In verband met mn korte onderzoek dacht ik dat het wel aardig zou zijn om er een topic over te openen.
Ik doe dus een onderzoekje naar de zogenaamde kosmologische constante, datgene wat Einstein zelf zijn grootste blunder noemde. Om een beetje te begrijpen wat dat ding nou inhoudt, is het handig om de veldvergelijkingen van Einstein erbij te halen. Oftewel: een klein beetje algemene relativiteit. Op een manier dat zelfs iemand met cultuur&maatschappij het kan volgen.
De veldvergelijkingen van Einstein beschrijven dus de zwaartekracht. Ze doet dit aan de hand van wat wiskundigen differentiaalgeometrie noemen. Dat klinkt moeilijk dan het is. Wat Einstein zijn briljante ingeving was, was dat zwaartekracht een gevolg is van de kromming van de ruimte-tijd. Daar had ie een paar goede redenen voor, die ik ff achterwege laat. Om zwaartekracht te beschrijven, moet je dus wiskundig krommingen kunnen formuleren, en dat in 4 dimensies! Daar heb je wat begrippen voor nodig, die de algemene structuur van een oppervlak beschrijven.
De eerste is de metriek, meestal aangeduid met gab. Het is een matrix, waarbij a en b de rijen en kolommen aangeven. Het ding heeft dus 4*4=16 componenten, je werkt tenslotte in 4 dimensies. Dit object definieer je om afstanden af te spreken in je ruimte, wat in ons geval dus de ruimte-tijd is. In de gewone 3-dimensionale cartesische ruimte definieer je afstanden als r2=x2+y2+z2, en hieruit volgt je metriek voor deze specifieke ruimte. Voor de ruimte-tijd heb je een andere manier om afstanden uit te drukken, namelijk afstanden in de ruimte en tijd. En daarom zal deze metriek anders zijn.
Het volgende begrip is de vector: een vector is iets met een richting en een grootte. Bijvoorbeeld een snelheid, of een versnelling, of een positie. Het blijkt dat je zo’n vector heel handig als volgt kunt definieren op een oppervlak: als raaklijn aan een lijn die over het oppervlak loopt. Zo'n vector is dan eigenlijk de raakvector aan het oppervlak. Nou komt iets subtiels: als je nou 2 vectoren wilt vergelijken op een gekromd oppervlak, heb je een probleem. In een vlakke ruimte hebben ze allemaal dezelfde orientatie, want de kromming is immers overal hetzelfde. Alleen de richting in het vlak zelf is anders. Maar op bijvoorbeeld een bol kun je niet zomaar een vector in het midden van de bol vergelijken met een vector op de noordpool van de bol, want hoe sleep je de ene vector naar de andere toe om te vergelijken? Dat zal afhangen van het gekozen pad waarover je de ene vector naar de andere sleept! Dus wil je een object introduceren wat je vertelt hoe een vector verandert langs zo'n pad op een gekromd oppervlak. Dat doet de zogenaamde Riemanntensor. Het is een soort van 4-dimensionale matrix. Het ding wordt meestal aangeduid met Rabcd Hieruit kun je dan een matrix construeren met rijen en kolommen: Rab. En hieruit kun je dan weer een getal construeren, wat je dan simpelweg R noemt. Al deze objecten hangen nauw samen met de eerder genoemde metriek. Waarom de ene index boven staat en de andere beneden is verder niet zo belangrijk.
Aan de andere kant heb je ook nog een matrix die alle energie en impuls componenten bevat van een bepaald stukje ruimte-tijd. Die noem je Tab, en heeft dus ook weer 4*4=16 componenten. Deze zal afhangen van het gekozen materiaal; je kunt bijvoorbeeld een vloeistof nemen, of een stof, noem maar op. Nou vond Einstein voor de kromming van de ruimte-tijd dat het volgende geldt:
Rab- 1/2*R*gab=k*Tab ,
met k een niet zo belangrijke constante.
Het blijkt dat deze vergelijkingen verschrikkelijk moeilijk zijn op te lossen, zelfs in het vacuum waar geldt dat Tab=0. Dat komt dus omdat alle objecten afhangen van de metriek, en afgeleides van de metriek etc etc. Je krijgt dus een differentiaalvergelijking waar je je toilet mee zou kunnen behangen. Iets wat ikzelf trouwens niet gedaan heb.
Vanaf dit punt werd eigenlijk de kosmologie geboren. De kosmologie doet een paar aannames, maar de belangrijkste is denk ik wel deze: het universum ziet er in alle richtingen hetzelfde uit op grote schaal. Op kleine schaal is dit natuurlijk niet zo, denk maar aan het zonnestelsel. Maar op hele grote schaal gaat dit principe eigenlijk prima op; je hebt een constante verdeling van sterrenstelsels met daartussen in bijna niks. Er is dus ook niet zoiets als een midden van het universum. Hieruit kun je afleiden dat het universum een soort van bolsymmetrie moet bevatten. Als je nou de veldvergelijkingen hiervoor gaat oplossen, kom je erachter dat het heelal dynamisch is: het dijt uit of het krimpt in; het staat in ieder geval niet stil in de tijd. Dat is prima, zou je zeggen. Alleen had Einstein, en veel wetenschappers met hem, het rotsvaste idee dat het heelal statisch was; je zag immers de sterren niet bewegen. Ook kwamen zijn vergelijkingen niet helemaal overeen met wat meneer Mach een aantal decennia voor em had bedacht, en Einstein had groot respect voor Mach. Dus introduceerde Einstein een extra term in zijn veldvergelijkingen, een soort tegenwerkende kracht. Die zou er dan voor moeten zorgen dat het heelal statisch is. Met een beetje gepiel kun je afleiden dat het mogelijk is om een term als A*gab erbij te zetten zonder dat je je grondbeginselen aan bagger schiet. Dus je krijgt dan:
Rab - 1/2*R*gab=k*Tab + A*gab ,
met A weer een constante. Die A*gab noemde hij de kosmologische term, en A de kosmologische constante.
Einstein was tevreden. Totdat Hubble een aantal jaren later erachter kwam dat bijna alle sterrenstelsels van ons afbewegen. Dit deed hij via zogenaamde blauw en roodverschuiving van het licht. Het heelal was dus helemaal niet statisch! Die kosmologische constante was dus niet helemaal nodig.
Maar het bleek later juist dat de vergelijkingen niet helemaal voldoende waren voor de beschrijving van de uitdijing. Het blijkt dat het heelal sneller uitdijt dan je vergelijkingen willen doen geloven. Dit kun je compenseren door de kosmologische constante er weer bij te pakken, dit keer met tegenovergesteld teken. Maar wat is dat ding nou precies? Je kunt de term opvatten als een soort energie van het vacuum: de vergelijkingen met de term erin zeggen niks anders dat er, zelfs als er geen energie aanwezig is en T ab=0, dat er dan nog een soort van energiedichtheid aanwezig is in de lege ruimte-tijd. Dit zou je dan kunnen opvatten als de "dark energy" waar de popi jopi blaadjes het de laatste tijd veel over hebben. Het probleem is alleen dat die A, die voor de metriek staat, erg klein moet zijn. Heel erg klein zelfs. Wat zou nou de oorzaak van die vacuum-energie kunnen zijn?
Denk aan vacuum-energie en je denkt aan de quantummechanica en haar befaamde onzekerheidsprincipe. Dit zegt dat er, zelfs in het vacuum, constant deeltjes worden gemaakt en vernietigd. Dat komt, omdat de energie en tijd op erg kleine schaal simpelweg niet allebei nauwkeurig zijn gedefinieerd. Dat ligt niet aan onze meetapparatuur, maar is een fundamentele eigenschap van het universum. Nou kun je daar hele leuke berekeningen mee doen, en kijken of deze vacuumenergie-dichtheid overeen kan komen met de kosmologische constante. En wat blijkt? Die quantumenergie-dichtheid kan tot een factor 10120 groter zijn dan de energie-dichtheid die de kosmologische constante beschrijft...en dat is nogal een discrepantie.
Nou ja, als ik nog meer ga typen leest al helemaal niemand meer dit topic, dus ik hou gauw op en hoop dat mensen het interessant vinden waar een beta-nerd zoal de dag mee doorkomt.
[ Bericht 0% gewijzigd door Haushofer op 03-05-2005 09:39:32 ]