quote:
De vraag is eerder hoeveel moeite hij gaat doen
om het te snappen.
quote:
Zat net terug te denken aan middelbare.
Als we ongelijkheden moesten bepalen met absolute delen dan moest we die opsplitsen.
En die delen dan oplossen en weer controleren door in te vullen.
Dat controleren vond ik eigenlijk maar vreemd.
Als je een oplossing hebt gevonden waarom is dat dan opeens geen oplossing meer.
Daar is niets vreemds aan. Het hangt ervan af of je bij het herleiden 'iets' hebt gedaan waardoor je mogelijk extra oplossingen hebt geïntroduceerd die geen oplossing zijn van de oorspronkelijke vergelijking of ongelijkheid. Als je bijvoorbeeld beide leden van een vergelijking
A(x) = B(x)
gaat kwadrateren om vierkantswortels kwijt te raken, dan moet je de gevonden oplossingen controleren omdat
(A(x))
2 = (B(x))
2equivalent is met
A(x) = B(x) ∨ A(x) = −B(x)
zodat je dan behalve de (eventuele) oplossingen van de oorspronkelijke vergelijking A(x) = B(x) ook de (eventuele) oplossingen van de vergelijking A(x) = −B(x) krijgt die niet (hoeven te) voldoen aan je oorspronkelijke vergelijking.
Ik heb bij bovenstaande oplossing van de ongelijkheid |2x + 3| > |4x| ook gekwadrateerd, maar ik hoef de gevonden oplossingen
niet te testen omdat |a| > |b| voor a,b ∈
R wel equivalent is met a
2 > b
2.
quote:
Maar als ze er nou gewoon gelijk bij vertellen dat die delen een domein hebben waarin ze gelijk zijn aan de originele vergelijking.
En dat de oplossing van die delen ook in dat domein moeten zitten.
Maar goed ze doen weer moeilijk door gewoon maar in te laten vullen zonder na te denken...
Wiskunde mag niet abstract zijn op de middelbare, lijkt het wel.
Maar daardoor is het juist allemaal veel moeilijker te begrijpen en is het meer een soort van invullen en regeltjes toepassen.
Had graag gezien dat ik anders les had gehad.
Misschien even voor de volledigheid: ook zonder kwadrateren is bovenstaande ongelijkheid op te lossen
zonder de gevonden oplossingen te hoeven testen. Dan kun je als volgt te werk gaan.
|2x + 3| > |4x|
We zien dat x = 0 aan de ongelijkheid voldoet, aangezien 3 > 0. Dat houden we even in gedachten, maar we veronderstellen nu x ≠ 0 teneinde te kunnen bepalen welke waarden van x ongelijk aan nul aan de ongelijkheid voldoen.
Aangezien we x ≠ 0 veronderstellen mogen we nu beide leden van de ongelijkheid delen door |4x| en dat geeft
|1/2 + 3/(4x) | > 1
Als de absolute waarde van een (reëel) getal groter is dan 1, dan is dat getal zelf hetzij groter dan +1 hetzij kleiner dan −1, en krijgen we dus
1/2 + 3/(4x) > 1 ∨ 1/2 + 3/(4x) < −1
Nu 1/2 aftrekken van elk van de leden van beide ongelijkheden en we krijgen
3/(4x) > 1/2 ∨ 3/(4x) < −3/2
Nu beide leden van beide ongelijkheden vermenigvuldigen met 4/3 en we krijgen
1/x > 2/3 ∨ 1/x < −2
Voor de eerste van deze twee ongelijkheden moet gelden x > 0 aangezien 1/x < 0 voor x < 0. Vermenigvuldigen we beide leden met x, dan moet het ongelijkheidsteken dus niet omklappen en dan vinden we
1 > (2/3)·x
(2/3)·x < 1
x < 3/2
en aangezien tevens x > 0 moet zijn hebben we dus
0 < x < 3/2
Voor de tweede van bovenstaande ongelijkheden moet gelden x < 0 aangezien 1/x > 0 voor x > 0. Vermenigvuldigen we hier beide leden met x, dan moet het ongelijkheidsteken dus wel omklappen en dan vinden we
1/x < −2
1 > −2x
−2x < 1
x > −1/2
en aangezien tevens x < 0 moet zijn hebben we dus
−1/2 < x < 0
De complete oplossing van de ongelijkheid voor x ≠ 0 is dus
−1/2 < x < 0 ∨ 0 < x < 3/2
En aangezien, zoals we al hadden geconstateerd, x = 0 ook voldoet hebben we dus
−1/2 < x < 3/2
That's it.