Mijnheer W. geeft mij soms een weekopdracht. De weekopdracht voor morgen bestaat eruit dat ik bij mezelf moet nagaan waarom ik een geldwolf ben. Dat heeft hij niet zo gezegd; hij is een nette heer die het beste met zijn patiënten voorheeft, dus zo'n beschuldiging zou hij mij nooit in de schoenen schuiven. Ik zeg het zelf. Ik ben een geldwolf.
De vraag is: waarom?
Ik ben niet opgegroeid in het woonwagenkamp. Ik heb de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt; de hongerwinter is aan mij voorbijgegaan, wij hadden thuis geen kolenkachel. Als kind liep ik nooit in de afdragertjes van mijn zus; die stuurde mijn moeder naar arme kindjes in een ver land, zodat ze mij met een schoon geweten in het nieuw kon steken bij de firma Oililly. Wij waren, en mijn moeder schaamde zich daar een beetje voor, gefortuneerd. Zelf zei ze: 'Well to do', alsof het in het Engels minder erg was.
Deels is mijn geldwolverij terug te voeren op mijn moeders gewoonte om te doen alsof wij de Tweede Wereldoorlog wel hadden meegemaakt, of eigenlijk deed zij alsof we er middenin zaten, alsof de bommenwerpers elk moment konden overvliegen en het dus maar te hopen was dat we voor het vallen van de nacht nog wat bloembollen toegespeeld zouden krijgen. Ze was zuinig, mijn moeder. De verwarming stond op zestien graden. Douchen was een luxe die niet langer dan twee minuten mocht duren; al dat warme water! Dat verdwijnt zo de grond in! Alleen omdat jij je haar wilt wassen! Sober leven was haar tweede natuur. Ze heeft het tot het eind toe volgehouden; als je niet uitkeek, zette ze zichzelf op een morfinepleister-rantsoen, want al die pleisters... wat moest dat wel niet kosten?
Het kan geen kwaad om de riem af en toe wat aan te trekken, maar persoonlijk houd ik er niet van. Ik houd van geldsmijterij, zinloze aankopen, verspilling, slagroom erbij, lekker. Ik houd van businessclass, merkkleren, echt goud, hoge hakken. Ik houd van mooi. En van duur. Ik houd van auto's die bekleed zijn met caramelkleurig leer dat zachtjes kraakt onder je billen. Van helblauwe zwembaden met spierwitte ligstoelen ernaast. Ik houd van mannetjes in witte uniformen die zo'n ligstoel voor me neerzetten, daar ja, half in de schaduw, dank u wel.
Ik houd van dure zonnebrillen, ik ben van mening dat je nooit te veel geld kunt uitgeven aan een zonnebril en het kan me niet schelen dat Salvatore Ferregamo die bril voor een paar euro in elkaar laat zetten in China, ik ben het namelijk met hem eens dat er verschil moet zijn in het leven, je kunt een dure zonnebril betalen of je kunt het niet, zo denken Salvatore en ik erover, en zo is het goed.
Mijn vader zit er warmpjes bij. Thijs heeft vaak genoeg tegen me gezegd: "Wat doe je toch moeilijk. Soms krijg ik het idee dat je je schaamt voor dat geld - dat je liever een bijstandskind zou zijn. Je hóeft helemaal niet te werken!"
Misschien niet. Maar ik weet wat er gebeurt als ik mijn hand bij mijn vader ophoud. Ik ken hem; ik kijk wel beter uit. Het lijkt misschien geen straf om twee weken met mijn vader en de secretaresse op een of ander tropisch eiland te zitten, ze zijn gek op tropische eilanden, ze doen niets anders dan op en neer hoppen van Martinique naar Bali naar Galapogos, maar ik wil dat zelf kunnen bepalen. Ik ben zesentwintig.
Ik heb de afgelopen jaren heel wat baantjes versleten. Koffiedame, kantinemedewerkster, barjuffrouw. Verkoopster in een modezaak. Telefoniste bij een callcentre. Via een dispuutsgenoot kon ik aan de slag als hostess voor een sigarettenmerk. Het betaalde goed. De werkkleding bestond uit een gifgroen minijurkje en witte majorettelaarzen, en zo werd ik op het strand van Zandvoort gedropt. In dat pitspoezenpakje. Op de drukste dag van het jaar. En dan de hele dag je best doen om niet verkracht te worden in een duinpan, vind je het gek met die witte laarzen, ik vond het niet zo gek dat ze probeerden me te verkrachten in een duinpan. En anders wensten ze me wel de grafkanker toe, dat hoort erbij als je met sigaretten loopt te leuren.
Ontbijtserveerster in het Krasnapolsky ben ik ook nog geweest. In de Winterzaal, dat is de zaal met de zwart-witte ruitenvloer. Tafels dekken, koffie schenken, ik droeg een wit schortje. De fooien waren grandioos. Als je er kijk op had, pikte je de Amerikaanse zakenlui er zo uit. Tijdens het koffieschenken ritselden ze vaak discreet met briefjes van honderd dollar onder tafel. De Japanners konden er ook wat van. En de Italianen. Aan zo'n briefje zat natuurlijk een oneerbaar voorstel vast, smeerlappen waren het, maar de kunst was om eerst het geld te pakken en om daarna pas dienstverlenend te glimlachen: "So sorry, sir. I'm on duty, sir... have a nice day."
Op die manier was honderd dollar snel verdiend, want zo'n hotelgast schoot zich liever door zijn kop dan dat hij zijn beklag deed bij de directie. Behalve die ene Duitser, die ene maandagmorgen, dat was een ander verhaal. Hij had een rode kop en zweetplekken in zijn overhemd, en hij schreeuwde de hele Winterzaal bij elkaar: 'Mein Geld! Mein Geld... Hilfe, das Fräulein hat mein Geld!' De hoofdober kwam aangesneld en deed alsof hij diep geschokt was, de rotzak. Iedereen wist wat er in het Krasnapolsky te halen viel. Mijn halve dispuut werkte er als ontbijtserveerster, voor een paar euro per uur.
Natuurlijk werd ik op staande voet ontslagen. Natuurlijk bracht de hoofdober het uitzendbureau op de hoogte van mijn 'onoirbare gedrag'. Natuurlijk vertelde het meisje van het uitzendbureau mij daarna steeds dat het werk 'niet voor het oprapen lag' en meer van dat soort flauwekul, want zo gaan die dingen.
Ik reageerde op een advertentie in de krant. Puur geluk. Ik kwam terecht bij een advocaat in Oud-Zuid. Een deftige heer, jaar of vijftig, met een drankprobleem. Hij droeg de meest schitterende Italiaanse maatpakken, handgemaakt. Twee ochtenden per week was ik zijn secretaresse. Dat dacht ik tenminste, maar na een paar weken van nietsdoen en tijdschriften lezen en zelfs slapen, want van nietsdoen word je doodmoe, na die paar weken vertelde hij mij hoe de vork in de steel zat. Hij was failliet. Hij had een slecht huwelijk, zijn vierde alweer, en mijn taak bestond eruit om te spelen dat ik zijn secretaresse was. Zijn vrouw, zei hij, was niet op de hoogte van zijn faillissement. Dat moest zo blijven. En of ik zo vriendelijk wilde zijn om het toneelstuk mee te spelen; het speet hem zeer, maar hij was wanhopig.
Op woensdag en vrijdag ging zijn vrouw naar tennisles. Daarna kwam zij gezellig op de zaak langs voor een kopje koffie. Altijd stipt om elf uur. Ik bracht de koffie. Ik zei: 'Goedenmorgen mevrouw Hellenberg, heeft u lekker getennist?' en daarna greep ik een dossiermap uit de kast. Mijn laatste opdracht bestond eruit om driftig bladerend de kamer uit te lopen, en om de deur achter mij te sluiten.
Taak volbracht.
Ik kon weer plaatsnemen in mijn ergonomische draaistoel. Wanneer mevrouw Helleberg het pand verliet, meestal rond twaalf uur, liep mijn werkdag ten einde en namen de advocaat en ik afscheid van elkaar.
Een beter baantje heb ik nooit gehad. De advocaat en ik werden goede vrienden. Hij bracht Italiaanse damesromans voor me mee, ik herinner me Susanna Tamarro, zodat ik iets om handen had terwijl ik op de bel wachtte. Hij vertelde me alles over zijn jeugd in Argentinië, en over zijn drie mislukte huwelijken. Hij maakte lekkere espresso's voor me. Ik zei wel eens: 'Laat mij die koffie maken, ik ben hier de secretaresse,' maar daar wilde hij niets van weten; hij was de meest galante man die ik ooit heb ontmoet. Welbespraakt, geestig. Een beetje sentimenteel, daar schrok ik wel eens van, maar die buien dreven altijd snel weer over. Ik zat als een prinses in mijn kantoortje, ik mocht studeren of lezen of slapen, dat maakte hem allemaal niets uit, zolang ik om elf uur maar in de houding schoot om zijn vrouw te ontvangen.
Het geld om mijn salaris te kunnen betalen, leende hij van een vriend. Het was een fantastisch salaris. Belachelijk. Zo veel had ik nog nooit verdiend. Ik voelde me er schuldig over, maar de advocaat wuifde mijn bezwaren steevast weg, hij zei: "Jij bent het geld dubbel en dwars waard, Nadine. Jij maakt me altijd aan het lachen." We hebben inderdaad heel wat afgelachen, de advocaat en ik.
Het moest wel mislopen, natuurlijk. Het was te mooi om waar te zijn. Dat ik mijn baantje kwijt raakte had vreemd genoeg niets te maken met mevrouw Hellenberg, want zij was een lieve en goedgelovige vrouw, zij hield van tennis, en daarbij: wat had zij te winnen bij de ontmaskering van haar man? Nee, het liep spaak door toedoen van de advocaat, mijn goede vriend. Op een ochtend stuntelde hij mijn kantoortje binnen met een bosje bloemen, heel onhandig en verlegen, en achteraf snap ik niet hoe het mogelijk is, maar ik had de bui niet zien hangen, ik nam de bloemen van hem aan en de ring, en ik zei: "Een ring? Waarom krijg ik een ring?" en toen zakte hij op één knie en ik kon wel janken, ik heb mijn jas van de kapstok gerukt en ben naar buiten gerend, en daar heb ik die bloemen vertrapt.
Het ging me niet om het geld, echt niet. Dat geld kon me gestolen worden. Waar het nou eigenlijk wel om ging, weet ik niet. Misschien om de vriendschap die niks voorstelde. De façade. En dat uiteindelijk nooit iets kan blijven zoals het is. Of zoals je denkt dat het is. Daar was ik zo woedend om, denk ik.
En toen werd ik kindermeisje. Een vriend van me kende een familie, ze zwommen in het geld en ze zochten iemand die Frans sprak. Ik ging langs op gesprek. Madame wilde me op neutraal terrein ontmoeten, in het Americain Hotel, je weet tenslotte maar nooit wie je voor je hebt, en ze bood me een duizelingwekkend bedrag. Daar moest wel iets tegenover staan. Punctualiteit, om te beginnen. Discretie. Opvoedkundige kwaliteiten. Betrouwbaarheid vond ze ook belangrijk; ze had in het verleden slechte ervaringen opgedaan. Ik moest flexibel zijn en me moeiteloos kunnen aanpassen aan twee verschillende huishoudens - dat van haarzelf en dat van haar ex-man, om precies te zijn. Ze waren onlangs apart gaan wonen, vertelde ze. Ik moest altijd bereikbaar zijn, dag en nacht, want ook in noodgevallen wilde Madame een beroep op mij kunnen doen. Verder verlangde zij van mij een rijbewijs, zwemvaardigheid, creativiteit, een goed humeur, voorleeskwaliteiten, een EHBO-diploma, zelfstandigheid, intuïtie en God weet wat ze allemaal nog meer opnoemde, maar ik zei op alles 'Ja' en 'Geen probleem'. Aan het eind van het gesprek bleef er één knelpunt over: het EHBO-diploma, want daarover durfde ik niet te liegen.
"Ik kan een cursus doen," opperde ik halfslachtig.
"On verra," zei Madame, terwijl ze me nog eens goed in zich opnam. "Zo belangrijk is dat diploma ook weer niet. Kun je koken?"
"Ja," zei ik. Het klonk zwak, daarom voege ik eraan toe: "Pannenkoeken bakken, dat kan ik goed."
Ze glimlachte. "De kinderen zijn dol op pannenkoeken."
"Ik ook," zei ik enthousiast, "ik maak ze altijd met..."
"Heb je een vriend?" onderbrak ze me.
"Een vriend?" Die vraag had ik niet verwacht. "Ja, ik heb wel iemand... een soort... Nou ja, het is meer uit dan aan. Het is niet heel serieus."
"Bon," zei ze, en ze stak me haar hand toe. "Ik ben eruit. Jij wordt het, Nadine. Kun je morgen om vier uur langskomen om de details te bespreken? Dan ontmoet je meteen de kinderen. En Daniël, mijn man. Mijn ex-man, bedoel ik." Ze ontweek mijn blik. "Het is ingewikkeld, maar het is een tijdelijke situatie."
[ Bericht 0% gewijzigd door Nadine26 op 29-11-2005 01:56:14 ]