
Opa_vertelt | donderdag 26 januari 2006 @ 00:42 | |
DIE RITME VAN CHAOS Voor my is 'n teerpad onder my voete gly die wit strepe stadig verby Ek balanseer my, balanseer my op die middel, die middel van my weg 'n Padbordjie sê daar's 'n afdraai voor: die afdraaipad na Afrika maar dis 'n stofpad, 'n grondpad, 'n pad met baie klippe 'n kronkelpad, 'n harde pad, 'n pad met baie stampe en die tromme hou die ritme die tromme hou die ritme... van chaos En die vroue vra: is Afrika se nagte dan soveel donkerder as dié van ander kontinente? skyn Afrika se son dan soveel skerper as dié van ander kontinente? Alpha en Beta Centauri: vlammende inferno en die Suiderkruis gekruisig in die naglug ek balanseer my, balanseer my op die middel van my weg 'n Padbordjie sê die afdraai is naby: die afdraaipad na Afrika maar dis 'n stofpad, 'n grondpad, 'n pad met baie klippe 'n kronkelpad, 'n harde pad, 'n pad met baie stampe en die tromme hou die ritme, die tromme hou die ritme van chaos En die afdraai is 'n hartklop maar die ritme laat my vrees die afdraai is 'n wete iets onstuimig in my gees En my hartklop hou die ritme, my hartklop hou die ritme van chaos my hartklop probeer maar om die ritme te hou, ritme te hou van chaos.. | ||
De-oneven-2 | donderdag 26 januari 2006 @ 01:32 | |
De wolken Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag Lang-uit met moeder in de warme hei, De wolken schoven boven ons voorbij En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag. En ik riep: Scandinavië, en: eenden, Daar gaat een dame, schapen met een herder— De wond'ren werden woord en dreven verder, Maar 'k zag dat moeder met een glimlach weende. Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek, Ofschoon de hemel vol van wolken hing, Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde ding Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek. —Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide En wijst me wat hij in de wolken ziet, Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet De verre wolken waarom moeder schreide.— | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 02:26 | |
Ik heb een man gezien. Hij heeft geen naam. Geef hem ons aller vóórnaam bij elkaar. Hij is de zoon van een vrouw en een vader. Zodra de rode zon is opgegaan gaat hij de stad in. Hij komt langs mijn raam. De avond blauwt, hij komt er weer vandaan. Hij werkt op een kantoor, heet daar Awater. Zie hem. Hij is bekleed met kemelhaar geregen door een naald. Zijn lijf is mager gespijsd met wilde honing en sprinkhanen. Niemand heeft ooit hetgeen hij roept verstaan. Het is woestijn waar hij gebaren maakt. Hij heeft iets van een monnik, een soldaat, maar er wordt niet gebeden, niet geblazen, wanneer men op kantoor het boek opslaat. Men zit als in een tempel aan een tafel. Men schrijft Arabisch schrift met Italiaans. In cijfers, dwarrelend als as omlaag, rijzen kolommen van orakeltaal. Het wordt stil, het wordt warmer in de zaal. Steeds zilter waait dun ratelend metaal. De schrijfmachine mijmert gekkepraat. Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat: "o moeder, zult gij ooit een bontjas dragen? gaan nu de rozen naar het hospitaal?" Awater is clean-shaven van gelaat. Hoe laat is het? Awater's hoofd voelt zwaar. De telefoon slaapt op de lessenaar. De theekopjes worden teruggehaald. De klok tikt, tikt, slaat, tikt tot half-zes slaat. De groene lampen worden uitgedraaid. Vandaag, toen ik voor 't raam de bloemen goot, is het voornemen in mij opgekomen Awater te gaan halen van kantoor. Ik heb sinds mijn broer stierf geen reisgenoot. Als men een vriend zoekt, is het doodgewoon dat men eerst ziet of men bij hem kan horen. Vanavond volg ik dus Awater's spoor, ik kijk de kat, zo men zegt, uit de boom, en morgen, gaat het goed, stel ik mij voor. Zo sta ik bij de hoge stoep. Ik schroom. Het slaat half-zes. De tijd wordt eindeloos. De straat wordt door voorbijgangers doorstroomd. In elke schaduw wordt een licht ontstoken, makend, al dwalend, omtrekken in rook. O broeder in den hemel, wees hier ook. Bescherm mij, dat mijn schim geen licht vertoont. Bewaar mij ongezien en ongehoord. -- Opeens Awater. Van een overloop zie ik hem komen, knipperend met 't oog. Geen sterveling, geen stad, geen avondrood bestaat voor hem. Hij komt gesneld van boven, zandstenen trappen af langs slangen koper. Hij ziet, schijnt het, een horizon, een zoom waaruit ononderbroken weerlicht gloort. Het is alsof hij hoort waarvan hij droomt en de plek ziet waar hij te vinden hoopt, zo snelt hij langs me, en ik voel mij doorboord. Hij loopt haastig de vestibule door. Hij hangt een sleutel op het sleuterboord. Een droge distel doet zich aan hem voor, hij grijpt zijn stok, hij wandelt fluitend voort. Hij dekt zich, ik echter ontbloot het hoofd: Wees hier, nogmaals, gij die op hoogten woont zo onbewoonbaar als Calvario. De straten zijn met asfalt geplaveid. Ik merk dat de echo, die mij uitgeleide deed door de hall met tegels, buiten zwijgt. De stad verleent de voet geluidloosheid. Een rij auto's glijdt karavaansgewijs met zacht gekraak van leer aan ons voorbij. Awater is mij reeds vooruitgeijld. Ja, ja, 't schijnt waar te zijn, hij wil op reis. Hij staat stil voor het modemagazijn. Ik zie dat hij naar een gezelschap kijkt van poppen die met plaids en verrekijkers legeren aan de oever van de Nijl gelijk uit pyramide en palmboom blijkt. O Awater, ik weet waarvan gij peinst, iets verder, bij de plaat der scheepvaartlijn waarop een Bedouïn in de woestijn een schip begroet dat over zee verschijnt, en, weer iets verder, bij het bankpaleis waar "vreemd geld" genoteerd staat in de lijst. Zo gaan wij samen langs de winkelschijnsels. Eensklaps is hij verdwenen in een zijstraat. Een deurbel klinkt. Daar moet hij binnen zijn. Er staat geschreven: scheren en haarsnijden. Het klein vertrek met kasten aan weerszij lijkt door de sterke geur van allerlei parfumerie-artikelen nog kleiner. Awater -- ik moet zeggen, ik ben blij dat ik hem zie, ik was hem bijna kwijt, -- zit in een mantel van gesteven lijnwaad voor de wastafel van wit porcelein. De kapper doet zijn werk, en ik zet mij als wie zijn beurt wacht, op een stoel terzijde. Nooit zag ik Awater zo van nabij als thans, via de spiegel; nooit scheen hij zo nimmer te bereiken tegelijk. Tussen de flessen, glinsterend verbrijzeld, verrijst hij in de spiegel als een ijsberg waarlangs de gladde schaar zijn snavel strijkt. Maar het wordt lente, en terwijl wijd en zijd de damp hangt van een bui die overdrijft ploegt door het woelend haar de kam de scheiding. Dan neemt Awater van de kapper afscheid en ik volg hem op straat, werktuigelijk. Het toeval neemt een binnenweg naar 't doel. Moest het, dat Awater belanden moest in het café waar ik kwam met mijn broer? Het moest, en hij zit zelfs in onze hoek. Ik zet mij ergens anders. Plaats genoeg. De kelner kent me. Hij weet wat ik voel. Hij heeft mijn tafeltje al tweemaal gepoetst. Hij blijft, met in zijn hand de witte doek, geruime tijd staan zwijgen naast mijn stoel. "De tijden" zegt hij "zijn niet meer als vroeger." Ik weet dat hij ook aan mijn broer denkt, hoe met zijn hond aan de ketting en zijn hoed iets achterover op, hij binnenwoei en 't heele zaaltje vulde met rumoer. Hier ligt hetzelfde zand nog op de vloer, dezelfde duif koert in zijn kooi als toen. Oei, zei de wind, voort, voort! Zo is het goed. Wie is dat? zeg ik daar 'k iets zeggen moet. En hij, wetend terstond op wien ik doel: "Iemand die voor het eerst de zaak bezoekt." Dan trekt hij van 't buffet het hekje toe. In 't water worden glazen omgespoeld. -- Wat is 't dat in zijn zak Awater zoekt? Het is een boekje van marocco groen. Het is een schaakspel nu hij 't opendoet. Awater's ogen kijken koel en stroef. Zijn hand, op tafel trommelend, schenkt moed aan het visioen dat door zijn voorhoofd woelt. Een sneeuwvlok dwarrelt tussen droppen bloed. Het spel wordt tot een nieuw figuur gevoegd. Zijn glas, vóór hem, beslaat onaangeroerd. De cigaret die in de asbak gloeit maakt een stokroos die langs 't plafond ontbloeit. Hij zit volstrekt alleen en ongemoeid. Hij heeft wat een planeet heeft en een bloem, een innerlijke vaart die diep vervoert. Nu drinkt hij het glas leeg en sluit het boek. Hij krijgt, nu hij stil voor zich kijkt, iets droevigs. Hij kijkt mijn kant uit, zodat ik vermoed dat hij mij roept als hij de kelner roept. Maar neen, hij rekent af, ik ook, en spoedig gaan wij weer samen door het straatgewoel. Elektrisch licht dat langs de gevel schiet schrijft ieder ogenblik de naam opnieuw van 't restaurant, en een dubbele file mensen gaat in en uit langs de portier die de toegang van draaiend glas bedient. Terwijl wij binnentreden klinkt muziek. Awater blijkt bekendheid te genieten. Waar hij langs komt wordt naar hem omgezien. "Wat?" zegt iemand "kent u Awater niet? Ik meen, hij is accountant of zoo iets. Ik ken hem, maar ik ken hem niet intiem. Sommigen zeggen, 's avonds leest hij Grieks, maar anderen beweren het is Iers." -- Er is intussen iets zeer vreemds geschied. Een heer die zich op 't podium verhief zegt dat hij Awater zijn plaats aanbiedt. "Ik spreek" zegt hij "uit naam van allen hier. Wij hebben tussen ons een groot artiest." Awater, met gebaren naar 't servies, wil zeggen dat hij van de eer afziet en liever had dat men hem eten liet. In de biljardzaal staakt men een serie. Het wordt doodstil. Boven schaart men nieuwsgierig zich langs de balustrade der verdieping. Het schroefblad van de ventilator wiekt. Dan staat Awater op en zingt zijn lied: -- Steeds troostte ze, steeds heeft zij als ik sliep mij met haar liefelijke komst bezield, de aanbedene; thans kwam ze en heeft vernield de laatste steun die mijn verlies zich schiep. Zij was, toen 'k haar ontwaren ging, in diep met schrik vermengd verdriet terneergeknield; ik hoorde dat zij mij geloof voorhield maar zonder dat het hoop of vreugde opriep: "Herinnert ge u dien laatsten avond niet" sprak ze "toen ik uw tranen heb ontzien en zonder meer de wereld achterliet? Ik kon, noch wilde ik, melden u sindsdien hetgeen ik thans u te verstaan gebied: niet hopen mij op aarde ooit weer te zien." Awater zwijgt. Hij verstijft tot graniet. Men applaudisseert, werpt met serpentines, Awater, als een pop, als een pop die te zwaar is voor zijn eigen mechaniek, waggelt den uitgang toe dwars door 't publiek. Er wappert nog een smalle strook papier hem langs de rug. Ik volg hem op de hielen. Ik zorg -- want het is stil en de straat nauw -- gelijke tred met Awater te houden. Zo hoort hij niet dat iemand hem bijhoudt. Mijn bezorgdheden worden menigvoud: er ligt post thuis, ik heb aan de werkvrouw nog niet gezegd dat ik op reis gaan zou, mijn raam staat aan, er brandt vuur in de schouw, ik heb niets bij me, wat doe ik überhaupt op reis te gaan. -- De vlieger aan zijn touw tuimelt en stijgt: telkens slaat mijn benauwdheid in vaster blijdschap om: wat zou 't, wat zou 't! Zo voer ik, het hoofd diep gebogen houdend, met mijzelf het beslissend onderhoud. De straat wordt breder. Uit bomen druipt dauw. Recht voor ons uit ligt het stationsgebouw. Zou men hier middernacht een meeting houden? 't Is stampvol op het plein. Tussen flambouwen staat op een ruw getimmerte van hout in haar heils-uniform, een jonge vrouw. Toeristen met rugzakken op de schouders, kinderen, vrouwen, arbeiders, hun blauw werkpak nog aan, staan onder de toeschouwers. "Wij leven" zegt zij "heel ons leven fout." Awater, die de pas heeft ingehouden, kijkt naar mij om als kent hij mij van ouds. Maar waar? in een tram? in een schouwburgpauze? zo vraagt de blik waarmee hij mij beschouwt, terwijl hij -- want het waait -- zijn hoed vasthoudt. Wind, spelend met haar haar, legt langs de mouw der heilsoldaat een losse knoop van goud. "Liefde" zegt zij "wordt nooit vergeefs vertrouwd." Awater blijft, ik loop door, en zoo gauw of ik de trein zag die ik halen wou. De stoker werpt steenkolen op het vuur. De machinist staat leunend uit te turen. Buiten de kap, boven de rails-figuren beginnen de signalen hun prelude. De klok verspringt van minuut naar minuut. Weer roept zij, de locomotief; voortdurend roept zij, roepend dat het te lang reeds duurt. Haar zuil van zuchten wordt een wolkenkluwen. Maar denk niet, dat zij zich bekreunt om u, de Oriënt Express; nog minder deelt ze uw jubel als gij plaatsnamen ziet in een schriftuur die de eerste klank is van het avontuur. Zij kent in haar reisvaardigheid geen rücksicht. Wat voor hoop gij ook koestert of wegduwt, nogmaals, het deert haar niet; zelfs voor de illusie een reisgenoot te hebben is ze immuun. Dat gij, geheel alleen, u in haar luxe beklemd voelt, 't raampje neerlaat, en zelfs nu 't perron nog afblikt; of dat gij het puurst geluk smaakt dat voor het individu is weggelegd: te weten, 'k werd bestuurd, 't is niet om niet geweest, ik was geen dupe, -- geprezen! -- 't laat haar koud. Zij ziet azuur. Van schakels is haar klinkende ceintuur. Zij zingt, zij tilt een knie, door stoom omstuwd. Zij vertrekt op het voorgeschreven uur. Awater, Martinus Nijhoff, Utrecht 1934 | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 02:53 | |
Eigenlijk, omdat ik een narcist ben, houd ik alleen van mijn eigen gedichten, wat niet om te zeggen is dat u er dan ook maar van moet houden, let wel. Ik heb ooit een kort vers over mijn kat gemaakt en dat gedicht ging als volgt; Kort vers. Mijn kat, niet het meest spraakzame beest, sprak, waneer hij dat dan toch deed, 'Miauw, miauw, ik zie spoken, ik zie een geest.' Dit in het kader van rijm Buiten dat om, heb ik ook een keer een ballade geschreven (tenminste, zo noem ik het maar, ik weet eigenlijk niet wat een balade is) over de dingen die zich op mijn aanrecht bevinden. Ze spreken allemaal tot elkaar. Ballade over de dingen die zich op mijn aanrecht bevinden. De broodrooster spreekt tot de waterkoker; 'Zeg waterkoker, naast u, daar ligt de keukenrol. Zou hij vermoeid zijn?' - 'Nee, broodrooster, daar is geen sprake van. De keukenrol, de keukenrol is niet moe, maar lui.' - 'Is het werkelijk, mevrouw de waterkoker (ik spreek over de waterkoker als een vrouw omdat ik iets wat zijn bestaansrecht onleent aan het haar laten vullen met vloeistoffen moeilijk als mannelijk kan beschouwen) is de keukenrol zo lui? Verward u het werkelijk niet met vermoeidheid?' - 'Maar mevrouw de broodrooster, waar zou ze dan moe van moeten zijn?' Daar heeft de waterkoker de broodrooster mooi tuk. De keukenrol spreekt vermoeid: 'Ach, fles Kentucky straight boubon whiskey, wanneer doordrenk je me weer met je zoetigheid?' En zo gaat het nog even verder. Ik zal u er niet mee vervelen. | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 03:00 | |
Das best een goed gedicht, vooral die terloopse fles whiskey, die ineens genoemd wordt. Dat werkt wel. | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 03:02 | |
quote:Ja, ik ga mijzelf er maar eentje inschenken, doet u mee? | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 03:04 | |
Mijn oma zei vanmiddag: 'Nee, dat moet je niet doen. Je moet alleen drinken als je je goed voelt. Niet als je je naar voelt, dan moet je dat niet doen.' 'I feeeeeeeeeeel good, -tadadadadadadada- I knew that I would.' ![]() | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 03:33 | |
Ik voel me altijd prima. HOLADIEEEE. Hopla. Tralala, de meisjes van plezier, pompiedom. | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 03:35 | |
Nee, tierelierelier, de meisjes van plezier was het geloof ik. | ||
Clourhide | donderdag 26 januari 2006 @ 03:40 | |
quote:Jij hebt duidelijk geen verstand van poëzie. | ||
Clourhide | donderdag 26 januari 2006 @ 03:43 | |
quote:Fantastisch Claudia al-dan niet-"x"!!! Ik zou gewoon mijn verzamelde Faverey kunnen doorbladeren en hier ook een paar pagina's kunnen posten, maar hier houdt men van korte, catchy gedichten. Helaas. | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 03:43 | |
quote:Nee, inderdaad. Is poëzie dan een zaak van het verstand, trouwens? | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 03:50 | |
quote:Ja, ik post zo kort mogelijke puntdichten doorgaans. | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 03:51 | |
En van Faverey heeft men de bundels hier, zeker niet het verzameld werk. | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 03:52 | |
Verder is Faverey allang dood. | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 03:53 | |
quote:Ik dacht al; waar blijft'ie, Magere Hein. | ||
Clourhide | donderdag 26 januari 2006 @ 03:57 | |
OK, jullie zijn allemaal tegen Faverey, leef dan verder in jullie besloten clubje. Sukkels. Léés de man nu eens verdomme. En hier een beetje op Fok! de "dichter" spelen is wel heel zielig natuurlijk. Probeer het eens wanneer de "grote jongens" aanwezig zijn (nee, niet Faverey, want die is al dood). En geef nou toch toe dat jullie belabberde gedichten schrijven.Dat zou al wat helpen. Ingmar Heytze wordt heus nooit de nieuwe Lucebert hoor, dream on.... | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:03 | |
quote:PIETJE DEN DOOD | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:06 | |
CHRYSANTEN, ROEIERS! | ||
bofneger | donderdag 26 januari 2006 @ 04:07 | |
"Gij die spant als een panter en ik die schiet in lemmer en spies" Claus is wel een beetje de Burger King onder de dichters,vind ik ![]() | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:08 | |
quote:Ingmar Heytze? Wie is dat? ![]() Lucbert, tsja, die ken ik van naam. | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:08 | |
quote:Ik wil weer met je uit eten. Is dat leuk? | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:11 | |
quote:Ja, dat is leuk. | ||
Clourhide | donderdag 26 januari 2006 @ 04:11 | |
Zeg gebruik eens MSN of zo, breezers. | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:12 | |
quote:Ja, ik zal het je vertellen. Dat werkt niet meer bij mij. Als ik dat opstart, dan gaat alles goed, maar zodra ik een letter ingeef in dat vakje waar je e-mailadres hoort krijg ik een wit scherm...Maar in ieder geval, jij bent ook uitgenodigd voor het diner. Den Haag, lukt dat? | ||
Clourhide | donderdag 26 januari 2006 @ 04:13 | |
quote:Nee, absoluut niet! Ik dineer niet met narcisten! | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:14 | |
Dan vertelt u mij over poëzie en ik u over sigaretten en jazz. | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:14 | |
quote:Dat is wel jammer, kleurhiede | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:15 | |
En als u aanstalte maakt, heb ik nog wel een paar andere onderwerpen. | ||
Ringo | donderdag 26 januari 2006 @ 04:15 | |
LEX BARBARORUM Geef mij een mes. ik wil deze zwarte zieke plek uit mijn lichaam wegsnijden. ik heb mij langzaam recht overeind gezet. ik heb gehoord, dat ik heb gezegd in een huiverend, donker beven: ik erken maar éen wet: léven. allen, die wegkwijnen aan een verdriet, verraden het en dat wil ik niet. H. Marsman | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:15 | |
Ik heb toch geen slechte smaak qua restaurants kan ik u vertellen, werkelijk, ik ken de leukste tentjes in Den Haag. U weet niet wat u mist! | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:16 | |
Toch, Suzuran was toch een leuk eethuisje? | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:17 | |
quote:Zeker, vooral met die witte dikke Japanner | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:17 | |
Witte dikke Japanner? Volgens mij is me iets ontgaan. | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:18 | |
Ach, natuurlijk. Laat maar zitten. Ik heb'm alweer. | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:18 | |
Ja. | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:19 | |
Maar van Faverey hebben we de bundels. In eerste druk gekocht. Dus kom daar nu niet om ja! | ||
JAM | donderdag 26 januari 2006 @ 04:20 | |
Nu ja, ik zoek het bed op. Morgen me toch maar eens in Faverey verdiepen...Godverdomme, er zijn zoveel dingen waarvan mensen me zeggen: 'Jongen, verdiep je daar eens in.', of 'Lees dat nu eens.' Als ik dat werkelijk allemaal zou moeten lezen, wel nu, nou, dan ben ik nog wel even aan het lezen. Maar dat doe ik met plezier. Dag schatten! ![]() | ||
cioran63 | donderdag 26 januari 2006 @ 04:21 | |
Sterkte ermee. | ||
Ringo | donderdag 26 januari 2006 @ 04:23 | |
Zeg pleur eens ff op, hou dit topic schoon. ![]() En ontopic: quote: | ||
Fatality | donderdag 26 januari 2006 @ 11:29 | |
verpauperdslowchattopic |