Ik denk dat ik er inmiddels uit ben, nogmaals dank voor je opmerking! Zoals jij al opmerkte, niet op eigen kracht, maar ik denk toch dat ik er op deze manier meer van heb geleerd dan direct naar het antwoord kijkenquote:Op vrijdag 9 augustus 2013 17:12 schreef Riparius het volgende:
[..]
Interessanter zijn dan tips voor alternatieve oplossingen. Je kunt gemakkelijk laten zien dat de integrand voor x → ∞ asymptotisch nadert tot (√(a/2) − √(b/2))·x−1/4 zodat het evident is dat de integraal niet kan convergeren voor a ≠ b. Maar dan moet je uiteraard nog steeds aantonen dat de integraal wel convergeert voor a = b.
Dit is inderdaad het idee, maar je hebt niet aangetoond datquote:Op woensdag 14 augustus 2013 23:25 schreef randomo het volgende:
[..]
Ik denk dat ik er inmiddels uit ben, nogmaals dank voor je opmerking! Zoals jij al opmerkte, niet op eigen kracht, maar ik denk toch dat ik er op deze manier meer van heb geleerd dan direct naar het antwoord kijken
In het geval a = b kan je definiëren
f(x) := √(√(x + a) - √x)
dan
f(x-a) = √(√x - √(x - a))
zodat de integraal uit de opgave wordt
∫a∞ f(x) - f(x - a) dx
= ∫a∞ f(x) dx - ∫a∞ f(x - a) dx
= ∫a∞ f(x) dx - ∫0∞ f(x) dx
= -∫0a f(x) dx
En deze integraal is natuurlijk convergent omdat f(x) begrensd is op het interval [0, a]
(er geldt bijvoorbeeld |f(x)| < |(2a)|1/4, om maar wat te noemen).
Het is helemaal duidelijk! (na drie keer doorlezen ). Achteraf gezien was ik niet echt handig bezig, ik hoop maar dat ik wat meer handigheid in integralen krijg.quote:
Bedankt! C snap ik nu.quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 20:40 schreef Fsmxi het volgende:
Die veelvoudtermen in DFG zie ik ook zo snel niet, maar C kan met een simpele substitutie
stel y=x^2
dan staat er 2y^2-y-6=0 --> y= -2/3 v y = 2
y=x^2 --> x = sqrt(-2/3) v x = sqrt(2)
in R is alleen het laatste een antwoord, met opletten dat -sqrt(2) ook een antwoord is.
Dat is niet echt uitleg, maar een opgave op zichzelf (die 2 regels waar je het over hebt). Een euclidische deling uitvoeren, maar met wat?quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 20:49 schreef Tochjo het volgende:
Bij opgaven d, f en g kun je een euclidische deling gebruiken. Gezien de twee regels boven de opgave neem ik aan dat er iets over uitgelegd staat.
Je geeft te snel op; in opgave d is x = -2 wel een oplossing, dus je kunt delen door x+2.quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 20:55 schreef DefinitionX het volgende:
Dat is niet echt uitleg, maar een opgave op zichzelf (die 2 regels waar je het over hebt). Een euclidische deling uitvoeren, maar met wat?
x=1 is geen oplossing, dus delen door (x-1) gaat niet. x=-1 ook niet, dus delen door (x+1) gaat ook niet.
Ik had nog -2 geprobeerd, maar zo stom geweest om dat in c in te vullen en niet in d >.<.quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 20:57 schreef Tochjo het volgende:
[..]
Je geeft te snel op; in opgave d is x = -2 wel een oplossing, dus je kunt delen door x+2.
Die staartdeling is geen probleem maar hoe weet je dat x = -2 een oplossing is? Willekeurig invullen?quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 20:57 schreef Tochjo het volgende:
[..]
Je geeft te snel op; in opgave d is x = -2 wel een oplossing, dus je kunt delen door x+2.
Volgens mij is de bedoeling van dit soort opgaven inderdaad dat je een gehele oplossing van x achterhaalt, die bijna altijd ergens rondom 0 zit, en de bijbehorende lineaire factor uitdeelt. Het kennen van een standaard aanpak voor derdegraads functies (formule van Cardano of soortgelijk werk) lijkt me niet de bedoeling.quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 23:21 schreef Bram_van_Loon het volgende:
[..]
Die staartdeling is geen probleem maar hoe weet je dat x = -2 een oplossing is? Willekeurig invullen?
Wiskundige Basisvaardigheden: http://www.bol.com/nl/p/w(...)en/9200000015501914/quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 23:58 schreef Bram_van_Loon het volgende:
Dan kunnen ze net zo goed die ene oplossing geven, of wel de technieken leren waarmee je de oplossing achterhaalt.
DefX, wat voor boekje gebruik jij?
Nee, het is hier de bedoeling om één (gehele) wortel x0 te vinden door proberen, waarna je een polynoomstaartdeling (euclidische deling) uit kunt voeren om het linkerlid van de vergelijking te schrijven als een product van (x − x0) en een kwadratische veelterm in x.quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 23:21 schreef Bram_van_Loon het volgende:
[..]
Die staartdeling is geen probleem maar hoe weet je dat x = -2 een oplossing is? Willekeurig invullen?
Riparius heeft hier eens uitgelegd hoe je een derdegraadsvergelijking (met een constante in de som) kan oplossen maar ze gaan er toch zeker niet van uit dat de lezer dit kan?
c. Substitutie, zie hierboven.quote:Op vrijdag 16 augustus 2013 20:00 schreef DefinitionX het volgende:
Kan iemand me aub helpen? Ik ben nu vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels aan het doen, maar ik kom bij sommige gewoon niet uit.
Ik heb met rood aangegeven welke ik niet snap.
[ afbeelding ]
Hoe kan ik het beste veeltermen zoals c, d, f en g oplossen?
Dat hangt erg van de ongelijkheid af. Als je het rechterlid van de ongelijkheid herleidt op nul en dan de nulpunten van de uitdrukking in het linkerlid bepaalt, dan kun je die uitdrukking opvatten als een functie en daarvan een tekenschema maken en hieruit vervolgens de oplossing van de ongelijkheid aflezen.quote:Op woensdag 21 augustus 2013 16:09 schreef DefinitionX het volgende:
Kan iemand mij misschien uitleg geven over hoe ik het best een tekenverloop van een functie kan opschrijven? En dan met name bij ongelijkheden.
Bij een kwadratische functie f(x) = ax2 + bx + c met twee nulpunten x1 en x2 is het zo dat het minimum of maximum wordt bereikt precies midden tussen de beide nulpunten in, dus voor x = (x1 + x2)/2 = −b/2a, om de eenvoudige reden dat de parabool die de grafiek is van deze functie een verticale symmetrie-as heeft. Voor a > 0 is de grafiek een dalparabool en neemt de functie voor x = −b/2a een minimum aan, en voor a < 0 is de grafiek een bergparabool en neemt de functie bij x = −b/2a een maximum aan.quote:En mijn tweede vraag hierbij, hoe zou je een dergelijk tabel kunnen gebruiken om wat te zeggen over de minima en maxima van een functie? Dat wordt nog niet behandeld in het boek (pas in een later hoofdstuk), maar dit zou ik toch graag willen weten. Mijn begrip van de termen is dat een minimum de minimale y waarde is en een maximum de maximale y waarde van de top van een parabool. Maar een parabool is enkel bij een x2 functie en bij een x macht 3 functie is het anders.
Wat je hier vraagt is onduidelijk. Het boek bedoelt gewoon dat in het tekenschema het teken van de functiewaarde tussen de beide nulpunten tegengesteld is aan het teken van a. Dus, als a > 0 (a positief) dan is de functiewaarde negatief voor waarden van x tussen x1 en x2, en als a < 0 (a negatief) dan is de functiewaarde positief voor waarden van x tussen x1 en x2.quote:Je ziet ook staan in het tabel 'teken van a' en 'tegengesteld van a'. Kun je dat opschrijven gebaseerd op waarde die kleiner zijn dan x1, tussen x1 en x2 en groter dan x2? Dat je daaruit dan concludeert dat de waarde het teken van a nemen?
Aah thx man!quote:Op woensdag 21 augustus 2013 15:05 schreef Tochjo het volgende:
Schrijf de tweede vergelijking als y = 1 - 4x en substitueer dit in de eerste vergelijking.
Dus de x-5 in de noemer in mijn opgave moet ik zien als 1 geheel ipv als x en -5?quote:Op woensdag 21 augustus 2013 21:47 schreef thenxero het volgende:
Het is (x+5)*-5 in de teller. Dit kan je alleen wegdelen als er in de noemer een factor -5 staat, maar dat is niet het geval.
Controleren van je antwoorden via WolframAlpha is zeker een goed idee, maar dan wel pas nadat je de opgave uitsluitend met behulp van pen en papier hebt uitgewerkt. Houd er wel rekening mee dat WolframAlpha de uitkomsten wellicht niet altijd geeft in de vorm waarin je die gewoonlijk zou opschrijven.quote:Op woensdag 21 augustus 2013 18:57 schreef DefinitionX het volgende:
Danke Riparius, ik ga er zo met een kop thee naar je uitleg kijken. Ik heb het gelezen, maar ik moet het even absorberen.
Is het trouwens verstandig om eigen wiskunde opgaves te maken en dan via w-alpha kijken of ik de juiste antwoord heb? Ongeveer zoiets als zelf 100 verschillende lineaire vergelijkingen maken en dan oplossen. Zoiets zou ook moeten kunnen bij termen tot graad 3, 4.
Ik vraag het omdat ik anders steeds dezelfde opgaves moet maken.
Ja, want de breukstreep strekt zich uit over de gehele tweeterm x − 5. De ongelijkheid die je op moet lossen in R luidt dusquote:Op woensdag 21 augustus 2013 21:59 schreef DefinitionX het volgende:
[..]
Dus de x-5 in de noemer in mijn opgave moet ik zien als 1 geheel ipv als x en -5?
Het gaat om deze twee regels:quote:Op woensdag 21 augustus 2013 21:19 schreef DefinitionX het volgende:
Beetje moe, maar hier komt die dan:
[ afbeelding ]
Waarom mag dit niet?
Ik heb het over de -5 elimineren uit de noemer.
Edit: zelfs al mocht het, ik zie ineens waarom de rest niet kan. Je houdt namelijk geen 2 over aan de linkerkant.
Rekenregels:quote:Op donderdag 22 augustus 2013 21:32 schreef DefinitionX het volgende:
Mag ik stellen dat:
(64^-1 * 3^-6)^x= (64^-x)*(3^-6x)
?
Mag dus wel.quote:Op donderdag 22 augustus 2013 23:16 schreef Riparius het volgende:
[..]
Rekenregels:
(a·b)p = ap·bp
(ap)q = ap·q
Dus?
Inderdaad. Je kunt ook zeggen dat (64-1 · 3−6)x = (2−6 · 3−6)x = (6−6)x = 6−6xquote:
Nee, hier ga je de mist in. Als je (a + b)n uitwerkt krijg je een veelterm waarvan de coëfficiënten zogeheten binomiaalcoëfficiënten zijn, bijvoorbeeldquote:Maar wat als:
(a+b)^n
Als je dit stelt aan (a^n + b^n), hoe kun je dit dan nadien verklaren als n=2, want dan zou het eigenlijk (a^2 + 2ab + b^2) moeten zijn.
Dus dan is:
(a+b)^n
a^n + nab + b^n
Wel, als n=1, dan krijg je niet a + ab + b, maar gewoon (a+b).
Volgens mij is dan (a+b)^2 = (a^2 + 2ab + b^2 een bijzondere eigenschap?
Hoe moet je het dan uitwerken?quote:Op donderdag 22 augustus 2013 00:03 schreef Riparius het volgende:
[..]
Ja, want de breukstreep strekt zich uit over de gehele tweeterm x − 5. De ongelijkheid die je op moet lossen in R luidt dus
(x + 2)/(x − 5) ≤ x
Je moet trouwens je x wel iets duidelijker schrijven, deze lijkt namelijk soms meer op de Griekse letter λ.
Tip: herleid eerst het rechterlid van de ongelijkheid op nul door van beide leden x af te trekken, en herleid vervolgens het linkerlid tot één breuk. Bedenk vervolgens wat je kunt zeggen over de teller en over de noemer van een breuk waarvan de waarde kleiner dan of gelijk aan nul moet zijn.
Je oplossing is niet correct. Maar aangezien ook WolframAlpha een fout maakt bij de herleiding zal ik je even op weg helpen. De ongelijkheid luidtquote:Op vrijdag 23 augustus 2013 00:38 schreef wiskundenoob het volgende:
[..]
Hoe moet je het dan uitwerken?
Ik heb als oplossing:
3 +/- √ 11 ≤ x
Dit uitrekenen?
-x^2 -4x +2 / (x-5) ≤ 0
Dit had ik eerst:quote:Op zaterdag 24 augustus 2013 14:02 schreef Riparius het volgende:
[..]
Nee. Je antwoord is trouwens onmogelijk omdat 3−√11 < 3+√11.
Nee. Voor deze waarden van x geldt weliswaar dat x2 − 6x − 2 ≥ 0 maar dan vergeet je helemaal dat je tegelijk ook nog aan de voorwaarde x > 5 moet voldoen. En je vergeet ook de waarden van x te bekijken waarvoor geldt x2 − 6x − 2 ≤ 0 en tevens x < 5.quote:Op zaterdag 24 augustus 2013 14:14 schreef wiskundenoob het volgende:
[..]
Dit had ik eerst:
x ≥ 3+√11
x ≤ 3-√11
Klopt dit?
Bij n violen heb je danquote:Op zondag 25 augustus 2013 11:57 schreef DefinitionX het volgende:
Dit is vast wiskundig gezien het feit dat geluid een sinusbeweging maakt (als ik mijn boek mag geloven).
1 viool speelt op 80db.
2 violen beide 80db, maken een geluid zo hard als 83db.
10 violen samen van 80db elk, maken een geluid zo hard als 90db.
Hoe kun je dit wiskundig uitdrukken?
Dat mag je volgens mij niet zo stellen. Uit mijn hoofd een globale uitleg. Geluid is in essentie niets anders dan een verplaatsing van lucht. Het geluid wat je gehoor waarneemt is het gevolg van lokale verdichtingen en verdunningen van geluid (as loodrecht op je gehoorsingang) met een bepaalde frequentie. Deze veranderingen geven een zekere kracht op je trommelvlies waarachter botjes (met daaraan spiertjes) zitten die voor een sterke amplificatie van die drukveranderingen zorgen. Dit resulteert in een golf op het membraan van het slakkenhuis wat uiteindelijk fijne haartjes van het slakkenhuis doet bewegen. Deze bewegingen zorgen voor potentiaalveranderingen in de zenuwtjes waaraan die haartjes zijn verbonden die een signaal geven aan dat deel van onze hersenen wat ervoor zorgt dat wij geluid horen. Vandaar dat je sneller slechthorend wordt wanneer je vaak luide muziek hoort, vooral als dat voor een langere periode is (die spiertjes kunnen het geluid wat dempen door de botjes wat te verplaatsen en die geraken uiteindelijk vermoeid). De haartjes breken af bij overbelasting.quote:Dit is vast wiskundig gezien het feit dat geluid een sinusbeweging maakt (als ik mijn boek mag geloven).
Jij weet dat het altijd zo is dat bij een verdubbeling van de geluidsintensiteit ongeveer 3 dB erbij komt?Dat komt doordat log(2x) - log(x) = 0,301...quote:Op zondag 25 augustus 2013 11:57 schreef DefinitionX het volgende:
Dit is vast wiskundig gezien het feit dat geluid een sinusbeweging maakt (als ik mijn boek mag geloven).
1 viool speelt op 80db.
2 violen beide 80db, maken een geluid zo hard als 83db.
10 violen samen van 80db elk, maken een geluid zo hard als 90db.
Hoe kun je dit wiskundig uitdrukken? Dat je dan krijgt Functiehardheid(x)=x.l, waarin x het aantal violen is en l iets met logaritme te maken heeft. Ik zeg logaritme omdat ik dat las in een boek. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen dat 3 violen elk 80db samen zorgen voor een geluid van 86db.
Maar volgens mij zie ik het al:
1 viool = 80db
2 violen = 83 db
4 violen = elke unit is 2 violen, dus 1 unit is 83db en dan kun je weer gebruik maken van +3db bij dubbel zo hard, want er zijn dan 2 units. Dus 4 violen is 86db
8 violen is 89 db
10 violen is dan 90 db, hoewel, dit betekent dan dat 8 violen (89db) + 2 violen (83db) = 90db.
Is er een formule voor?
Edit:
Net wakker, niet zo helder.
In Binas gevonden, even kijken. :p
Ja, dat is juist. Je kunt het ook mooi visualiseren in het complexe vlak: een vermenigvuldiging met i betekent meetkundig een rotatie om de oorsprong over een rechte hoek tegen de klok in. Het beeldpunt van −1 is (−1;0) en als we dit punt om de oorsprong roteren over een rechte hoek tegen de klok in, dan zitten we in het punt (0; −1), en dat is het beeldpunt van −i.quote:Op dinsdag 27 augustus 2013 19:00 schreef DefinitionX het volgende:
Onderwerp: Complexe getallen
Mag ik stellen dat: i^3 = i x i^2 = -i
Immers i^2 = -1
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |