quote:
Veel winst, oftewel lang stuk erover:
Kom op 21 januari naar de nieuwjaarsborrel bij het Teylers Museum in Haarlem!
Gouden Eeuw (Nederland)
Dit artikel is aangedragen voor verwijdering als etalageartikel. Heeft u een mening over dit artikel, stem dan mee.
Geschiedenis van Nederland
Tijdlijn - Bibliografie
--------------------------------------------------------------------------------
Uitklappen
..Naar chronologie
Uitklappen
..Naar onderwerp
Uitklappen
..Naar overzeese gebieden
Uitklappen
..Naar provincie
--------------------------------------------------------------------------------
Portaal Nederland
Portaal Geschiedenis
De Gouden Eeuw is een periode in de Nederlandse geschiedenis en valt goeddeels samen met de zeventiende eeuw. De noordelijke Nederlanden, die samen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vormden, maakten een bloeiperiode door wat betreft de handel, de wetenschap en de kunsten. Ook wat betreft haar politieke en militaire macht (vooral ter zee) nam de Republiek in de wereld een vooraanstaande positie in.
Sommigen houden als beginpunt het jaar 1602 aan, het jaar waarin de VOC opgericht werd; anderen kiezen voor het jaar 1609, het beginjaar van het Twaalfjarig Bestand. Tot het einde van het bestand (1621) groeide de economie vrijwel ongehinderd. Tijdens de Dertigjarige Oorlog, die goeddeels samenviel met de tweede fase van de Tachtigjarige Oorlog, was in sommige sectoren sprake van stagnatie, in andere van groei. Na 1648 trok de economie weer aan; vooral voor de nijverheid waren dit zeer voorspoedige jaren. Na het rampjaar 1672 begon een periode van relatieve economische neergang en was de Gouden Eeuw over haar hoogtepunt heen. Een periode van consolidatie volgde.
Jonathan Israel maakt een verdere onderverdeling van de periode. Dat doet hij als volgt:
vroege Gouden Eeuw (early Golden Age) (1588-1647)
late Gouden Eeuw (later Golden Age) (1647-1702)
Dit artikel behandelt hoofdzakelijk de economische, sociale en culturele geschiedenis.
Zie voor politieke gebeurtenissen ook Geschiedenis van Nederland#Republiek en Tachtigjarige Oorlog (1568-1648).
Inhoud
[verbergen] 1 Inleiding 1.1 Economische bloei
1.2 Tolerantie
1.3 Zelfbewustzijn
1.4 Bestuurders en geleerden
2 Ontstaan van de Republiek
3 Handel en nijverheid
4 Politieke en sociale structuren 4.1 Demografie en verstedelijking
4.2 Rangen en standen
4.3 In de ogen van buitenlanders
5 Religie
6 Cultuur
7 Onderwijs 7.1 Universiteiten
8 Literatuur
9 Schilderkunst 9.1 Historiestukken
9.2 (Groeps-)portretten
9.3 Alledaagse taferelen
9.4 Landschappen en stadsgezichten
9.5 Stillevens
10 Architectuur
11 Beeldhouwkunst
12 Muziek
13 Wetenschap
14 Koloniaal rijk
15 Einde van de Gouden Eeuw 15.1 Economische neergang
15.2 Nasleep van de Gouden Eeuw
16 Zie ook
17 Literatuur
[bewerken] Inleiding
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen die hebben bijgedragen aan deze bloeiperiode in kunsten en wetenschappen.
[bewerken] Economische bloei
Nederland nam in de 17e eeuw een absolute toppositie in de wereldhandel in. De bloeiende handel leidde tot een grote en zeer rijke klasse van kooplieden. De nieuwe voorspoed leidde ook tot meer aandacht voor en sponsoring van beeldende kunsten, literatuur, wetenschappen en armenzorg.
De economie heeft een erg belangrijke rol gespeeld in de opkomst van de Republiek in de zeventiende eeuw. In de Gouden Eeuw groeide de Republiek uit tot het centrum van de wereldhandel. Na zich vrijgevochten te hebben van het Spaanse gezag, in het begin van de zeventiende eeuw, ontwikkelde het land zich tot een internationale grootmacht. Zowel in Azië en Afrika als in Amerika beschikte de Republiek over een aantal zeer winstgevende koloniën. In de nieuwe wereldeconomie ging Amsterdam een zeer belangrijke rol spelen.
Na de Spaanse overheersing heeft Nederland een nieuwe staatsvorm gekozen, namelijk de Republiek. Haar samenleving werd veel minder door het feodalisme gekenmerkt dan in andere landen en hierdoor was de arbeidsmarkt veel vrijer. Een andere factor die ervoor zorgde dat de economie zo goed liep was het feit dat er in de Republiek een uitgebreide markt bestond voor het lenen en uitlenen van geld. Hierdoor konden mensen, bedrijven of de staat, die graag investeringen of uitgaven wilden doen gebruik maken van iemand anders overschot aan geld. Deze financiële markt vergemakkelijkte dan ook het doen van investeringen in potente bedrijven of staatsorganisaties (zoals de VOC). Een derde reden voor de economische voorspoed was de technologische voorsprong die de Republiek tijdens de Gouden Eeuw op veel andere landen had. Doordat de Republiek een relatief diverse, open en tolerante samenleving kende, was het gemakkelijker om ideeën en uitvindingen te ontwikkelen. Een bekend voorbeeld hiervan is het fluitschip, dat de Nederlandse zeevaarders een groot voordeel gaf ten opzichte van veel andere zeevarende landen. Een laatste belangrijke oorzaak voor de economische voorspoed was de spilfunctie die Amsterdam kreeg in de wereldhandel. In Amsterdam begon er langzamerhand een stapelmarkt te ontstaan, waarbij bijna alle informatie, goederen en diensten op een relatief kleine plek aanwezig waren.
[bewerken] Tolerantie
Synode van Dordrecht, 13 november 1618.
Volgens bezoekers uit het buitenland en ook volgens de officiële propaganda was Nederland een zeer tolerant land, het land van de ware vryheit. Latere historci hebben dit in verband gebracht met de internationale handel en de reformatie, die beide zouden hebben bijgedragen aan een relatief milde opstelling ten opzichte van andersdenkenden.
Protestanten stellen dat de interpretatie van de Bijbel vooral een kwestie van het eigen geweten van ieder individu is, en verwerpen centrale dogma's en een klerikale hiërarchie om deze te bekrachtigen. Dat nam niet weg dat de gereformeerden in de Gouden Eeuw een machtspositie innamen gelegitimeerd door de Staat (Synode van Dordrecht) en het andersdenkende protestanten moeilijk of onmogelijk maakten volgens andere opvattingen hun religie te belijden.
Of het hier ging om de bijna spreekwoordelijke Nederlandse tolerantie (zie ook sectie religie hieronder) of om een vorm van onverschilligheid, in ieder geval maakte dit het buitenlanders makkelijk om naar de Lage Landen te reizen of zelfs te emigreren (vaak als vluchteling). De Nederlanders in de Gouden Eeuw bleken echter in bepaalde opzichten helemaal niet erg verdraagzaam, zoals ten opzichte van varianten op het 'officiële' gereformeerde geloof. De vrijzinnig georiënteerde doopsgezinden, remonstranten en mennonieten bijvoorbeeld werden vervolgd, kregen strenge beroepsverboden en moesten soms (in het geval van de strikt pacifistische mennonieten) zelfs emigreren (zoals naar Danzig en omstreken, en later naar de Wolga waar zij bekend werden als 'Wolga-Duitsers'). Joden in Nederland konden geen lid worden van de gilden, konden geen poorter worden en mochten niet trouwen met niet-joden. Toch was er relatief veel vrijheid in de Nederlanden en werd een aantal Nederlandse steden een sociale 'smeltkroes'.
[bewerken] Zelfbewustzijn
De uitkomst van de Nederlandse Opstand tegen Spanje, beter bekend als de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), die vrijheid van godsdienst en economische en politieke zelfstandigheid als inzet had en als uitkomst een volledige onafhankelijkheid van de protestantse noordelijke provincies, zal zeker het nationale moreel gesterkt hebben. Reeds in 1609, toen Nederland en Spanje een wapenstilstand sloten die 12 jaar zou standhouden, was veel van dit alles bereikt.
Net als na de Franse Revolutie, leidde politieke vrijheid tot vrijheid in andere domeinen van menselijk handelen en leidde deze ertoe dat men ook openstond voor nieuwe culturele en wetenschappelijke ideeën.
[bewerken] Bestuurders en geleerden
Aan het eind van de zestiende en in zeventiende eeuw hebben de Nederlanden een aantal uiterst bekwame bestuurders gehad, zoals Johan van Oldenbarnevelt, Johan de Witt (tevens wiskundige op het gebied van levensverzekeringen), Cornelis de Graeff en Andries Bicker. Ook ontbrak het niet aan bekwame veldheren zoals Prins Maurits en Prins Frederik Hendrik en admiraals als Piet Hein, Maarten Tromp en vooral Michiel de Ruyter. Daarnaast waren er wetenschappers en bekwame vaklieden op allerlei terrein in de Nederlanden te vinden. Enkele grootheden en hun gebieden zijn Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) muziek, Hugo de Groot (1583-1645) volkenrecht en zeerecht, Louis de Geer (1587–1652) wapenfabricage en handel, Rembrandt van Rijn (1606-1669) schilderkunst, Franciscus Gomarus (1563-1641) en Jacobus Arminius (± 1559 - 1609) theologie, Christiaan Huygens (1629-1695) wis-, natuur- en sterrenkunde, Simon Stevin (1548 – 1620) waterbouwkunde en rekenkunde, Jan Adriaanszoon Leeghwater(1575 - 1650) waterbouwkunde en Benedictus Spinoza (1632-1677) filosofie.
[bewerken] Ontstaan van de Republiek
Gedurende de laatste decennia van de zestiende eeuw was de Republiek ontstaan. Aanvankelijk was het zeer onzeker geweest of deze staat zich tegenover de Spaanse overmacht zou weten te handhaven. In 1590 werden Nijmegen, Groningen en vrijwel het gehele gebied ten oosten van de IJssel bezet door de Spanjaarden. In 1589 was ook Geertruidenberg door hen veroverd.
Deze periode van crisis, waarin de Republiek moest vechten om te overleven, was tegelijkertijd ook een periode van grote creativiteit. Bestaande bestuurlijke en economische structuren werden aan de kant geschoven om plaats te maken voor organisatievormen die effectievere weerstand mogelijk maakten. Binnen enkele decennia was de Republiek een van de leidende Europese mogendheden.
[bewerken] Handel en nijverheid
Zie ook Maritieme geschiedenis van Nederland.
Gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw domineerden Nederlanders, traditioneel kundige zeevaarders en kaartenmakers, de wereldhandel, een positie die daarvoor in mindere mate was ingenomen door de Portugezen en de Spanjaarden. Nederland heeft deze dominante positie binnen de wereldhandel ongeveer anderhalve eeuw weten te handhaven.
In de decennia na de val van Antwerpen (1585) groeide de Nederlandse economie explosief, de handel het meest. Historici spreken van een "economisch wonder". De snelheid en hevigheid van de economische ontwikkelingen zijn tamelijk uniek in de geschiedenis. Belangrijke oorzaken van de groei waren de reeds genoemde val van Antwerpen, welke een stroom van vakbekwame migranten naar het noorden tot gevolg had, de verovering van het rivierengebied, waardoor de contacten met het Duitse achterland hersteld werden, en de blokkade door de Staatse vloot van de Schelde, de Eems en de Vlaamse kust.
In 1602 werd de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) gesticht. Deze onderneming kreeg het Nederlandse monopolie op de handel met Azië en zou dit bijna twee eeuwen behouden. Het zou 's werelds grootste handelsonderneming van de zeventiende eeuw worden. Specerijen werden in grote hoeveelheden geïmporteerd en leverden grote winsten op, enerzijds door de grote inspanningen die geleverd moesten worden en de risico's waar deze mee gepaard gingen, anderzijds door de niet te verzadigen vraag naar deze producten.
De VOC bestond overigens grotendeels van de handel binnen Azië. Toen de Engelsen de winstgevende opiumhandel tussen de papavervelden in Bengalen en de markten op Java en in China overnamen, kon de VOC geen grote winsten meer maken.
In 1609 werd de Beurs van Amsterdam opgericht (een eeuw eerder dan de tegenhanger in Londen), die samen met de in hetzelfde jaar opgerichte Amsterdamsche Wisselbank van deze stad spoedig het financiële centrum van Europa zou maken.
De financiële infrastructuur van de Nederlanden was gunstig voor het vormen van een handelsnatie. Anders dan in andere landen, waar de adel de vermogens en het bestuur monopoliseerde en op de handel neerkeek, was er in Nederland veel kapitaal beschikbaar voor ondernemingen. De beurs, een relatief efficiënt bestuur, de bereidheid van de bankiers om risico's te nemen en een landsbestuur dat niet neerkeek op de handel maar die juist stimuleerde zorgden voor een voor Europa uniek investeringsklimaat.
Holland domineerde ook de handel in bulkgoederen tussen Europese landen (waar ruim een eeuw tevoren de Hanzesteden nog een prominente rol hadden gespeeld). Geografische aspecten speelden hierbij ook een rol, enerzijds de gunstige ligging, op een kruispunt van oost-west en noord-zuid routes, anderzijds de uitstekende verbinding met een groot Duits achterland via de Rijn. Nederlandse handelaren verscheepten wijn en zout uit Frankrijk en Portugal naar de landen rond de Oostzee en keerden terug met vooral graan, Zweeds kruit, hout, ijzer en wapens, maar ook vele andere goederen die voor een deel weer naar landen rond de Middellandse Zee werden vervoerd.
De handel op de Oostzee (ook wel bekend als de moedernegotie) was een belangrijk fundament van de welvaart. De koning van Denemarken, de man die de Sont controleerde, was dan ook een belangrijke bondgenoot.
Ook het Nederlandse industriële potentieel nam toe. Scheepswerven en suikerraffinaderijen zijn daarvan goede voorbeelden. Dankzij de toepassing van de krukas in windmolens, voor het eerst in 1594, kon zeer veel hout, nodig voor onder meer het bouwen van schepen, gezaagd worden met houtzaagmolens. Dit bracht ook de houthandel met de Oostzeelanden op gang.
De haringvangst was een zeer belangrijke bron van inkomsten. Naarmate meer land in productie werd genomen (deels door het inpolderen van een aantal meren), namen de graanproductie en veehouderij in belang toe.
Hoewel de zeventiende eeuw als geheel een periode was van bijna onbeperkte economische groei, zijn er wel verschillende fasen aan te wijzen. Van 1621 tot 1632 was eerder sprake van recessie en stagnatie. Daarna herstelde de economie zich aarzelend. Het aandeel in de Europese handel verminderde; daar stond echter een grotere vraag naar Nederlandse producten en koloniale waren tegenover.
Het succes van de Nederlanders wekte de afgunst op van de omringende landen. Na een felle concurrentiestrijd, die aanleiding gaf tot enkele oorlogen, zou de dominerende positie van Holland overgaan in de handen van de Engelsen. Deze oorlogen met Engeland werden hoofdzakelijk ter zee uitgevochten.
[bewerken] Politieke en sociale structuren
Koopmanshuizen in Leiden.
Binnen de Republiek was Holland verreweg het machtigste, welvarendste en invloedrijkste gewest. In de beginjaren van de nieuwe staat was het aanvankelijk onduidelijk en ook een punt van discussie of voor een republikeins dan wel voor een monarchistisch staatsbestel gekozen zou worden. De Staten van Holland waren in meerderheid voorstander van een staat zonder vorst. Gezien de dominante positie van Holland is het niet verwonderlijk dat de voorstanders van een republiek aan het langste eind trokken. Binnen de context van Europa als geheel was het een opmerkelijke en ook revolutionaire keuze.
[bewerken] Demografie en verstedelijking
De bijzondere positie die de Republiek in de zeventiende eeuw innam is des te verwonderlijker als men bedenkt dat het aantal inwoners van de Verenigde Provinciën nooit boven de twee miljoen is uitgekomen. Een opvallend aspect van de noordelijke Lage Landen was daarbij de hoge graad van verstedelijking. Het merendeel van de inwoners leefde in het westen, in het gewest Holland (ongeveer gelijk aan het huidige Noord- en Zuid-Holland). Daarvan leefde ongeveer de helft in een stad, in Holland vooral in Amsterdam, Leiden, Haarlem, Rotterdam, Delft, Dordrecht en Enkhuizen. Buiten Holland waren Middelburg, Utrecht en Groningen de grootste steden. Deze verhouding tussen stedelingen en plattelandsbewoners was voor die tijd uitzonderlijk: in omringende landen woonde slechts vijftien tot twintig procent van de bevolking in een stad.
Aantal inwoners van de grootste steden in Holland en Zeeland[1]
1570
1622
1647
Amsterdam
30.000
105.000
140.000
Haarlem
16.000
39.500
45.000
Leiden
15.000
44.500
60.000
Delft
14.000
22.750
21.000
Middelburg
10.000
25.000
30.000
Enkhuizen
7.500
22.000
18.000
Rotterdam
7.000
19.500
30.000
Ruim twee eeuwen eerder, aan het eind van de veertiende eeuw, hadden slechts drie steden in ditzelfde gebied niet veel meer dan 10.000 inwoners en woonde de bevolking nog voornamelijk in het midden en oosten van het land. De grote bevolkingsaanwas in het westen was mogelijk gemaakt door de waterbouwkundige werken, die vanaf de dertiende eeuw op ongekende schaal zijn uitgevoerd, (in het hele land maar vooral in de westelijke kustprovincies): landaanwinst aan de kust, indijking van rivieren en inpoldering. Deze immense inspanningen vormden tevens door het grote en complexe bestuurlijke apparaat dat hiervoor nodig was een extra verklaring voor de hoge bestuurlijke organisatiegraad in de Nederlanden. Ook de geleidelijke overschakeling van graanbouw op veeteelt had een rol gespeeld bij de trek naar de steden. Naarmate meer graan werd geïmporteerd verschoof het accent naar de minder arbeidsintensieve veeteelt.
Gedurende de decennia na 1590 groeiden bijna alle Hollandse steden explosief. Deze groei was slechts mogelijk door migratie. Gedurende de Vroegmoderne Tijd lag in eigenlijk iedere stad het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer. De slechte hygiënische omstandigheden, de hoge zuigelingensterfte en het veelvuldig optreden van epidemische ziekten in de steden waren daar debet aan. Zonder migratie vanaf het platteland zou iedere stad krimpen. Voor 1670 sloeg ook de pest enkele malen toe. In Amsterdam stierven in 1602 ongeveer 10.000 mensen, merendeels armen, aan een epidemische ziekte. Epidemische ziekten troffen Leiden in 1599, in 1604, in 1624 en in 1636. Slechts het economisch succes deed migranten in groten getale naar de steden trekken.
[bewerken] Rangen en standen
In de Nederlanden van de 17e eeuw werd sociale status vooral door inkomen bepaald. In dit opzicht verschilden de Nederlanden van naburige landen, waar sociale status nog grotendeels afgemeten werd aan afkomst, hetgeen tot de Franse Revolutie zo zou blijven. Er waren hier wel sociale klassen, maar op een nieuwe manier.
De aristocratie, of adel, had haar privileges grotendeels aan de steden verkocht, waar kooplieden en hun geld het voor het zeggen hadden. Bovendien was het aantal edelen in Nederland met land en macht, dus anders dan in naam, bijzonder laag in vergelijking tot omringende landen. Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren: vanaf de 13e eeuw was het feodale stelsel in de Lage Landen in snel tempo afgebrokkeld. Veel horige boeren waren als vrij man naar het nieuw ontgonnen of ingepolderd land getrokken, waar zij pachter werden. Vanaf de 15e eeuw werd ook nog eens veel land door rijke kooplieden opgekocht, die dit weer in pacht uitgaven. In de 16e eeuw was het de bewuste politiek van de Habsburgse vorsten geweest om edelen in allerlei bestuurlijke functies te vervangen door de opkomende klasse van universitair geschoolde juristen, wier afhankelijkheid en daarmee loyaliteit hoger was.
De geestelijkheid had ook niet al te veel wereldse invloed: de katholieke kerk werd tot op zekere hoogte onderdrukt sinds het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog; de jonge protestantse kerk was verdeeld.
Hiermee is niet gezegd dat de aristocraten niet over sociale status beschikten. Integendeel, het ging er veeleer om dat rijke kooplieden zich bij de adel inkochten door landbezit te verwerven en zich een familiewapen en -zegel aan te meten. Ook mengden aristocraten zich met leden van andere klassen om op een hen passende manier in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Hiertoe huwelijkten zij dochters uit aan rijke kooplieden, gingen zij zelf in de handel of aanvaardden zij een publiek of militair ambt om zo een salaris te verdienen. Ook kooplieden kregen interesse voor openbare ambten, aangezien deze hen grotere economische macht en meer prestige konden verschaffen.
Een universitaire opleiding werd allengs gezien als een opstap naar zo'n publieke functie. Rijke kooplieden en aristocraten zonden hun zoons op een zogeheten Grand Tour (Grote Reis) door Europa. Deze jongelui bezochten dan universiteiten in verschillende Europese hoofdsteden, vaak vergezeld door een privé-leraar, als het even kon een man van de wetenschap.
De hier beschreven vermenging van patriciërs en aristocraten kwam het meest voor in de tweede helft van de eeuw.
Direct onder de aristocraten en patriciërs stond de gegoede burgerij, die bestond uit protestantse geestelijken, juristen, artsen, industriëlen en hogere ambtenaren. Een lagere status was toebedeeld aan kleine zelfstandigen, gespecialiseerde handwerkslieden, administratief personeel en boeren. Nog een trede lager stonden geoefende arbeiders, huisbedienden en ander dienstverlenend personeel. Aan de voet van de piramide bevonden zich de 'paupers', door Karl Marx later het proletariaat genoemd: verarmd landvolk, waarvan velen hun geluk beproefden in de steden, als bedelaar of dagloner.
De armen- en ziekenzorg was in Nederland voor die tijd bijzonder goed geregeld. Deze waren in vorige eeuwen vooral een taak van gilden en van de katholieke kerk geweest. Na de reformatie nam de lokale overheid dit werk grotendeels over.
Omdat rijkdom, of het gebrek daaraan, zozeer iemands sociale status bepaalde waren de standen minder scherp afgebakend dan elders. Tenslotte kon het fortuin keren. Ook het calvinisme, dat nederigheid als een belangrijke deugd prijst, had daar veel mee te maken. Deze tendensen zijn opmerkelijk bestendig gebleken. De huidige Nederlandse samenleving, hoewel veel meer geseculariseerd, wordt door velen nog steeds als opmerkelijk egalitair gezien.
[bewerken] In de ogen van buitenlanders
Jonathan Israel geeft in de inleiding van zijn boek De Republiek, 1477-1806 een lijst van kenmerken en innovaties van de Republiek in de Gouden Eeuw waarover buitenlanders zich verbaasden.
Op economisch gebied was er de omvang en doelmatigheid van scheepvaart en handel, en de hoge ontwikkeling van industrie en financiële instellingen. Bezoekers prezen de ordelijkheid en reinheid van de mooie steden, de verdraagzaamheid op godsdienstig en intellectueel gebied, de wees-, armen- en ziekenhuizen, de gevangenissen en de geringe criminaliteit. Opmerkelijk was de inperking van de macht van de kerken, het gezag van de burgerlijke staat over het leger, de overvloed aan wetenschappelijke collecties, bibliotheken en uitgevers, en verder de prestaties van kunst, wetenschap en filosofie.
Buitenlanders waren geschokt door de veelheid van kerken, de overmatige vrijheid van vrouwen, personeel en joden, de burgerlijkheid en het ontbreken van hiërarchie. De Verenigde Provinciën waren een broeinest van wanorde.
De Republiek was de leidende technologische macht: trekschuit, straatverlichting, nieuwe sluizen, scheepsbouwmethoden, weefgetouwen, houtzaagmolens, andere windmolens enzovoorts trokken bezoekers als Tsaar Peter de Grote aan. Vernieuwingen in de land- en tuinbouw leidden tot een maximale productie: afwatering, veevoer en bemesting.
Op militair gebied waren er de vernieuwingen in tactiek, artillerie, vestingbouw, discipline enzovoorts. Krijgskundigen uit heel Europa kwamen kijken.
Streven naar "vrijheid" was een motief voor de Opstand geweest en nergens was er zo'n "vrije en veilige staat", schreef Romeyn de Hooghe, schilder en propagandist van Willem III in 1703. Dit neemt niet weg dat vooruitstrevende denkers als Hugo de Groot, Episcopius, Spinoza, Descartes en anderen op de grenzen van deze vrijheid stuitten. Toch roemden ze de relatief grote vrijheid. Descartes schreef dat er geen ander land was "où l'on puisse jouir d'une liberté si entière" (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten).
[bewerken] Religie
Westerkerk in Amsterdam, gebouwd door Hendrick de Keyser (1565-1621)
Een meerderheid in de noordelijke provincies was inmiddels calvinist, of behoorde althans tot de Nederduits Gereformeerde Kerk (later Nederlandse Hervormde Kerk). Deze kerk was geen toonbeeld van eensgezindheid. In het begin van de 17e eeuw werd de Republiek verscheurd door bittere tegenstellingen tussen de 'preciezen' en de 'rekkelijken'. Laatstgenoemden, de remonstranten, geloofden niet in predestinatie (voorbeschikking tot hemel of hel, ongeacht iemands levenswandel) en pleitten voor vrijheid van geweten. Hun meer dogmatische tegenstanders, die zich contra-remonstranten noemden, wonnen het pleit bij de Synode van Dordrecht. Het grote aantal vertakkingen binnen de Nederlandse protestantisme zal er wellicht toe bijgedragen hebben dat de onderlinge tegenstellingen na verloop van tijd afzwakten en daarmee de onderlinge verdraagzaamheid weer toenam. Na de Synode van Dordrecht komt er onder de behoudende calvinistische predikers een beweging op gang tot verdere doorwerking en verbreiding van het Bijbelse ideaal in leer en leven in 'bevindelijke' zin. Deze stroming staat bekend als de Nadere Reformatie. De bekende hoogleraar Gisbertus Voetius was de grote man van deze stroming. De wortels van deze beweging liggen in het werk van de Zeeuwse predikant Willem Teellinck. Zijn omvangrijke programma tot reformatie van het volksleven vatte hij in 1627 samen in Noodtwendigh Vertoogh, een boek van circa 500 pagina's.
Ook het humanisme, dat in de 16e eeuw was opgekomen en dat in Desiderius Erasmus zo niet de geestelijk vader dan toch een belangrijk pleitbezorger had, had nog steeds veel invloed en droeg bij aan een klimaat van tolerantie.
Het viel niet mee om de genoemde tolerantie ook naar katholieken tentoon te spreiden. Religie had immers (naast politieke en economische motieven) een belangrijke rol gespeeld in de opstand tegen Spanje, de Tachtigjarige Oorlog. Met geld kon echter veel bereikt worden. Zo konden katholieken na betaling van steekpenningen gedaan krijgen dat het houden van een mis (in een schuilkerk) oogluikend werd toegestaan, maar openbare ambten waren voor hen onbereikbaar. Hetzelfde gold voor doopsgezinden en voor joden.
De relatief grote verdraagzaamheid was niet geheel van principiële aard; handelsbelangen en onverschilligheid speelden ook een rol. In ieder geval kwamen er grote aantallen mensen die in omringende landen om hun religie vervolgd werden, naar Nederland om daar in relatieve vrijheid te leven. Te denken valt aan de (vaak gefortuneerde) joodse kooplieden uit Portugal (de sefardim). Uit Frankrijk kwamen, na de intrekking van het Edict van Nantes in 1685 veel hugenoten en joden; velen van hen waren gespecialiseerde handwerkslieden en geleerden. Dat de tolerantie niet ongelimiteerd was ondervond filosoof Baruch Spinoza (1632-1677) - hij werd wegens zijn opvattingen door de Joodse gemeenschap uitgestoten. Wijselijk liet hij zijn controversiële Tractatus theologico-politicus anoniem in het Latijn verschijnen, en ook dat was niet zonder risico. Radicale vrijdenkers als Adriaen Koerbagh kregen ook van overheidswege met repressie te maken; hij eindigde zijn leven als dwangarbeider in het Amsterdamse Rasphuis.
[bewerken] Cultuur
De Lage Landen maakten in de 17e eeuw een culturele ontwikkeling door die zich onderscheidde van omringende landen. Zo zou de barok weinig invloed doen gelden, op enige uitzonderingen in de literatuur na (zoals dichter Joost van den Vondel). De overdadigheid van de barok paste niet bij de strengheid van de merendeels calvinistische bevolking.
De burgerij vormde de drijvende kracht achter de nieuwe ontwikkelingen, en dan overwegend in de westelijke provincies: eerst en vooral in Holland, in mindere mate in Zeeland en Utrecht. Waren het in andere landen vooral rijke aristocraten die beschermheer van de kunsten werden, in de Lage Landen was hun bescheiden aantal er debet aan dat deze rol overgenomen werd door rijke kooplieden en andere patriciërs.
Centra van cultureel-literaire activiteit werden gevormd door schutterij en rederijkerskamers. De primaire taak van de schutterijen was het verdedigen van een stad in tijden van nood en het uitvoeren van politietaken, maar daarnaast vormden zij een ontmoetingsplaats voor mensen uit de gegoede middenklasse, die er met trots een prominente positie bekleedden, en er een behoorlijk bedrag voor over hadden om dit voor het nageslacht vast te laten leggen. De rederijkers vormden verenigingen (kamers) in de steden, die tot doel hadden literaire activiteiten te organiseren, zoals dicht- en toneelkunst en debatten, vaak in de vorm van wedstrijden. De steden waren trots op hun rederijkerskamer en ondersteunden deze.
[bewerken] Onderwijs
In vrijwel alle steden en grotere plaatsen in de Gouden Eeuw bestonden particuliere lagere scholen voor vijf- tot ongeveer tienjarigen en daarop was enige kwaliteitscontrole door de overheden in grotere steden. Hier leerden kinderen (tegen betaling) in ongeveer twee jaar lezen en rekenen, en eventueel na nog een jaar of twee schrijven. Uitgangspunt in de Republiek was dat ieder mens de Bijbel moest kunnen lezen. Daarnaast was het voor de handel uiteraard van wezenlijk belang dat men kon rekenen, schrijven, boekhouden en één of meerdere talen beheerste. Maar er was wel een verschil tussen stad en platteland. De bovengenoemde controle vond voornamelijk plaats in de steden. De school bestond doorgaans uit één lokaal. Kinderen met ongeveer dezelfde capaciteiten zaten bij elkaar aan één tafel. Er werd zelfstandig gewerkt en als het af was kregen ze nieuw werk van de schoolmeester. De kwaliteit was sterk afhankelijk van wat ouders konden betalen. In dorpen was de kwaliteit doorgaans minder. Er werd een beetje gerekend, wat gelezen en geschreven en de jongere kinderen kregen hulp van de oudere en natuurlijk was ook hier de nodige aandacht voor de godsdienst.
Latijnse school
In de steden bestond niet zelden ook de mogelijkheid om naar de Latijnse school te gaan, waar -naast uiteraard Latijn- ook schrijven, oude geschiedenis en welsprekendheid werd onderwezen. De nadruk op het Latijn was evident: de kinderen moesten worden voorbereid op de universiteit, waar alles in het Latijn werd onderwezen. In de tweede plaats was het onderwijs uit de klassieke oudheid door de Latijnse school overgenomen. Latijn was de voertaal van de (katholieke) kerk en alle internationale correspondentie gebeurde eveneens in die taal. Daarnaast was er aandacht voor Grieks, geschiedenis, retorica (welsprekendheid) dialectiek (logisch redeneren), filosofie, godsdienst, zingen, musica (theoretische muziekleer), aritmetica, geometrie en astronomie.
[bewerken] Universiteiten
De Universiteit van Leiden was in 1575 de eerste van de Noordelijke Nederlanden. Deze mocht worden opgericht als beloning van Willem van Oranje voor het Leids verzet tegen de Spanjaarden. Deze protestante staatsuniversiteit onderwees aanvankelijk alleen protestante theologie, welsprekendheid, oude geschiedenis, Latijn en Grieks en wiskunde. Omdat Leiden één van de eerste protestante universiteiten was, trok hij uit heel Noord-Europa (waar veel oorlogen heersten) protestante studenten. Er doceerden Europese beroemdheden als de Vlaamse humanist en geschiedschrijver Justus Lipsius, de Franse letterkundige Josephus Justus Scaliger, de jurist Hugo de Groot, de Vlaamse letterkundige Daniël Heinsius, de wiskundige Willebrord Snellius en Duitse linguïst Gerard Vossius, en de laat in de 17de eeuw geboren Nederlandse medicus en botanicus Herman Boerhaave. Bekend waren ook de theologen Franciscus Gomarus en diens tegenstander Jacobus Arminius, die een hooglopend conflict hadden dat uitliep op winst voor de harde, calvinistische 'Gomaristen' en vervolging van de zachtmoediger remonstrantse 'Arminianen'.
Er was vooral onderricht in filosofie en kennis van de klassieke Romeinse en Griekse geschiedenis. Daarnaast was er onderricht gegeven in de zeven vrije kunsten (grammatica van Latijn en Grieks, dialectica, retorica, aritmetica, geometria, musica, astronomia). Deze vakken werden op vrijwel elke universiteit in die tijd gegeven. Nieuw in Leiden was echter de schermschool. Het schermen diende een nauwkeurig wiskundig patroon te volgen. Simon Stevin stelde het lesprogramma op voor de "Duytsche Mathematique" - een ingenieursschool met wiskunde en toegepaste natuurkunde in het Nederlands voor landmeetkunde en vestingbouw, het enige vak in de volkstaal. Net als de schermles hadden deze vakken vooral een militaire betekenis. Ze kwamen tegemoet aan prins Maurits' behoefte aan kennis van beschietingstechnieken en vestingbouw in verband met de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje.
In de loop van de 17de eeuw volgde de oprichting van de protestantse universiteiten van Franeker (1585), Groningen (1614), Amsterdam (1632), Utrecht (1636) en Harderwijk (1648).
Een Athenaeum Illustre of illustere school was een school voor hoger onderwijs zonder promotierecht, daarvoor moest men naar een universiteit. Wel werd er gedoceerd door hoogleraren. Athenea waren er onder meer in Amsterdam en Deventer.
[bewerken] Literatuur
Zie Nederlandse literatuur: renaissance en barok en Barokliteratuur voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.
In de 17e eeuw verplaatste het centrum van literaire activiteit zich van de zuidelijke naar de noordelijke Nederlanden. Dit was deels het gevolg van het feit dat veel kunstenaars en intellectuelen tijdens de Tachtigjarige Oorlog, en vooral na de val van Antwerpen in 1585 de Spaanse overheersers ontvluchtten.
Verhaallijnen werden ontleend aan de bijbel en de vaderlandse geschiedenis. Het bekendste stuk uit deze tijd is de Gijsbrecht van Aemstel, in 1637 geschreven door Joost van den Vondel. Het stuk is gesitueerd in het Amsterdam van rond 1300, en verhaalt van de rampen die de stad in haar bestaan bedreigden na de dood van Floris V. De Gijsbrecht werd eeuwenlang jaarlijks op nieuwjaarsdag in Amsterdam opgevoerd, een traditie die tot 1968 stand hield.
Meer dan andere kunstvormen zou de literatuur door de barok beïnvloed worden. Naarmate de 17e eeuw vorderde nam het niveau van de literaire productie af. Schrijvers begonnen hun voorgangers te imiteren. Ook werden literaire stijlen steeds meer geformaliseerd.
De vermaardste literatoren van de 17e eeuw waren Gerbrand Adriaenszoon Bredero, Jacob Cats, Pieter Corneliszoon Hooft en Joost van den Vondel.
[bewerken] Schilderkunst
Zoals reeds eerder vermeld was de clientèle van de Nederlandse kunstenaar zeer verschillende van die van hun buitenlandse collega's (zie ook sectie cultuur hierboven). Dit had invloed op de onderwerpen die men hier koos en de stijl van schilderen. Nog een verschil met het buitenland was dat veel doeken niet in opdracht vervaardigd werden, maar via veilingen en kunsthandelaren afgezet werden. Deze aanpak werkte specialisatie in de hand, waardoor de net niet briljante schilders zich op een thema van eigen keuze kon toeleggen en in dat genre toch konden excelleren.
Populaire genres waren:
historiestukken
portretten (zowel individuele als groepsportretten)
landschappen en stadsgezichten
stillevens
alledaagse taferelen (men noemt deze ook wel genrestukken)
Mengvormen van deze categorieën kwamen ook voor. Ook werden vaak allegorische voorstellingen afgebeeld, voorstellingen dus waarin objecten met een symbolische betekenis aan het hoofdonderwerp worden toegevoegd. Zo kon een stilleven bijvoorbeeld een schedel, een zandloper en een uitgedoofde kaars bevatten, elk een symbool van sterfelijkheid. Seizoenen werden vaak uitgebeeld door een menselijke activiteit af te beelden die typerend was voor die tijd van het jaar: schaatsen, zaaien, oogsten, etc. Afbeeldingen hadden ook vaak onder de oppervlakte een moralistische lading.
[bewerken] Historiestukken
Deze categorie omvat niet alleen schilderijen die werkelijke historische gebeurtenissen afbeelden, maar ook voorstellingen van Bijbelse, mythologische, literaire en allegorische voorstellingen. Minder dan in omringende landen, waar de adellijke of geestelijke opdrachtgevers vaak aanstuurden op het inboezemen van ontzag bij de kijker, schilderde men in Nederland grote, dramatische, historische of Bijbelse voorstellingen. In plaats daarvan legden schilders, voornamelijk in de noordelijke Nederlanden, zich toe op het beroeren van de kijker door hem of haar deelgenoot te maken van een tafereel van diepgaande intimiteit.
Zo zijn Rembrandt en Rubens representatieve voorbeelden van de grote verschillen in stijl tussen schilders uit de Republiek, de noordelijke provincies, enerzijds en Vlaanderen, de zuidelijke provincies, anderzijds.
Veel belangrijke Nederlandse schilders zijn geïnspireerd en beïnvloed, althans in hun beginjaren, door Italiaanse voorbeelden. Kopieën van Italiaanse meesterwerken circuleerden hier. Deze suggereerden bepaalde compositorische schema's. Ook de behandeling van licht en donker (chiaroscuro), waar de Nederlanders zelf absoluut meesters in zouden worden, was voor een deel terug te voeren op Italiaanse voorgangers zoals Caravaggio. Ook trok men zelf naar Italië om de voorbeelden met eigen ogen te kunnen aanschouwen. Als een speciale schakel fungeerden de Utrechtse caravaggisten zoals Hendrick ter Brugghen, Dirck van Baburen en Gerard van Honthorst.
[bewerken] (Groeps-)portretten
Rembrandt: De Nachtwacht (1642)
Geschilderde portretten waren in de 17e eeuw in de Nederlanden zeer gewild. Rijke handelaren en patriciërs lieten zich graag afbeelden. Ook werden veel opdrachten geplaatst door de vooraanstaande leden van een schutterij of bestuursorgaan.
Vooral in de eerste helft van de eeuw waren portretten erg formeel, en strak van opbouw. Vaak zat een groep rond een tafel, en was ieders blik naar de toeschouwer gericht. Kledij werd zeer minutieus afgebeeld. Dit gold ook voor meubels en eventuele andere objecten, om zo de maatschappelijke positie van de geportretteerde te onderstrepen. Later in de eeuw werden groepstaferelen levendiger en de kleuren helderder.
Wetenschappers poseerden vaak gezeten tussen hun instrumentarium en studieobjecten. Artsen werden meermalen afgebeeld tijdens een 'anatomische les': gegroepeerd rond een lijk, terwijl een van hen college gaf. De beroemdste hiervan is de Anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp (1632, Mauritshuis, Den Haag).
Bestuursraden zagen zich graag afgebeeld rond een tafel, ernstig kijkend. De sobere donkere kledij benadrukte enerzijds hun gestrengheid en nederigheid, maar maakte door zorgvuldig gepenseelde verfijning en snit toch duidelijk dat zij niet tot de minsten behoorden. Families lieten zich graag vereeuwigen in hun luxueuze huizen.
Vooral in Amsterdam en Haarlem werden veel schuttersstukken vervaardigd. De opdrachtgevers poseerden als machtige, joyeuze, zwierige mannen van de wereld. Ook hier eerst weer veel gezelschappen die rond een tafel gezeten waren. Later werd de mise en scène dynamischer. Het bekendste schuttersstuk is De Schutterscompagnie van kapitein Frans Banning Cocq, beter bekend als De Nachtwacht (1642, Rijksmuseum, Amsterdam). In Amsterdam zouden de meeste schuttersstukken uiteindelijk in het bezit van de gemeente komen. Veel daarvan zijn nu onderdeel van de vaste collectie van het Amsterdam Museum. De Haarlemse schuttersstukken bevinden zich bijna allemaal in het Frans Hals Museum. Maar liefst 18 van de 20 bewaard gebleven Haarlemse schuttersportretten zijn daar te bewonderen. Vijf daarvan zijn vervaardigd door Frans Hals: kolossale doeken, die samen 68 individuele portretten tonen, geschilderd in de fameuze, in de loop der tijd steeds lossere en virtuozere schilderstijl die Hals' handelsmerk was.
Bij veel groepsportretten betaalde iedereen die afgebeeld wilde worden de schilder apart, die dan de plaats van de persoon op het schilderij liet afhangen van de bijdrage: met een royale betaling kon met zich van een plaats op de voorgrond verzekeren, en werd men in vol ornaat van hoofd tot voeten uitgebeeld; had men bescheiden bijgedragen, dan figureerde men al gauw op de achtergrond, het hoofd nog net zichtbaar tussen omstanders.
[bewerken] Alledaagse taferelen
Johannes Vermeer Melkmeid (1658-1660)
Veel genreschilderijen, die op het eerste gezicht alleen het leven van alledag toonden, waren in feite illustraties van oude spreekwoorden en gezegden of hadden een moralistische boodschap, die tegenwoordig niet altijd meer makkelijk te achterhalen is. Alle rangen en standen werden afgebeeld. Genreschilderijen verschaffen veel inzicht in hoe men in de 17e eeuw in de Nederlanden door het leven ging. Zoals hiernaast door Johannes Vermeer, de Melkmeid.
[bewerken] Landschappen en stadsgezichten
Ook het schilderen van landschappen was een geliefde bezigheid in de 17e eeuw. In het begin van de Gouden Eeuw werd veel geschilderd in de stijl van 16e-eeuwse voorgangers uit Vlaanderen, in het bijzonder in Antwerpen. Deze Vlamingen hadden weinig belang gehecht aan realisme. Doeken werden vaak in het atelier vervaardigd en waren deels aan de fantasie ontsproten. Dit zou nu spoedig veranderen: men ging nu schilderen wat men zelf waargenomen had, vaak aan de hand van schetsen die op locatie gemaakt waren. De horizon werd nu vaak laag gehouden, waardoor er meer ruimte kwam voor de karakteristieke Hollandse wolkenluchten die men indrukwekkend vond, met hun geheel eigen licht. Duinformaties behoorden tot de favoriete onderwerpen, maar ook rivierlandschappen met brede uiterwaarden, waar koeien op graasden, een silhouet van een stad op de achtergrond.
Ook winterlandschappen maakte men graag. Natuurlijk was ook de zee een onuitputtelijke bron van inspiratie. Tenslotte leefden veel Nederlanders van de vruchten van de zee of van overzeese handel, was de zee regelmatig een geduchte tegenstander, waaraan toch allengs meer land ontfutseld werd, maar ook dikwijls een, nochtans grillige, bondgenoot als Hollandse zeehelden hun triomfen vierden. Grote doeken verhaalden van beroemde zeeslagen, van een Hollandse marine op de toppen van haar kunnen.
Ook architectuur fascineerde de Nederlanders, in het bijzonder van kerken. Schilders legden interieur of exterieur van een gebouw zo nauwgezet mogelijk vast. Naarmate de eeuw vorderde werden nieuwe inzichten in de werking van het perspectief enthousiast toegepast.
[bewerken] Stillevens
Een stilleven van Balthasar van der Ast
Vooral stillevens boden een schilder (en een enkele schilderes) de gelegenheid om zijn/haar kundigheid te etaleren in het overtuigend en zeer gedetailleerd en met realistische lichteffecten afbeelden van texturen en oppervlakken. Allerlei soorten drank en etenswaar, uitgestald op een tafel, zilveren bestek, fijn tafellinnen dat in plooien afhing, dit alles vormde een uitdaging voor fijnschilders. Vooral schilders uit Leiden blonken in dit genre uit. Stillevens werden ook vaak in opdracht gemaakt. Rijke mensen wilden op zo'n stilleven graag hun waardevolle bezittingen terugzien, zodat ze hiermee pronken konden. Er werd veel gebruik gemaakt van symboliek in de stillevens.
Tot de vermaardste Nederlandse schilders uit de 17e eeuw behoren Ferdinand Bol, Albert Cuyp, Gerrit Dou, Carel Fabritius, Govert Flinck, Jan van Goyen, Frans Hals, Pieter de Hooch, Pieter Pieterszoon Lastman, Jan Lievens, Nicolaes Maes, Gabriël Metsu, Adriaen van Ostade, Paulus Potter, Rembrandt Harmenszoon van Rijn, Pieter Jansz. Saenredam, Jan Steen en Johannes Vermeer.
[bewerken] Architectuur
Voor meer details: Gouden Eeuw, Personen
Ook de architectuur beleefde hoogtijdagen in de Gouden Eeuw. De bloeiende economie had tot gevolg dat de steden enorm in omvang toenamen. Er werden nieuwe stadhuizen, wagen en pakhuizen gebouwd. Kooplieden die een fortuin vergaard hadden gaven opdracht tot de bouw van een nieuw pand, met rijk geornamenteerde gevel, langs een van de vele nieuwe grachten, die voor transport- en verdedigingsdoeleinden waren gegraven. Ook werden nieuwe landhuizen gebouwd, maar niet in grote aantallen.
In het begin van de 17e eeuw overheersten nog de stijl van de late gotiek, gecombineerd met renaissance motieven. Na enkele decennia nam de invloed van het Franse classicisme sterk toe: de nadruk werd gelegd op verticale elementen, het gebruik van ornamentatie nam af, natuursteen kreeg de voorkeur boven baksteen. In de laatste decennia van de 17e eeuw werd deze soberheid meer en meer benadrukt. Rond 1670 was de ingang van een huis het meest opvallende kenmerk van een gevel geworden, met zuilen aan weerszijden en mogelijk een balkon erboven, maar geen verdere decoratie.
Vanaf 1595 werden veel hervormde kerken gebouwd. Veel daarvan zijn nog steeds in het oog springende gebouwen in een stad.
De meest vermaarde Nederlandse architecten van de 17e eeuw waren Jacob van Campen, Lieven de Key en Hendrick de Keyser.
[bewerken] Beeldhouwkunst
Mercurius door Artus Quellinus
De Nederlandse prestaties op het vlak van de beeldhouwkunst worden minder hoog aangeslagen dan die in de schilderkunst en architectuur. Er werden ook minder sculpturen vervaardigd dan in omringende landen. Enerzijds was dit te verklaren door de totale afwezigheid ervan in protestantse kerken; tenslotte was de reformatie mede voortgekomen uit de afkeer van de beeldenverering in de katholieke kerk. Anderzijds had dit te maken met de kleine vraag naar beelden uit aristocratische kringen. Wel werden beeldhouwwerken gemaakt voor overheidsgebouwen en het exterieur van kerken. Particulieren gaven vaak opdracht tot het vervaardigen van een buste, dikwijls om een gevel te verfraaien. Er was ook vraag naar grafmonumenten.
Nederlandse beeldhouwers uit de 17e eeuw waren onder andere: Hendrick de Keyser, Artus Quellinus en Rombout Verhulst.
[bewerken] Muziek
In de 17e eeuw maakte men graag muziek in de huiselijke kring. Bekende instrumenten waren: de luit, het klavecimbel, de viola da gamba en de traverso. Er werden veel liederenboeken uitgegeven. Muzikale invloeden uit Engeland, Frankrijk en Italië voerden de boventoon in de Nederlandse muziek. Vanaf het midden van de eeuw werden meer en meer lyrische drama's, balletten en opera's opgevoerd in de Amsterdamse Schouwburg, die in 1638 geopend was. De afkeer die calvinisten hadden van frivoliteit belemmerde de vrije ontwikkeling van muziek, en orgellmuziek werd uitgesloten van diensten in de gereformeerde kerken. Als gevolg daarvan zou de talentrijke organist-componist Jan Pieterszoon Sweelinck meer invloed uitoefenen in Duitsland dan onder zijn eigen landgenoten. Andere vermaarde Nederlandse componisten uit de 17e eeuw waren Constantijn Huygens en Jacob van Eyck.
[bewerken] Wetenschap
De intellectuele ruimdenkendheid en verdraagzaamheid trok denkers aan van overal uit Europa. Vooral de gerenommeerde universiteit van Leiden (in 1575 door stadhouder Willem van Oranje gesticht, als dank voor de rol van Leiden in het verzet tegen Spanje) werd voor hen een ontmoetingsplaats. Het intellectueel debat liep in de Republiek voor op dat in de omringende landen.
Zo leefde en werkte de Franse wis- en natuurkundige en filosoof René Descartes in Nederland van 1628 tot 1649, onder meer in Leiden en in Utrecht. Descartes publiceerde in de Republiek zijn belangrijkste werken. Gedurende enkele decennia was het debat tussen de voor- en tegenstanders van het Cartesiaans mechanistische wereldbeeld het belangrijkste intellectuele debat in Europa. Dat werd binnen de Republiek veel eerder gevoerd dan elders.
Een belangrijke voorloper van de verlichting, Pierre Bayle, had zich in Rotterdam gevestigd.
Hollandse rechtsgeleerden waren vermaard om hun kennis van internationaal zeerecht en handelsrecht. Hugo de Groot (Hugo Grotius) legde de fundamenten voor het internationale recht. Hij ontwikkelde het concept van de Vrije Zeeën of Mare liberum, dat overigens fel bestreden werd door Engeland (zie: Engelse Scheepvaartwetten), dat in de loop van de 17e eeuw Hollands belangrijkste concurrent werd voor de heerschappij over de wereldzeeën. Ook formuleerde De Groot wetten, in zijn boek De iure belli ac pacis (Over oorlogs- en vredesrecht), voor het reguleren van conflicten tussen naties.
Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723)
Christiaan Huygens was een beroemd wiskundige, natuurkundige en sterrenkundige. Hij vond het slingeruurwerk uit, waarmee de tijd nauwkeuriger kon worden gemeten. Aan de hand van zijn astronomische waarnemingen verklaarde hij de ringen van Saturnus. Hij bedacht de golftheorie van het licht en droeg veel bij aan mechanica. Twee soorten microscopen werden in Nederland ontdekt: de samengestelde microscoop door Zacharias Jansen en een afwijkend type met kraallens door Antoni van Leeuwenhoek. Met zijn systematische waarnemingen van micro-organismen legde van Leeuwenhoek de basis voor de celbiologie. Jan Swammerdam verbeterde de microscoop en ontdekte onder meer de rode bloedcellen. De uitvinding van de telescoop wordt toegeschreven aan Hans Lippershey.
Belangrijke Nederlandse waterbouwkundige ingenieurs waren Simon Stevin, die tevens wiskundige was en het decimale stelsel voor breuken ontwierp, dat het mogelijk maakte met gebroken getallen veel sneller te rekenen. Jan Adriaanszoon Leeghwater (1575-1650) voerde diverse grote inpolderingsprojecten uit, zoals van de Beemster, ter bestrijding van overstromingen en om land te winnen.
Ook weer als gevolg van het tolerante klimaat maakten uitgeverijen (onder meer Elsevier) een grote bloeiperiode mee. Veel boeken over religie, filosofie en wetenschap die in andere landen controversieel werden gevonden werden daarom in Nederland gedrukt en heimelijk naar het buitenland uitgevoerd. Aldus werden de Lage Landen in de 17e eeuw allengs meer de uitgever van Europa. Toch heerste er een streng regiem ten opzichte van afwijkingen van de officiële gereformeerde leer, en hanteerden overheden, zoals Johan de Witt, de censuur.
[bewerken] Koloniaal rijk
Zie ook geschiedenis van de Nederlandse slavernij.
Ook op militair vlak ging het de Republiek voor de wind. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de Nederlandse West-Indische Compagnie verkregen niet alleen het monopolie op de specerijenhandel, ook beheersten hun schepen de wereldzeeën. Dit was zeer tegen de zin van Engeland, dat na-ijverig was op het economisch succes van de Republiek. Hoewel zij allebei tegen de Spanjaarden gevochten hadden tijdens de Tachtigjarige Oorlog, stonden de twee landen lijnrecht tegenover elkaar toen de Republiek een groot koloniaal rijk veroverde. Dit leidde tot de Engelse oorlogen.
Korte tijd leek de Republiek zeer succesvol in Brazilië. De Nederlanders waren erin geslaagd de kust tussen de monding van de Amazone en de São Francisco (een rivier ten zuiden van Recife) op de Portugezen te veroveren. Onder gouverneur-generaal Johan Maurits van Nassau-Siegen (1637-1644) was de lucratieve suikerhandel grotendeels in Nederlandse handen.
Curaçao werd veroverd in 1634. In 1648 waren ook Aruba en Bonaire in Nederlandse handen. Een veelbelovende kolonie in Noord-Amerika was Nieuw-Amsterdam.
Ook de prominente rol die Nederland later zou spelen in de slavenhandel was het gevolg van een reeks veroveringen op de Portugezen. Handelsroutes van slaven liepen in de zeventiende eeuw grotendeels via Elmina in Ghana (Goudkust) naar Brazilië en de Caribische eilanden. Elmina werd in 1637 veroverd, Axim in 1642. In 1641 werd onder aanvoering van Pieter Cornelisz. Jol ook Angola veroverd.
[bewerken] Einde van de Gouden Eeuw
Na het Eerste Stadhouderloze Tijdperk en de derde Nederlands-Engelse Oorlog werd koning Jacobus II van Engeland onttroond door het Engelse Parlement. Diens schoonzoon, de Nederlandse stadhouder Willem III, getrouwd met Mary, werd in 1689 gevraagd om ook koning van Engeland te worden. Willem had daar wel oren naar, en viel met een grotendeels Nederlands leger Engeland binnen. Sommigen beweren dan ook dat de Nederlanders de laatsten waren die Engeland 'veroverd' hebben in de zin van een geslaagde grootschalige militaire inmenging met Amsterdams geld. Het ging wel om een troonswisseling, niet om een inlijving van Engeland bij de Nederlandse Republiek. Willem III moest om koning te mogen worden aan het Engelse Parlement ook meer macht geven. Met het bewind van Willem en Maria Stuart (in Groot-Brittannië bekend als de 'Glorious Revolution' van William and Mary) werd een eind gemaakt aan een heel roerige periode in de Engelse geschiedenis, waarin ook de Engelsen voorgoed afrekenden met hun absolutistische koningen.
Willem III bracht ook zijn bankiers en raadgevers naar Londen en voerde economische verbeteringen door. Vanaf zijn tijd begon Engeland steeds meer de Republiek te overvleugelen, vooral in de koloniale handel. Voor een deel kwam dat omdat in Engeland nu het centraal gezag beter ging functioneren, ironisch genoeg mede door Willems hervormingen.
[bewerken] Economische neergang
Ondanks het feit dat de Vrede van Utrecht in 1713 definitief afbreuk deed aan de rol van supermogendheid die de Republiek de eeuw daarvoor had gespeeld, was de economische neergang al vanaf de jaren zestig en zeventig van de zeventiende eeuw zichtbaar. Een groot aantal factoren hebben een bijdrage geleverd aan deze economische terugval.
Als belangrijkste dient hierbij de opkomst van andere mogendheden aangehaald te worden. In het bijzonder waren Frankrijk op het vasteland en Engeland op zee steeds machtigere concurrenten voor de Republiek. Frankrijk was onder toedoen van de Lodewijk XIV weer een land vol zelfvertrouwen dat tevens beschikte over het grootste leger op het Europese continent. Engeland maakte in de tweede helft van de zeventiende eeuw een woelige periode door. De uitwas van bloedige conflicten tussen parlement en koning betekende in 1688 de zogenoemde Glorious Revolution waarbij het parlement zijn macht aanzienlijk wist te vergroten. Het parlement besloot over te gaan op nieuwe forse investeringen in het leger en in het bijzonder de marine.
De opkomst van de twee grootmachten zorgde op deze manier voor destabilisatie van het machtsevenwicht en had twee belangrijke gevolgen. Wegens angst voor de ander zag de Republiek zich genoodzaakt om mee te gaan met een dure wapenwedloop die een behoorlijke tol zou eisen op de staatskas. Enerzijds betekende dit hogere belastingen en anderzijds meer kosten voor het leger wat leidde tot een grotere staatsschuld.
Ten tweede was er door het verstoorde machtsevenwicht sprake van een nieuwe golf van protectionisme. De Republiek beschikte over een kleine thuismarkt en was gebaat bij een volledige vrije markt. Vrije handel waar ook ter wereld was dan ook de basis voor het succes van de Republiek. Het protectionisme was op zijn beurt een gevolg van het heersende mercantilistische gedachtegoed waarbij werd gesteld dat invoerheffingen het land alleen maar ten goede zouden komen.
Drie overige factoren dienen echter nog naar voren te worden gebracht: Als eerste vond er binnen de Republiek een negatieve ontwikkeling plaats wat betreft de loon-prijs verhouding. In tegenstelling tot andere landen was er een grote starheid van de lonen . Daarnaast daalde de prijzen gestaag. Ten tweede kende de veelvuldig geprezen tolerantie van de Republiek ook zijn kanttekeningen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw begon de pluralistische samenleving van de Republiek niet meer zijn vruchten af te werpen doordat er sprake was van grote belangenconflicten wat uitmondde in starheid. In dit licht kan de derde factor aangehaald worden. Het moeizame overleg leidde tot een terugval in innovatie, één van de factoren die juist de Republiek zo voortvarend had gemaakt.
Ook wordt de ondergang vaak geweten aan gezapigheid van de regenten. Ze hadden het goed, waarom zouden ze ook maar iets veranderen? Ze hadden niet in de gaten of het interesseerde hen niet dat de rest van Europa niet stil bleef staan en hen economisch inhaalde. Zo verloor de Republiek haar leidende functie op bijna alle gebieden.
[bewerken] Nasleep van de Gouden Eeuw
De achteruitgang was relatief ten opzichte van de buurlanden. Na de Gouden Eeuw haalden Frankrijk en Engeland - landen met veel meer inwoners en hulpmiddelen - de Republiek snel in. De Duitse gebieden herstelden zich van de verwoestingen door de Dertigjarige Oorlog. Amsterdam wilde na de succesvolle verovering van Engeland door Willem III in de Glorious Revolution niet meer betalen voor militaire operaties. Zo verloor de Republiek grondgebied (rond Geldern) aan Pruisen. Nederland bleef nog wel het rijkste land ter wereld. Rentenieren en beleggen leverden meer rendement dan ondernemen. Nederlands kapitaal werd bijvoorbeeld geïnvesteerd in de industriële revolutie in Engeland. Dat Frankrijk en Engeland niet eerder de Republiek voorbij waren gegaan kwam omdat zij het te druk hadden met binnenlandse problemen als revoluties en oorlogen.
[bewerken] Zie ook
Lijst van personen uit de Gouden Eeuw
[bewerken] Literatuur
Deursen, A. Th. van De last van veel geluk. Geschiedenis van Nederland 1555-1702, ISBN 9035126270 (eerste uitgave 2004).
Huizinga, J. (1941): Nederlands beschaving in de zeventiende eeuw.
Israel, J. (1989): Dutch primacy in world trade 1585-1740, Oxford: Clarendon. ISBN 0198211392
Israel, J. (1996): De Republiek, 1477-1806, Franeker. ISBN 9051942214 (vertaling van The Dutch Republic: its rise, greatness and fall 1477-1806, Oxford 1995)
Prak, M. (2002): Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek, Sun, Nijmegen. ISBN 90-5875-048-5
Schama, S. (1987): The Embarrassment of Riches: An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age , 1987.
De Vries, J. en Van der Woude, A. The First Modern Economy: Success, failure, and perseverance of the Dutch economy, 1500-1815 (Cambridge, 1997.)
Wallerstein, I. (1980): The Modern World System vol 2: Mercantilism and the consolidation of the European world-economy, 1600-1750, New York.
Noten
1.↑ Het moge duidelijk zijn dat alle gegeven aantallen slechts schattingen zijn. Het is niet ongewoon dat vakhistorici wat dit betreft tot uiteenlopende conclusies komen. De gegevens zijn ontleend aan Israel (1998): The Dutch Republic. Its rise, greatness, and fall 1477-1806, p.328. Israel vat vooral de huidige stand van het onderzoek samen.
Zie de categorie Dutch Golden Age painters van Wikimedia Commons voor meer mediabestanden.
Categorieën: Wikipedia:Etalageverwijderingen
Wikipedia:Etalage-artikelen
De Gouden Eeuw
Niet aangemeld
Overlegpagina IP-adres
Bijdragen IP-adres
Aanmelden / registreren
Artikel
Overleg
Lezen
Bewerken
Geschiedenis
Hoofdpagina
Vind een artikel
Vandaag
Etalage
Categorieën
Recente wijzigingen
Nieuwe artikelen
Willekeurige pagina
Informatie
Gebruikersportaal
Snelcursus
Hulp en contact
Donaties
Hulpmiddelen
Afdrukken/exporteren
in andere projecten
In andere talen
Български
Català
Dansk
Deutsch
English
Español
Français
Frysk
עברית
Magyar
Bahasa Indonesia
Italiano
Bahasa Melayu
Norsk (bokmål)
Português
Русский
Српски / Srpski
Svenska
ไทย
Tagalog
Türkçe
中文
Deze pagina is het laatst bewerkt op 4 jan 2012 om 09:53.
De tekst is beschikbaar onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen, er kunnen aanvullende voorwaarden van toepassing zijn. Zie de Gebruiksvoorwaarden voor meer informatie.
Wikipedia® is een geregistreerd handelsmerk van de Wikimedia Foundation, Inc., een organisatie zonder winstoogmerk.
Privacybeleid
Over Wikipedia
Voorbehoud
Mobiele weergave