BN De Stem
![]()
Archief
Laden...
Meester Frits was ‘één met dieje mens’
Door Max Steenberghe
Dinsdag 6 december 2005 - „De mens die bij Philips werkt. De gewone man. Eerlijk en oprecht en hardwerkend. Dieje mens, die blijft mij bij en daar houd ik van. En, waar ik trots op ben, ik weet: hij houdt ook van mij, ik ben één met dieje mens.“
(Foto ANP)
Frits Philips hield van de gewone man en hij zei dat nog vlak voor zijn honderdste verjaardag, in wat zijn allerlaatste interview is gebleken.
De vraag was toen, wie hem het meest is bijgebleven van alle koningen en keizers en uitvinders en topeconomen en zakentycoons die hij ontmoet heeft. Zijn antwoord? De man in de straat. En hij lachte zijn smakelijke lach, met de pronte tanden die hem zo lief waren, dat hij ze ondanks smeekbeden van zijn vrouw in de oorlog niet liet trekken.
Trots en eigenzinnig, vrolijk en trouw. Een man met vele gezichten. Met vele gaven. Op de grootste had hij waarschijnlijk zelf net de vinger gelegd met die opmerking dat men zo van hem hield. Dat onderscheidde hem, dat bracht hem naar en hield hem aan de top: zijn vermogen om zich bij iedereen geliefd te maken. Dat heeft alle deuren voor hem geopend, alle barricades neergehaald. Zijn vermogen om zich naast iedereen te kunnen zetten. Toen hij allang geen functie meer had, kon een koning hem in de gang zien staan en die liep dan zelf op Frits af. Iedereen hield van hem, voor lange of soms korte duur, maar, zo merkte menig industrieel of vakbondsman achteraf soms met spijt: allemaal zijn we voor hem gevallen.
Mop
Wie zich niet meteen gewonnen gaf, veroverde hij met een mop, desnoods of liefst ten koste van hemzelf. „Leuk dat jullie zo’n oude zak als mij uitnodigen“, riep hij de benepen zwijgende PSV-jeugd begin dit jaar toe en krak, daar ging het ijs.
Hij vond het leuk om geliefd te zijn, zo wist zijn naaste omgeving, die soms met verbijstering zag hoe hij tot een half uur lang hartelijk, zelfs innig met iemand kon praten om daarna, oprecht verbaasd, te vragen: ‘Wie was dat?’ Dat vermogen was groot en bleef ook tot het laatst. Want met de jaren is zijn geest hem vooruit gegaan. Mist in zijn hoofd, noemde hij het, en bekende voluit: „Ik ben mijn geheugen kwijt, ik weet niets meer.“
Maar de buitenwereld liet hij dat niet merken. Dat was niet gepast, vond hij, noblesse oblige, en weer wist hij iedereen te treffen met oprecht hartelijke begroetingen als: ‘Ha, blij je weer te zien’. Zoals hij ook een heel stadion aan zijn voeten kon krijgen met een eenvoudig handgebaar vanaf zijn vaste stoeltje (geen businessbox, maar gewoon, een hard-plastieken kuipje in weer en wind: ‘Ik wil de mensen horen’).
![]()
Luchtig wuifde hij dan naar het publiek dat niet wist dat hij tot in de lift, tot aan de allerlaatste trede, door twee man werd ondersteund, altijd bijgestaan door intimi en personeel.
Het was niet veel meer, zei hij zelf, zijn lichaam en zijn geest, maar hij kon er mee lachen en er om lachen en kreeg meer nog dan ooit in alles zijn zin. Behalve die ene wens, altijd bescheiden uitgesproken, bang om de Heer te beledigen: hij zou nog zo graag blijven leven, hoezeer hij ook van de Heer hield.
Het was niet veel, zei hij, hij zag nauwelijks meer, zijn wandelstok Pierre kon hij niet missen. Woorden moest je in zijn oren toeteren maar hij hield het toch mooi ruim honderd jaar vol.
Feestje
Niet alleen hij en de familie, haast de hele stad hield de adem in de laatste dagen voor die ene datum, 16 april 2005. Hij haalde het. Hij moest wel, hij kon ons geen feestje ontnemen, zei hij dan en bleef het volhouden. Tot een paar dagen geleden.
De dominee hoefde hij niet meer te spreken, zei hij. „Die kom ik straks wel tegen“, maar zijn kinderen riep hij bij zich en ook Jetty van Riemsdijk, zijn ‘klein zusje’ (want met haar 99 jaar nét iets jonger), heeft hem nog gesproken. Waarschijnlijk heeft hij haar beloofd de groeten te zullen doen aan zijn zojuist ontslapen zwager, vriend en opvolger Henk. Het is iets wat troost kan bieden, niet zozeer het, maar zíjn geloof, zijn heilig geloof in de Heer en het heilige land en het hiernamaals.
Tot veler verbazing en tot niemands verwachting opende hij de dag na de begrafenis van zijn vrouw Sylvia toch ‘zijn’ muziekcentrum. Na een huwelijk van 63 jaar stond hij daar. Verdrietig, maar ogenschijnlijk haast onbewogen. „Zij is in een betere plaats“, zei hij en was daar oprecht blij om. Leuk was hij, en lief, maar ook streng.
In dr. ir. F. J. Philips verliest Eindhoven een man als een monument, maar ook een vriend, een vader. Niemand zal zo veel voor de stad betekenen, er zo veel van houden, als zijn Meneer Frits. Een van zijn laatste wensen was voor Eindhoven. „Wacht, ik wil nog een radiozender, zodat de mensen in de stad naar mooie muziek kunnen luisteren“, zei hij op zijn sterfbed. „Er is al een Frits Philips Muziekcentrum“, stelde zijn Clari hem gerust. „Is dat van mij?“, vroeg hij. „Maken ze er mooie muziek?“ Ze knikte.
„Dan is het goed.“