quote:
Tja, wat vind ik ervan? Om te beginnen vind ik Van de Craats didactisch niet bepaald sterk. Het is niet voor niets dat je elk jaar weer hele hordes ziet worstelen met zijn
Basisboek Wiskunde. De opvattingen van de man ken ik al heel lang, en het stuk waar je naar verwijst heb ik jaren geleden ook al eens doorgenomen. Het valt op dat hij in de voetnoot op de eerste pagina meteen zijn gelijk probeert te halen door erop te wijzen dat met name technische opleidingen geen reden zouden zien Wiskunde B12 als ingangseis verplicht te stellen als de inhoud ervan niet als nuttig zou worden ervaren, en het feit dat dit ook inderdaad niet verplicht werd gesteld brengt hij dan in verband met de herinvoering van de Euclidische meetkunde in het VWO Wiskunde B12 programma (idiote benaming trouwens, het lijkt wel of we het over een vitamine hebben).
Van de Craats huldigt dus een utilitair standpunt, en gaat daarbij volkomen voorbij aan de algemeen vormende waarde van bijvoorbeeld de Euclidische meetkunde, en ook gaat hij hier voorbij aan het feit dat vlakke meetkunde vroeger in de onderbouw werd onderwezen. Ik voel veel meer verwantschap met het standpunt van
Liesbeth van der Plas, die betoogt dat Euclidische meetkunde voor (jonge) kinderen de meest effectieve manier is om goed en vooral precies te leren denken en werken. En dat is een persoonlijk waardevolle maar ook voor de maatschappij belangrijke vaardigheid die een heel leven meegaat, ook als mensen later nooit meer iets met meetkunde doen.
Ik ben het dan ook niet met Van de Craats eens dat een (traditionele) axiomatische opbouw van de vlakke meetkunde op school geen haalbare kaart zou zijn. In bijvoorbeeld Frankrijk gebeurt dat wel, niet alleen met de meetkunde maar ook bij andere delen van de schoolwiskunde (ongetwijfeld onder invloed van Bourbaki) dus ik zie niet in waarom dat in Nederland niet zou kunnen.
Kijken we nu naar het meetkundeprogramma zoals Van de Craats dat voor ogen staat en dat hij in de rest van zijn artikel schetst, dan zien we hier enerzijds weinig nieuws onder de zon (het is vooral analytische meetkunde) en anderzijds dat hij dubieuze keuzes maakt, juist ook in het licht van zijn utilitaire insteek. Hij praat over de Euclidische ruimte als vectorruimte, maar vindt het dan weer niet nodig om aandacht te besteden aan parametervoorstellingen met behulp van vectoren of het inproduct van twee vectoren. Opmerkelijk toch als je bedenkt dat veel vervolgopleidingen nu juist
wel zouden willen zien dat er op school wat aan vectormeetkunde en lineaire algebra zou worden gedaan.
Vervolgens blijkt dat hij toch nogal wat voorkennis veronderstelt die dan in de onderbouw zou moeten zijn opgedaan. Zonder daar echt eerlijk over te zijn veronderstelt hij dus al het nodige - intuïtieve - onderwijs in de vlakke meetkunde in de onderbouw.
Verder is het deerniswekkend om te zien dat ook Van de Craats, al zijn verklaarde intenties ten spijt, niet 'los' komt van de traditionele vlakke meetkunde: als hij bijvoorbeeld moet bewijzen dat de som van de binnenhoeken van een driehoek gelijk is aan een gestrekte hoek of dat een omtrekshoek op een cirkelboog gelijk is aan de helft van de middelpuntshoek op dezelfde cirkelboog, dan valt hij terug op traditionele bewijsmethoden, echter
zonder de bijbehorende exactheid, die hij immers niet waar kan maken omdat hij de traditionele meetkunde niet systematisch heeft opgebouwd. Dit is overigens begrijpelijk omdat het begrip 'hoek' veel lastiger analytisch is te definiëren dan het begrip 'afstand'. Maar ook bij stellingen over zwaartelijnen, hoogtelijnen en middelloodlijnen gaat hij traditioneel te werk, en dat doet hij omdat hij natuurlijk ook wel inziet dat het bewijzen van diezelfde stellingen met behulp van analytische meetkunde minder inzicht verschaft en ook nog eens een stuk lastiger of in ieder geval bewerkelijker is dan met de traditionele middelen. En daarmee heeft hij eigenlijk zelf al het failliet van zijn programma aangetoond. Van de Craats zou er verstandig aan doen nog eens het voorwoord te lezen van de Engelse uitgave van de
Elementen van Sir Thomas Heath die ruim een eeuw geleden schreef:
Euclid's work will live long after all the text-books of the present day are superseded and forgotten. It is one of the noblest monuments of antiquity; no mathematician worthy of the name can afford not to know Euclid, the real Euclid as distinct from any revised or rewritten versions which will serve for schoolboys or engineers.
Tenslotte, bij de stellingen die hij wel bewijst met methoden uit de analytische meetkunde valt op dat hij nogal wat algebraïsche vaardigheden veronderstelt bij zijn leerlingen. Maar
hebben die leerlingen die algebraïsche vaardigheden ook allemaal? Ik denk het niet als ik bijvoorbeeld zie hoe vaak zelfs mensen met een afgeronde VWO opleiding inclusief Wiskunde B struikelen over de simpelste algebraïsche herleidingen met bijvoorbeeld merkwaardige producten of breuken.
Facit: afgekeurd.