Rutten houdt in zijn boek het Retorische Weten een pleidooi voor iets wat hij de 'wereld-voor-ons' kenleer heeft geduid (in de voetnoten wordt verwezen naar:
In Defense of Correlationism ;
Het kenbare noumenale: transcendentie binnen de wereld voor ons ;
Addendum op 'Het kenbare noumenale' ). De kenleer houdt in dat we geen kennis kunnen hebben over de wereld
an sich, omdat we altijd op een bepaalde manier over de wereld denken. De wereld is een wereld zoals die voor ons, voor het menselijk denken gegeven is. Een blikje Radler kunnen wij slechts kennen als een blikje Radler door onze menselijke ogen.
Een dergelijke kenleer lijkt een vrij fijne sceptische houding tegenover de wereld: we kunnen niets weten over de wereld
an sich en alleen maar over de wereld voor ons, maar de kwalificatie menselijk stoort me. Wie zegt dat de wereld-voor-ons een menselijke wereld is? Als
dingtivist zou ik willen beweren dat de wereld-voor-ons niet een wereld-voor-ons-als-mens maar een wereld-voor-ons-als-ding is. Het menselijke is een kwalificatie die in het denken wordt gelegd en de wereld al opdeelt in 'het menselijke' en datgene wat dat niet is, maar dingen zijn ontologisch gezien overal en zijn alles. Door het ding als startpositie te nemen, maak je geen onderscheid en is er een toegang tot een wereld die groter is dan bij een wereld-voor-ons-als-mens.
Ik kan het nog niet helemaal goed verwoorden, maar ik hoop dat u me begrijpt. Ik houd eigenlijk een pleidooi voor een wereld-voor-ons vanuit het dingperspectief in plaats vanuit het menselijke perspectief. Is dit houdbaar? Waar ga ik de mist in?
Hier schreef
Aoibhin het volgende: Beter autist in de kist dan een feestje gemist w/ *O*