Diffusie in het plastic. Weekmakers evt.quote:Op maandag 24 september 2012 23:12 schreef sorcovic het volgende:
Kunnen jullie mij helpen met de volgende vraag:
Waarom zijn kunstof weegflesjes minder geschikt voor het wegen van een exact gepipetteerde vloeistof?
SPOILEROm spoilers te kunnen lezen moet je zijn ingelogd. Je moet je daarvoor eerst gratis Registreren. Ook kun je spoilers niet lezen als je een ban hebt.Ik dacht zelf trouwens overigens dat je eigenlijk de integraal van de normaal (naar binnen gericht) moest nemen over de oppervlakte van een halve bol. Ik kon intuïtief ook wel inzien dat de kracht die nodig was om de bollen uit elkaar te trekken waarschijnlijk evenredig was met r2 (als je een papiertje tussen de bollen stopt, zie je dat de oppervlakte tussen hen gelijk is aan pi*r2, maar ik kon niet precies uitleggen waarom dit het goede antwoord was. Je kan het papiertje immers ook vouwen, zodat het een grotere oppervlakte heeft. Dan vallen er vast weer krachten tegen elkaar weg, maar de totale kracht blijft volgens mij niet per se even groot...)
Wie kan me hier wat inzicht over verschaffen? Ik weet nog dat ik de opgave destijds ook gemaakt heb, en dat ik hem toen ook niet helemaal snapte, maar mijn natuurkundeleraar wist me wel te overtuigen van de juistheid van de methode.
De formule die je wil gebruiken klopt (al moet je wel μ en σ schrijven in plaats van u en o).quote:Op vrijdag 28 september 2012 12:45 schreef ongelovelijk het volgende:
Zit een een statistiekvraagje. Hoop dat een van jullie mij kan helpen.
In het engels:
The Pediatrics unit at Carver Hospital has 24 beds. The number of patients needing a bed at any point is in time is N(19.2, 2.5). what is the probability that the number of patients needing a bed will exceed the pediatric units bed capacity.
antwoord is: P(Z-> 1,92) = 1-.9726 = .0274.
Kan er alleen niet uitkomen welke formule ik moet gebruiken. Ik gebruik zelf x-u/ o.
Ik weet alleen niet hoe ik hier de u en de o moet berekenen. wie kan me helpen?
Het helpt zeker, bedankt!quote:Op vrijdag 28 september 2012 05:41 schreef Lyrebird het volgende:
Stel dat je twee halve cylinders hebt, in plaats van halve bollen, maar met hetzelfde oppervlak waar de halve cylinders elkaar raken. Denk je dan dat de krachten anders zullen zijn dan bij halve bollen? Zo ja, waarom? Of dat je de "top" van de bollen afsnijdt met een snijbrander en daar dan pilonnen aan vastlast (van die wegwerkergevallen, maar dan van staal). Zal het iets uitmaken qua krachten? (De twee streepjes in onderstaande tekening geven aan dat de lengtes van deze lijnen even lang zijn).
[ afbeelding ]
Of bekijk het van de andere kant: houd de halve bollen even groot, maar las er twee verbindingsstukjes aan vast waardoor het oppervlak waarmee de twee halve bollen aan elkaar zitten, wordt verkleind. Een soort van vernauwing dus. Wat zal de invloed daarvan zijn op de krachten? Als je het antwoord niet weet, verklein het oppervlak van dat tussenstuk tot 1 mm2 en vraag je dan af of je die bollen nog uit elkaar kan trekken. Zelf, met je blote handen.
[ afbeelding ]
Geeft dit het inzicht waar je naar op zoek bent?
dankje dat was hem, ik weet dat ik μ en σ moet schrijven in plaats van u en o.quote:Op vrijdag 28 september 2012 14:13 schreef lyolyrc het volgende:
[..]
De formule die je wil gebruiken klopt (al moet je wel μ en σ schrijven in plaats van u en o).
Het is gebruikelijk om een normale verdeling op te geven in de vorm N(μ,σ2). Hier wordt opgegeven N(19.2, 2.5). Dat zou betekenen dat μ = 19,2 en σ2 = 2,5 en dus σ = √ 2,5.
Pas dan de formule toe die je zelf ook al had gevonden en vul μ en σ in zoals ik ze hier heb gegeven.
P(X>24) = P(Z>(24 - μ)/σ) = ... (doe de rest van de berekening zelf)
Mochten ze in deze opgave toch heel eigenwijs de normale verdeling hebben opgegeven in de vorm N(μ,σ), dan zou je moeten uitkomen op het antwoord dat is gegeven.
u.v = |u||v|cosθquote:Op vrijdag 28 september 2012 16:40 schreef GoodGawd het volgende:
Wat is de formele manier om hoeken tussen inwendig product te bepalen?
bijv:
[ afbeelding ]
Nee precies, ik wist het niet meer zeker doordat ze het in het antwoordmodel niet deden. Dan staat daar dus een fout in. Bedankt.quote:Op donderdag 27 september 2012 22:53 schreef thenxero het volgende:
Als je aan een kant gaan kwadrateren gaat het alleen goed als toevallig beide kanten gelijk zijn aan 1 of 0. Want 1=1². Maar bijvoorbeeld niet 2=2². Met variabelen werkt het net zo.
Bedankt.quote:Op donderdag 27 september 2012 22:47 schreef Anoonumos het volgende:
Ja, de T moet ook. Je moet links en rechts van het = teken altijd hetzelfde doen.
quote:Op vrijdag 28 september 2012 01:40 schreef kutkloon7 het volgende:
Mijn broertje kwam vanavond naar me toe met een vraag in zijn natuurkundeboek over de Maagdenburgse bol: twee ijzeren halve bollen (met een gegeven straal r, in het boek was een concreet getal genoemd, maar het is denk ik net zo makkelijk om het algemene geval uit te rekenen) met zijn tegen elkaar 'geplakt', en de lucht is ertussenuit gepompt, zo, dat er (nagenoeg) een vacuum tussen hen is.
In de opdracht mag je ervan uitgaan dat er een vacuum is, en moet je de kracht berekenen die het kost om de bollen uit elkaar te trekken. Mijn broertje dacht dat je de oppervlakte van de bol moest nemen, maar kwam zelf al met de opmerking dat de luchtdruk richting de normaal naar binnen werkt, en dus niet elke richting 'even zwaar meetelt'.
Verder mocht je gebruiken dat de luchtdruk 1 bar = 100.000 Pa is, met 1 Pa = 1 N/m2.
De situatie:In de reactie van Lyrebird hierboven worden alleen maar vragen gesteld en geen antwoorden gegeven, dus ik kan me niet voorstellen dat je daar iets mee opschiet. Wat je uiteraard zoekt is een wiskundige verklaring waarom het volstaat om de oppervlakte van het grondvlak van de halve bol te vermenigvuldigen met de luchtdruk om de kracht te bepalen die op de halve bol wordt uitgeoefend.SPOILEROm spoilers te kunnen lezen moet je zijn ingelogd. Je moet je daarvoor eerst gratis Registreren. Ook kun je spoilers niet lezen als je een ban hebt.Ik dacht zelf trouwens overigens dat je eigenlijk de integraal van de normaal (naar binnen gericht) moest nemen over de oppervlakte van een halve bol. Ik kon intuïtief ook wel inzien dat de kracht die nodig was om de bollen uit elkaar te trekken waarschijnlijk evenredig was met r2 (als je een papiertje tussen de bollen stopt, zie je dat de oppervlakte tussen hen gelijk is aan pi*r2, maar ik kon niet precies uitleggen waarom dit het goede antwoord was. Je kan het papiertje immers ook vouwen, zodat het een grotere oppervlakte heeft. Dan vallen er vast weer krachten tegen elkaar weg, maar de totale kracht blijft volgens mij niet per se even groot...)
Wie kan me hier wat inzicht over verschaffen? Ik weet nog dat ik de opgave destijds ook gemaakt heb, en dat ik hem toen ook niet helemaal snapte, maar mijn natuurkundeleraar wist me wel te overtuigen van de juistheid van de methode.
Bij het modelleren van fysische problemen is het vaak prettig om nog met infinitesimalen te werken, dus dat zal ik hier ook doen. Je idee dat je de kracht die op de halve bol wordt uitgeoefend uit kunt drukken als een integraal is correct. Beschouwen we een infinitesimaal oppervlakte elementje dS van de halve bol, dan is de kracht dFdie op dat elementje wordt uitgeoefend dF = p∙n∙dS waarbij p de luchtdruk is en n de naar binnen gerichte genormeerde normaalvector bij het elementje dS. De totale kracht die op de halve bol wordt uitgeoefend is dan de som van al deze infinitesimale bijdragen, dus F = ∫ dF = ∫ p∙n∙dS = p∙∫ n∙dS, waarbij we de integraal nemen over de oppervlakte van de halve bol. Het is evenwel niet nodig deze integraal ook echt uit te rekenen om F te bepalen.
Beschouwen we een infinitesimaal bolsegmentje met oppervlakte dA waarvan de snijvlakken evenwijdig lopen aan het grondvlak van de halve bol, dan kunnen we op grond van symmetrie overwegingen concluderen dat de resultante van de krachten op dit bolsegmentje loodrecht staat op het grondvlak van de halve bol. Immers, de componenten van de krachten evenwijdig aan het grondvlak van de bol die op elk tweetal diametraal tegenover elkaar gelegen elementjes dS van dit bolsegmentje werken zullen elkaar steeds opheffen.
De loodrechte projectie van het infinitesimale bolsegmentje op het grondvlak van de halve bol is een ring met straal ρ en dikte dρ, en dus een oppervlakte dO = 2πρ∙dρ. Zij φ de inclinatie van het bolsegmentje met het grondvlak (de 'breedtegraad'), dan geldt:
(1) dO = sin φ∙dA
De grootte van de kracht dF die op het bolsegmentje wordt uitgeoefend is gelijk aan het product van de luchtdruk p en de oppervlakte dA van het bolsegmentje, en dit weer vermenigvuldigd met cos(½π - φ) = sin φ, omdat de resultante loodrecht staat op het grondvlak en dus gelijk is aan de som van de loodrechte componenten van de krachten die op elk elementje dS van het bolsegmentje werken. Dus hebben we voor de grootte van de kracht uitgeoefend op het bolsegmentje:
(2) dF = sin φ∙p∙dA
Maar uit (1) en (2) volgt nu:
(3) dF = p∙dO
En dus:
(4) F = p∙O
aangezien ook F = 0 voor O = 0. Je ziet dus dat we de grootte van de kracht F die door de luchtdruk op de vacuum getrokken halve bol wordt uitgeoefend inderdaad kunnen berekenen door eenvoudig de luchtdruk p te vermenigvuldigen met de oppervlakte O = π∙r2 van het grondvlak van de halve bol.
Hebben we nu twee halve bollen met straal r tegen elkaar aan en is de ruimte binnenin luchtledig, dan oefent de luchtdruk op elk van de halve bollen een gelijke maar tegengesteld gerichte kracht uit, zodat de trekkracht die benodigd is om de halve bollen van elkaar te scheiden dan 2∙p∙π∙r2 bedraagt. De historische Maagdenburger halve bollen hadden een diameter van ca. 50 cm, zodat, aangenomen dat de ruimte binnenin volledig luchtledig is en aangenomen dat de luchtdruk 105 Pa bedraagt, een trekkracht van ca. 40.000 N benodigd is om de halve bollen van elkaar te scheiden.
[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 30-09-2012 17:05:30 ]
Mooie post weer Riparius! Ik zal er morgen even beter naar kijken, maar het ziet er inderdaad uit als dat waar ik naar op zoek was! (wat overigens niet wil zeggen dat de post van lyrebird nutteloos was, want ik wou ook graag manieren om het op een wat intuïtieve manier aan mijn broertje te laten zien). Verder moet ik ook zeggen dat ik de vraag uit het natuurkundeboek een beetje lastig vind voor 4-vwo-ers, omdat het niet duidelijk is of je nou op je intuïtie af moet gaan of je een wat hardere argumentatie moet geven. (tegelijk wel een goede vraag voor het ontwikkelen van intuïtie voor dit soort problemen)quote:
Ik denk niet dat je broertje iets opschiet met de post van Lyrebird. Maar het is heel goed mogelijk om het op een wat intuïtievere manier duidelijk te maken zonder echt gebruik te maken van infinitesimaalrekening als hij vertrouwd is met het voorstellen van krachten als vectoren en met het ontbinden daarvan in twee onderling loodrechte componenten (en ik mag toch hopen dat dat het geval is).quote:Op zaterdag 29 september 2012 14:25 schreef kutkloon7 het volgende:
[..]
Mooie post weer Riparius! Ik zal er morgen even beter naar kijken, maar het ziet er inderdaad uit als dat waar ik naar op zoek was! (wat overigens niet wil zeggen dat de post van lyrebird nutteloos was, want ik wou ook graag manieren om het op een wat intuïtieve manier aan mijn broertje te laten zien). Verder moet ik ook zeggen dat ik de vraag uit het natuurkundeboek een beetje lastig vind voor 4-vwo-ers, omdat het niet duidelijk is of je nou op je intuïtie af moet gaan of je een wat hardere argumentatie moet geven. (tegelijk wel een goede vraag voor het ontwikkelen van intuïtie voor dit soort problemen)
Dank Riparius!
Je antwoord klopt niet en je gaat in de fout bij het dikgedrukte stuk. Hoe kan er 20 mg OH- opgesloten zitten in 10 mg Mg(OH)2?quote:Op dinsdag 2 oktober 2012 19:38 schreef Miraculously het volgende:
Iemand die mijn scheikunde antwoord even wil controleren?
De vraag:
In de apotheek moet de assistent 'magnesiamelk' bereiden. Dit is een suspensie van magnesiumhydroxide. Hij voegt 150 mg Mg(OH)2 toe aan 1000 mL water.
Het is bekend dat slechts 10 mg hiervan oplost, de rest blijft als vaste stof aanwezig. Het eindvolume is nog steeds 1000 mL.
Bereken de pH van de ontstane suspensie bij 298 K.
Wat ik gedaan heb:
10*10-3g Mg(OH)2 lost op.
Mg(OH)2 = 1:2 = 20*10-3g OH-
20*10-3g in 1 L
OH- = 17,008 g mol-1
Aantal mol = aantal gram / molaire massa = 20*10-3 / 17,008 = 1,18*10-3 mol
Molariteit = aantal mol / aantal liter = 1,18*10-3 / 1 = 1,18*10-3 mol L-1
pOH = -log[OH-] = -log[1,18*10-3] = 2,92
pH = 14 - pOH = 14 - 2,92 = 11,08
Alvast bedankt.
Dit is duidelijk ja, ik za eens kijken of hij nog zo geïnteresseerd is dat hij dit wil horen, ik begrijp het in ieder geval Dank!quote:Op zaterdag 29 september 2012 18:04 schreef Riparius het volgende:
[..]
Ik denk niet dat je broertje iets opschiet met de post van Lyrebird. Maar het is heel goed mogelijk om het op een wat intuïtievere manier duidelijk te maken zonder echt gebruik te maken van infinitesimaalrekening als hij vertrouwd is met het voorstellen van krachten als vectoren en met het ontbinden daarvan in twee onderling loodrechte componenten (en ik mag toch hopen dat dat het geval is).
Maak vooral een duidelijke tekening van de halve bol in zijaanzicht (dus: een halve cirkel met straal r in de kwadranten I en II van een assenstelsel en met het middelpunt van de halve cirkel in de oorsprong). Het bolsegmentje in zijaanzicht bestaat dan uit twee kleine cirkelboogjes die symmetrisch liggen ten opzichte van de y-as. Teken ook de loodrechte projecties van de cirkelboogjes op de x-as. Dan kun je aan de hand van de tekening laten zien dat de neerwaartse component van de kracht die op het bolsegmentje werkt gelijk is aan cos(½π - φ)∙p∙dA = sin φ∙p∙dA en dat dit weer gelijk is aan p∙dO omdat sin φ∙dA = dO. Daarmee heb je gerechtvaardigd dat je de grootte van de neerwaartse kracht die op de complete halve bol werkt eenvoudig kunt berekenen door het product p∙O = p∙π∙r2 te bepalen. Dit moet je dan nog met 2 vermenigvuldigen om de trekkracht te berekenen die nodig is om de twee luchtledige halve bollen van elkaar te scheiden.
Kun en/of moet je niet op een of andere manier de vullingsgraad van de reactor in de vergelijking verwerken? Daar zit volgens mij namelijk het enige verschil tussen beide reactoren.quote:Op dinsdag 23 oktober 2012 11:09 schreef Platina het volgende:
Hoi,
Ik probeer de reactietijd uit te rekenen voor een simpele reactor, maar ik ga ergens hopeloos de mist in. Hopelijk weet één van jullie wat ik moet doen.
Ik heb twee reactors met ieder 6.000 kg lactose. Reactor 1 is in totaal 30.000 kg en reactor 2 is 10.000 kg. Het is gegeven dat beide reactors een volume van 5 m3 hebben en dat het een zero-order process is.
Verder is gegeven dat 95% van de lactose omgezet wordt en dat de conversieratio (k) van lactose gelijk is 0,008 mol/L.h Moleculaire gewicht van lactose is 342 g./mol.
Uit vorige opgaven weet ik dat de tijd die nodig is berekend kan worden met Ct = C0 - k * t
Waarbij Ct en C0 in mol/m3 zijn. 6000 kg geeft dan 6000/0,342/5000 = 3,51 mol/m3 welke Cs0 is.
Echter, dit is fout want zo krijg je voor beide reactoren dezelfde omzettingstijd terwijl deze bij reactor 1, 447 uur is en bij reactor 2, 427 uur.
Wat doe ik fout?
Hmmm, nu je het zegt schiet mij opeens iets te binnen. Ik ga eens kijken of ik er nu uitkomquote:Op dinsdag 23 oktober 2012 13:17 schreef lyolyrc het volgende:
[..]
Kun en/of moet je niet op een of andere manier de vullingsgraad van de reactor in de vergelijking verwerken? Daar zit volgens mij namelijk het enige verschil tussen beide reactoren.
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |