Naar aanleiding van de twee draadjes over Paul Cliteur wil ik graag wat aandacht voor het artikel van Paul Fentrop waarin hij bepleit om de invloed van godsdienst op politiek te beperken.
quote:
GODSLASTERING ALS GRONDRECHT - Paul Fentrop
Het is niet mijn bedoeling om een bevolkingsgroep te kwetsen. Daar staat in Nederland immers een jaar gevangenisstraf op. Maar, bien étonnés de se trouver ensemble, zeg ik met Elsbeth Etty (NRC Handelsblad, 29 november 2003): "Hoeveel ellende moet er nog worden aangericht voordat de beschaving verlost is van die funeste invloed van godsdienst op politiek?"
Die invloed is alleen te keren door godsdienst waar nodig te bekritiseren. Artikel 7 van de Grondwet stelt: "Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet."
Wie die vrijheid gebruikt, kan echter achteraf gedonder krijgen. Want artikel 1 van de Grondwet stelt: "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld." Dat gebod verplicht te overheid. Het betekent echter niet dat alle mensen gelijk zijn, laat staan iedereen gelijk heeft. Aan dat artikel is echter een zin toegevoegd die ons impliciet verbiedt om godsdienstige ideeën te bekritiseren: "Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan." Rechtsgeleerden leggen ons uit:
"Het begrip discriminatie duidt op onderscheid dat krenkend is. Veelal zullen dominante opvattingen bepalen of iets als discriminatie moet worden gezien."
In artikel 1 van onze Grondwet staat dus dat dominante religieuze opvattingen niet mogen worden
aangevallen als degene die ze huldigt die aanval krenkend vindt. Dat verbod is natuurlijk overbodig;
dominante opvattingen behoeven geen bescherming van de wet. Daarentegen behoeft het recht om die opvattingen aan te vallen, ook in een democratie, waar de meerderheid regeert, die bescherming juist wél. In On Liberty betoogde John Stuart Mill al in 1859: "De neiging van de mensheid om, als heersers of medeburgers, haar eigen opvattingen en voorkeuren als gedragsregel aan anderen op te leggen, wordt (-) vrijwel zelden ingetoomd, behalve door gebrek aan macht."
Het is behalve overbodig ook schadelijk om mensen die macht te geven. Een belangrijk onderdeel van de Europese cultuur is dat godsdienstige opvattingen sinds de Middeleeuwen zijn beledigd. Erasmus liet in zijn Lof der zotheid nog fijntjes zien waarom de paus niet in de hemel zou komen. Luther sprak over de katholieke kerk als de 'Hoer van Babylon'. Zonder overdrijving mogen we zeggen dat onze nationale identiteit is gebaseerd op de belediging van een dominante geloofsovertuiging.
Het is daarom middeleeuws dat we in Nederland de belediging van godsdiensten nog steeds verbieden. Dat wij steeds religieuze partijen in de regering hebben gehad - met uitzondering van acht jaar Paars - zal aan die achterlijkheid niet vreemd zijn. W.F. Hermans schreef in de jaren vijftig, toen het katholieke volksdeel goed was voor een derde van de Kamerzetels: "De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien erop los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten." Hermans werd aangeklaagd op basis van een artikel dat in 1934 in het Wetboek van Strafrecht was opgenomen om het mogelijk te maken een halt toe te roepen aan anti-semitisme. Reeds bij de behandeling ervan had een Kamerlid erop gewezen dat dit wetsartikel de vrijheid van meningsuiting naar believen kon ondergraven: "Hier wordt een mes geslepen, zonder dat men weet ten behoeve van wien het geschiedt en tegen wie het eens zal worden getrokken."
Dat mes ligt er nog steeds. Als u in het citaat van Hermans voor 'katholieken' een andere bevolkingsgroep invult, dan riskeert u een jaar cel. Maar sinds de jaren zeventig bleef het mes in de schede. Ik ben daarom opgevoed met de gedachte dat we alles wat we willen zeggen ook mógen zeggen; alleen ten aanzien van uitspraken over joden maakten we een uitzondering op dit principe. Daarvoor bestonden twee redenen, een goede en een slechte. De goede was het leed dat de joden in de Tweede Wereldoorlog was aangedaan. De slechte was dat veel mensen, net als de nazi's, meenden dat joods zijn geen geloof of cultuuruiting was, maar een genetische zaak. Kritiek op joodse overtuigingen leek dan een soort rassendiscriminatie.
Dat was natuurlijk onzin. Dat het joodse geloof stelt dat een kind van een joodse moeder joods is,
betekent niet dat de joodse identiteit genetisch is bepaald. Maar nette mensen maakten voor joden een uitzondering op het principe dat levensovertuigingen bekritiseerd mogen worden. De afgelopen decennia beperkten ze hun spotlust tot de katholieken en de protestanten, en ze ontzagen het naar eigen zeggen 'uitverkoren volk'.
Deze clementie ten aanzien van joden driegt echter het principe van vrijheid van meningsuiting verder te verwateren. Over anti-christenisme werd nooit gesproken, maar in het kielzog van het anti-semitisme kennen we inmiddels ook het anti-islamisme. Net zoals Fassbinders toneelstuk Het vuil, de stad en de dood niet mocht worden opgevoerd omdat het anti-semitisch was, zo werd afgezien van de opvoering van het toneelstuk Aisja en de vrouwen van Medina van Assian Djebar, dat krenkend zou zijn voor islamieten. Zo raken we van de regen in de drup. In de jaren dat Nederland seculariseerde, was die religieuze inbreuk op het prinicpe van de vrijheid van meningsuiting weinig relevant. Maar nu belemmert ons gedogen van gesjoemel met dat principe de integratie van islamieten.
Dat kwam duidelijk aan het licht in mei 2001, toen de Rotterdamse imam El-Moumni zei dat homoseksualiteit een besmettelijke ziekte is. Dat mag je niet zeggen, vertelde minister Van Boxtel hem, en zestien islamitische organisaties verontschuldigden zich voor de imam, indien 'zijn woorden kwetsend zijn overgekomen bij een bepaalde bevolkingsgroep. Hij heeft nooit de bedoeling gehad om wie dan ook in de Nederlandse samebleving te kwetsen'.
De minister had, als hij zich al met de zaak had moeten bemoeien, de imam natuurlijk beter kunnen
uitleggen waarom homoseksualiteit geen besmettelijke ziekte is. In de daaruit voortvloeiende discussie hadden de imam en de minister misschien op nieuwe inzichten kunnen stuiten. Zo komt de mensheid verder. In plaats daarvan werd dat debat verboden en bleef iedereen bij zijn eigen mening. Het was geheel volgens deze Van Boxtel-doctrine dat toen Ayaan Hirsi Ali in januari 2003 in Trouw zei dat de profeet Mohammed naar westerse maatstaven een tiran en een pervers man is, islamitische organisaties aangifte deden en ambassadeurs van moslimlanden bij minister Zalm hun beklag deden.
Hadden Zalm en de officier van justitie hun toen maar gewoon kunnen antwoorden dat je in Nederland mag zeggen wat je vindt. Maar dat konden ze niet, want dat is niet zo. De officier van justitie zag toch van vervolging af, maar de dreiging van juridisch ingrijpen is niet bevordelijk voor de broodnodige gedachtewisseling. Ook elders zien we dat. De Franse schrijver Michel Houellebecq werd een halve eeuw na W.F. Hermans aangeklaagd omdat hij in een interview op de vraag of hij haat koesterde tegen de islam, had geantwoord: "Ik heb een soort negatieve openbaring gehad in de Sinaï, waar Mozes zijn Tien Geboden ontving... plotseling voelde ik een totale weertin tegen alle monotheïsmen. En de kloterigste godsdienst is toch de islam." Hij werd in oktober 2002 vrijgesproken, maar besloot geen interviews meer te geven. We moeten het dus zonder zijn inzichten doen, totdat zijn volgende boek uitkomt.
Ayaan Hirsi Ali nam even later haar uitspraak terug dat ze de islam een 'achterlijk geloof' vond. Hoewel Roel Janssen op 25 juli 2003 in NRC Handelsblad had geschreven: "Pim Fortuyn beweerde dat de islam 'een achterlijke cultuur' is. Uit onverwachte - en overdachte - hoek wordt zijn opvatting bevestigd. Namelijk in het First Arab Human Development Report, dat de UNDP, het VN-programma voor ontwikkeling, onlangs heeft uitgebracht."
De Verenigde Naties mogen zeggen wat ze willen, maar de wet maakt het in Nederland onmogelijk de vraag of de islam achterlijk is, te beantwoorden, omdat discussie daarover krenkend is voor een bevolkingsgroep. De islam - het woord betekent 'onderwerping' - heeft toch al de neiging om kritiek op dominerende opvattingen te verbieden. Met name het orthodoxeisme van de soenni's legt, in reactie op de schisma's die zich binnen de islam hebben voorgedaan, veel nadruk op de waarde van traditie die de mening van de meerderheid heeft vastgelegd. Minderheidsgroepen zijn gedoemd tot de hel, en Gods beschermende hand strekt zich altijd uit boven de meerderheid van de gemeenschap, die zich niet kan vergissen.
Bovendien zetten sommige aanhangers van de islam ook in de 21ste eeuw niet-wettelijke middelen in om kritiek te pareren. Net als Hirsi Ali werd ook VVD-Kamerlid Wilders met de dood bedreigd vanwege zijn kritiek op de islam; daarop werd in Nederland uiterst lauw gereageerd. Meer energie werd gestoken in de kritiek op een kardinaal die had gezegd dat condooms niet helpen tegen de verspreiding van aids, en in een juridische aanklacht tegen de SGP, omdat deze partij vrouwen niet gelijkwaardig zou behandelen. Maar over het feit dat geloofsafval in de islam met de dood wordt bestraft, maken westerse tegenstanders van de doodstraf minder ophef dan over het voltrekken van de doodstraf aan zware misdadigers in Texas, hoewel bijna geen enkele ex-moslim zich in Europa durft te uiten. Terwijl we uit puur zelfbehoud toch nodig iets moeten doen aan die inbreuk op de vrijheid van meningsuiting.
Volgens de huidige demografische trends is de meerderheid van de jongeren in Nederland in 2020 islamiet. In hun land van herkomst mag je de islam niet bespotten. Konden we die jongeren maar leren dat in Nederland alle godsdiensten mogen worden bespot. Alle andere normen en waarden kunnen immers slechts op basis van vrijheid van meningsuiting worden bediscussieerd.
John Stuart Mill leerde ons ruim een eeuw geleden al waarom het van het grootste belang is dat dominerende opvattingen worden aangevallen: "Overal waar niet iemands eigen karakter, maar de tradities en gewoonten van anderen het gedrag bepalen, ontbreekt een van de hoofdbestanddelen van menselijk geluk - stellig het voornaamste ingrediënt van persoonlijke en maatschappelijke vooruitgang."
Maar de man die opperde om de Nederlandse Grondwet met dat doel te wijzigen is vermoord. En hij wordt door bijna niemand beschouwd als een martelaar voor het vrije woord, en door velen als een rare kwibus. In plaats van dat we na die ultieme aanval op de vrijheid van meningsuiting onze Grondwet verbeteren, doen we het tegenovergestelde: het CDA maakt zich hard om in de Europese grondwet een verwijzing naar onze religieuze tradities op te nemen. Wij hebben artikel 6 van onze eigen Grondwet, dat stelt dat eenieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden. Laten we aan dat artikel de zinsnede toevoegen: 'maar alle godsdienstige en andere opvattingen mogen bespot worden, of dat nu mensen kwetst of
niet'.
Dan geven we de volgende generatie een juridisch houvast om nu reeds voorzienbare problemen via het publieke debat, in plaats van met andere middelen, aan te pakken. Dat is toch wel het minste wat we kunnen doen om de funeste invloed van godsdienst op politiek te keren voordat het te laat is.
Ik ben er een voorstander van om een volgende generatie het juridische houvast te geven voor het recht op vrije meningsuiting en dit te verankeren in de europese grondwet. Hierbij wil ik wel de kanttekening maken dat niet elke vrije meningsuiting opbouwt en dat dus met beleid en fatsoen gebruik gemaakt zou moeten worden van dat recht op vrijheid van meningsuiting.