Op zondag 22 juli 2012 04:31 schreef JAM het volgende:Voor de liefhebber zal ik er vanavond eens een kort kortverhaal uitpersen. Ik noem het '
Die ene keer dat ik diarree op kantoor kreeg.Die ene keer dat ik diarree op kantoor kreeg.Op het patentbureau had ik drie collega's. Een van hen was meneer Plop. Zijn kantoortje was twee verdiepingen boven en drie gangen door van mij verwijderd. Het zou mijn baas kunnen zijn geweest, ware het niet dat hij niet bij machte was mij te ontslaan. Daarvoor had hij eerst langs personeelszaken moeten gaan wat zich vijf verdiepingen en nog vele gangen meer van zijn kantoor verwijderd was, zodoende dat het daar nooit van kwam.
Eens in de vier weken moest ik bij hem op kantoor komen. Dan moest ik hem vertellen waar ik mij de vier weken daarvoor mee bezig gehouden had. Dan zei ik: 'Patenten enzo,- en alle wat daarmee samenhangt.' 'Goed zo jongen.', zei meneer Plop dan en daar bleef het ook bij. Meneer Plop had andere zorgen. Meneer Plop's zorgen bestonden uit de dagelijkse file tussen de afslag Rijswijk en het knooppunt Prins Clausplein en of het deze week aan hem of zijn vrouw was om de vitrages in de was te zetten en of er vandaag de dag nog voor een redelijke prijs LSD verkrijgbaar was.
delaatste ik enkel vermelden wilde om de lezer niet het idee te geven dat meneer Plop de een of andere stoffige kantoorlul was,- nee, meneer Plop was okay. Meneer Plop zat net als ik in een gouden kooitje de hele dag achter zijn bureau met zijn pik te spelen en wat je zoal nog meer met jezelf achter een bureau kan doen met een goed salaris zonder belastingafdracht aan de staat der Nederlander omdat het patentbureau nu eenmaal een internationale organisatie is.De andere was meneer Vandenbroecke. Dat was een Belg. Meneer Plop ging een keer op vakantie; om hem te vervangen werd er een meneer Vandenbroeke aangesteld. Die deed hetzelfde als meneer Plop. Dat wil zeggen; hij had dezelfde functie. Eens in de vier weken moest ik bij hem langs om te vertellen wat ik de vier weken daarvoor had gedaan. 'Patenten enzo.', zei ik. 'Amai,' zei meneer Vandenbroecke dan, 'dat noemt bij ons nen brevet.', zei hij dan. Daar had ik dan niet zoveel op te zeggen. Meneer Vandenbroecke kon het allemaal net zo weinig schelen waar ik mee bezig was als meneer Plop dat schelen kon. Nu was hij wel wat jonger en had hij in tegenstelling tot meneer Plop kinderen. Een van zijn kinderen, hij had er een stuk of zes, was op de leeftijd gekomen dat het van staatswege in de gelegenheid was gekomen om zelf ook zijn of haar steentje bij te dragen aan het wel en wee van de samenleving. Dat wil zeggen; het mocht gaan werken. Zijn dochter dus werd aangesteld als mijn hulp, mijn secretaresse, mijn assistente, wat God er dan ook van maken wilde.
Veel was er niet mis met dat meisje. Ze was jong, vrolijk, actief, intelligent, schoon. Laat me dat nog een keer opmerken. Als ik geen andere zorgen had gehad had ik haar beslist in de kut geknepen en daar solliciteerde ze ook openlijk naar. Ze noemde me consequent bij mijn achternaam. Daar hoef ik niet verder over uit te wijden. Iedereen die weleens zijn achternaam aan een meisje dat niets anders op de agenda dan een druipende pik van een ouwe smeerkees in haar mond heeft toevertrouwd weet hoe dat soort meisjes achternamen uitspreken. Ik stoorde me daar in het bijzonder aan omdat ik mijzelf ervan had weten te overtuigen dat ik er niet verstandig aan zou doen haar in haar kut te knijpen. Dan zou ik namelijk binnen een tijdsbestek van vier weken bij haar vader moeten erkennen me met iets anders bezig gehouden te hebben dan brevetten, danwel patenten.
Zulks was natuurlijk niet doorslaggevend. Dat baantje daar kon me niet zoveel schelen. Buiten dat om begon ik me al heel snel aan haar te ergeren, werkelijk mijzelf op te vreten, omdat dat zij er, in tegenstelling tot ik, een stuk meer moeite mee had de luttele uurtje tussen aankomst op kantoor en vertrek daarvan wat achter het bureau met de eigen geslachtsorganen te spelen, enveloppen vol te schijten en deze per interne post naar de directeur van het hele gebeuren te sturen.
Meisje, Margriet, Maite, Josephine, Jacqueline, Poepkut, weet ik veel hoe ze heette, deed een daadwerkelijke poging haarzelf in de kantoortijd in te spannen voor het wel en wee van het patentbureau. Nu had zij natuurlijk geen idee hoe ze dat ooit vorm kon geven. Dat had ik ook niet, maar ze meende het wel mijn taak om dat te doen.
Ik heb haar toen alle patenten die ik zelf behandeld en van een nummertje,
EEN NUMMERTJE, voorzien had laten hernummeren. Van jaartal/landvanoorsprong/onderwerp/specificatie naar specificatie/landvanoorsprong/onderwep/jaartal. Toen ze daar eenmaal mee klaar was - iets waarvan ik had gedacht dat het zeker twee weken in beslag zou nemen maar wat ze in een dag of vier klaarspeelde - zei ik haar: 'Nieuwe richtlijnen, alles moet weer terug.' Ze slaakte een zucht en begon in haar oprechte slavenmentaliteit aan het terughernummeren. Tegen die tijd was ik wel zo depressief van haar aangezicht geworden dat de enige troost die ik nog vinden kon mijzelf aftrekken op het genterneutrale, rookvrije toilet en elke dag mijn pink een stukje verder in mijn neus te steken om zo te onderzoeken hoe ver ik zou kunnen gaan eerdat ik een hersenbloeding zou krijgen was.
De derde collega was mevrouw Choi. Dat was een hele dikke, van oorsprong Koreaane, lesbische vrouw die zich net als de vrouw van meneer Plop vreselijke zorgen maakte over wie deze week de vitrages in de was moest zetten. Haar liefhebbende, haar minnares, haar vrouw, werkte ook op het patenbureau, zelfs indezelfde kamer als ik. Die was een weekje na mijn aanstelling alweer verdwenen. Mevrouw Choi was mijn assistente. Haar vrouw was haar assistente. Mevrouw Choi werd vervangen door jongedame Vandenbroecke. Mevrouw Choi werd op betaald verlof gestuud totdat mevrouw Vandenbroecke genoeg geld bij elkaar verdiend had om haar vakantie met haar vriendinnetjes naar het een of andere kutgehucht aan de Middelandse Zee waar allerhande meneertjes en mevrouwtjes Vanderbroecke samenkomen te betalen. Mede daarom had ik een werkelijke kankerhekel aan mevrouw Vanderbroecke.
Toen zij eenmaal klaarwas met het terughernummeren van de patentpapieren kreeg ik een keer diarree. Heftige spuitpoep.