'Mastiff and Danes' uit het Great Book of Hunt, 1387
De naam
In de loop der tijd heeft de Duitse Dog al heel wat verschillende namen gehad. In Nederland was en is hij bekend onder de namen Duitse, Deense of Ulmer Dog, in Frankrijk, een deel van Zwitserland en Belgie als Grand Danois, Mastiff Allemand of Dog d'Ulm; als Great Dane, Boarhound in Engeland; als German Mastiff in Amerika en uiteindelijk o.a. als Dänischer Hund, DänisherDogge, Englischer Dokken, Saupäcker, Wolfhund of Deutsche Dogge in Duitsland. Allemaal namen voor hetzelfde hondenras.
De naam Deutsche Dogge (in de betekenis die deze naam nu heeft), was ruim een eeuw geleden nog onbekend. De naam kwam voor het eerst officieel voor in de catalogus van een tentoonstelling in Frankfurt in 1878. Op deze tentoonstelling, werden de tot dan toe ingeschreven honden als Ulmer Dog of Dänische Hunde, onder de algemene benaming Deutsche Dogge verzameld.
Dit voorbeeld werd in 1879 gevolgd door het comité van de kynologische tentoonstelling in Hannover, dat alle oude benamingen afschafte en ze door Deutsche Dogge verving. De aanleiding hiervoor was een besluit dat in 1878 werd genomen door de Kynologischer Verein 'Hektor' in Berlijn.
Zeven leden van deze vereniging besloten dat de oude benaming Deense Dog en alle andere oude benamingen voor dit ras niet meer deugden en er voortaan niets anders meer zou bestaan dan de naam Duitse Doggen. Het heeft er dan ook alle schijn van dat het enige doel van deze naamsverandering was, zich eigenaar te mogen noemen van een ras dat niet speciaal Duits was. De naam DeenseDog had echter zeer oude papieren. Al in 1800 werd de Great Dane beschreven in de 'Cynographia Britannica'. Voor zover bekend sprak men in Frankrijk ook altijd al over de Grand Danois, een beschrijving van het ras komst zelfs voor in werk uit de zeventiende eeuw. Hieruit blijkt dus dat het ras gedurende vele eeuwen in verschillende delen van Europa heeft bestaan en in elk geval geen speciaal Duits ras is. Ondanks het besluit van de Duitse heren blijft de naam Deense Dog in ons spraakgebruikbestaan.
De Engelsen hebben echter hardnekkig geweigerd deze nieuwe benaming voor het ras aan te nemen. In 1882 richtten zij de 'Great Dane Club' op, waarbij zij duidelijk maakten hoe ze over de naamsverandering dachten. De secretaris van de club schreef (in antwoord op allerlei Duitse protesten): 'Wij moesten beslissen wat de beste naam was; de een, met een stamboom van minstens tweehonderd jaren, de andere een uitvinding van gisteren. Wij hebben de eerste gekozen.'
De Duitse Dog neemt onder de dogachtigen honden een bijzondere plaats in. Anatomisch gezien staat de huidige Duitse Dog dichterbij de oude boerenhonden en hun nakomelingen dan bij uitgesproken doggentypen als de Bordeaux Dog, de Mastiff en de Mastino Naplitano. Hun historie gaat terug naar het oude Hatz- en Saurü, die het midden houden tussen de oude Engelse Mastiff en een snelle en windbare windhond. In bijna alle publicaties over Doggen kan men lezen dat de verre voorvader van alle doggen de Tibetdog moet zijn, waarover Marco Polo eens heeft geschreven dat ze zo groot zijn als ezels. Vanuit Tibet zouden deze doggen in het Nabije Oosten komen en vandaar het Griekenland en het Romeinse Rijk.
Met name de Romeinen verspreidden de dogachtigen honden verder over Europa. Het enige bewijs voor deze theorie vormen overigens de op Assyrische en Romeinse reliëfversieringen afgebeelde dogachtige honden. Er zijn schriftelijke getuigenissen bekend, die aangeven dat de Germaanse en Keltische stammen in Europa reeds dogachtige honden bezaten. In het jaar 66 voor Christus schrijft Strabon, een zeer bereisd Grieks geschiedschrijver, in zijn boek ‘Geografia' dat de Galliërs (Kelten) bij de mensen uit Bretagne vechthonden kochten. De Kimbren vormden een Germanenstam, die in 113 voor Christus samen met de Teunonen en andere Germanen vanuit het Deense Jutland en Sleeswijk-Holstein naar het zuiden trok en jarenlang de Romeinse Republiek bedreigde. Door hun verhuizing is bekend dat zij grote en sterke honden bij zich hadden die hun legersteden bewaakten en in de strijd tegen de Romeinen actief in de gevechten meestreden. Ook in oude sagen van IJslanders worden grote honden genoemd. De 'Leges Barbarorum', een verzameling van vroege middeleeuwse wetten, spreken van grote honden die men voor de jacht op beren en oerossen gebruikte. En Karel de Grote (742-814) stuurde rond het jaar 800 naar de Kalief Haroen al Raschid enkele honden die 'in staat waren een leeuw vast te houden'. De voorvaderen van de huidige Duitse Dog waren de oude Bullebijters, de Saurüden en de Hatzrüden. Dit waren geen rasnamen, maar de honden werden vroeger altijdgenoemd naar het doel waarvoor ze gehouden werden.
Jachthonden en Bullebijters
De Middeleeuwse jachtpartijen op groot wild hadden vaak een groot verlies aan honden tot gevolg; de honden sneuvelden in de strijd met de krachtige wilde dieren. De meuten van de adel werden daarom telkens aangevuld met de in dat gebied levende boerenhonden. Zo kon het dus gebeuren dat de Bullebijters, de bewakers van het vee uit die tijd, vaak van dezelfde ouders afstamden als de Saurüden die als jachthonden werden gebruikt. De Bullebijters waren de honden die door de veehandelaren en slagers werden gebruikt voor het drijven en bewaken van kudden. Maar ze deden meer. Er was namelijk bij de bevolking een theorie ontwikkeld, die inhield dat vlees van een rund erg taai en bijna oneetbaar voor de mens was. Het was beter om de slachtdieren kort voor het slachten wat extra op te hitsen, waardoor het vlees smakelijker werd.
Het was om die reden dat verschillende slachters dit soort zware drijfhonden in dienst namen, om het slachtoffer kort voor het slachten nog eens extra te kunnen ophitsen. Het tumult dat deze vertoning opriep, lokte natuurlijk vele burgers aan om naar dit schouwspel te komen kijken. Het was voornamelijk om het aspect van de strijd dat sommige mensen zich begonnen toe te leggen op het fokken van een nieuwe generatie Molossers, die niet alleen erg sterk moesten zijn maar ook wendbaar.
Deze honden zouden de geschiedenis ingaan als de zogenaamde Bullebijters. Het is zo’n vijf eeuwen lang gewoonte geweest in West Europa om honden op te hitsen tegen runderen. Het bullebijten kon in heel Europa bekeken worden en overal waren fokkers in de weer om de beste vechthonden te fokken. De ca. 75 cm. grote Bullebijters werden voornamelijk als leeuwgeel, asgrauw of zwart beschreven.
Engelse Hond, Kammer-Hund of Leibhund
Later gebruikte men verschillende namen om de diverse hondentypen naar kleur en grootte te onderscheiden. De naam Duitse Dog werd rond 1876 voor het eerst gebruikt. Ludwig Beckmann schreef in zijn in 1895 uitgegeven boek 'Geschichte und Beschreibung der Rassen', dat tot het begin van de 16 eeuw hoogbenige en sterke doggen uit Engeland en Ierland naar het vasteland van Europa zijn gekomen. Naar zijn mening zijn deze honden de eigenlijke stamouders van de Duitse Doggen (het woord dog duidt immers op een Engelse afkomst). Tot ver in de 19e eeuw werden deze honden als 'Engelse honden' aangeduid. Behalve deze 'Engelse honden' werden ook de oude Bullebijters verder gefokt.In de 16e, 17e en 18e eeuw werden deze Engelse Honden ook in Duitsland gefokt waar ze in grote aantallen werden ingezet voor de zwijnenjacht. Met de tijd verdwenen de grote roofdieren uit Europa en kwamen de wilde zwijnen (door de grote jachtpartijen) nog maar sporadisch voor waardoor de Engelse Honden langzamerhand uit de kennels van de grootvorsten verdwenen. Dat was de tijd waarin de kynologen belangstelling kregen voor allerlei honden om ze zuiver te gaan fokken.
De eerste fokkers
Zoals gezegd werden de 'Ulmer Doggen'en de 'Deense Doggen' in 1878 samengevoegd onder de naam 'Duitse Dog'. In 1888 werd de'Deutsche Doggenclub' als eerste kynologische rasvereniging in Duitsland opgericht. Negen jaar later verscheen het eerste stamboek voor Duitse Doggen met 583 inschrijvingen. Dat was voor die tijd een behoorlijk aantal, waaruit blijkt dat het een zeer gewilde hond was. Het was met name Max Hartenstein uit Stuttgart die als een van de eerste fokkers van Duitse Doggen wordt genoemd. Hij had een zeer grote kennel en fokte een groot aantal goede honden. Van grote betekenis voor de fokkerij werd bijvoorbeeld de blauwe reu 'Faust I'. In het noorden van Duitsland begon vrijwel gelijktijdig E. Messter uit Berlijn met de fokkerij terwijl in het zuiden van dat land B. Ulrich van belang was. Als vierde belangrijke kennel uit die tijd moet ook die van R. Aichele uit Berlijn worden genoemd. Deze laatste fokte vooral de blauwe kleurslag. Voor de gevlekte Doggen werd de reu 'Alexander' van fokker Pietschke (eveneens uit Berlijn) van grote betekenis.
Een belangrijke impuls voor de fokkerij van de Duitse Doggen kwam er met name door de voorliefde van de grote Duitse staatsman Bismarck voor deze honden. Prins Otto von Bismarck, die het nieuwe keizerrijk stichtte en kanselier werd in 1871, was niet alleen een groot staatsman, maar ook een groot liefhebber van honden. Zijn reu 'Tyras' werd bijna een legende. Vanaf zijn jeugd was Bismarck al dol geweest op Duitse Doggen, en honden van dit ras vergezelden hem gedurende zijn hele leven. In de gesprekken en dagboeken van Bismarck worden zijn honden herhaaldelijk genoemd. Prins Otto was dan ook altijd en immer vergezeld van zijn 'Empire Doggen', zoals zij werden genoemd en zij hielden voortdurend de wacht bij hun baas. Bismarck wantrouwde iedereen die zich onverschillig tegenover zijn honden gedroeg. Gedurende zijn leven had Bismarck vele doggen maar toen Tyras II van ouderdom stierf, nam Bismarck, die toen zelf tachtig jaar was, geen andere hond meer, omdat hij het op deze hoge leeftijd niet meer kon verdragen er misschien weer een te moeten begraven. Het bericht over de dood van Tyras II werd door de hele internationale pers bekendgemaakt.
Men begon dus rond 1870 in Duitsland met de veredeling van de Duitse Dog, waarschijnlijk ok door hernieuwde inkruising van windhondenbloed en een sterke selectie. Later ging men de verschillende kleurslagen splitsen en soms apart fokken, waardoor andere kleurslagen, zoals de blauwgestroomde, verdwenen. Door deze methode ontstonden er bij de verschillende kleuren ook wat verschillende typen honden; zo is bijvoorbeeld de blauwe dog vaak ranker van bouw dan de gele. In Duitsland besloot men op een gegeven moment dat de Duitse Dog, in navolging van de Duitse Herdershond, gebruikt moest kunnen worden voor verdedigings- en politiehondenwerk, hetgeen leidde tot het fokken van 'scherpe' doggen. Een bijtgrage dog is door zijn kracht en afmeting een gevaarlijke hond. Het africhten van deze honden voor dit werk maakte dat de Duitse Dog in die periode een slechte naam kreeg.
Gelukkig heeft men op tijd ingezien dat de Duitse Dog voor het politiewerk niet geschikt is. Het overgrote deel van de tegenwoordig gefokte Duitse Doggen is tegenwoordig weer de vriendelijke, trouwe en aanhankelijke hond van weleer.
Dit is wat ik vond op internet hierover ik heb nog wel boeken maar geen scanner helaas,maar we zijn nu weer een beetje op de hoogte.