Groeten uit TeminaboanC. van Bruggen (1966) is sinds 1999 als fotograaf in dienst van het Legermuseum. Vanwege zijn persoonlijke belangstelling voor naoorlogse krijgsverrichtingen in de Oost was hij in 2002 nauw betrokken bij de totstandkoming van de tentoonstelling Afscheid van Nieuw-Guinea, het Nederlands-Indonesisch conflict 1950-1962. In dit artikel komen twee schenkingen aan bod die het Legermuseum naar aanleiding van deze tentoonstelling ontving. De foto's en voorwerpen werpen een bijzonder licht op de gevechten rond het plaatsje Teminaboean.De schenkingenBij de opening van de tentoonstelling Afscheid van Nieuw-Guinea was een aantal veteranen aanwezig, waaronder A.P.J.M. op den Oordt, die begin 1961 als dienstplichtig soldaat naar Nederlands Nieuw-Guinea was vertrokken en ingedeeld werd bij de Echo compagnie van het 6e Infanterie Bataljon van de Koninklijke Landmacht. Hij wist daar vele aspecten van het soldatenleven in zwart wit beelden fotografisch vast te leggen. Het meest belangwekkend zijn de foto's van de Indonesische infiltraties in 1962, die niet zozeer de directe gevechtsacties zelf als wel de sfeer er omheen goed weergeven.
APJM op den Oordt kocht in 1961 deze Voigt lnder Vito-C camera bij de Welzijnszorg te SorongHij schonk het museum zijn volledige negatievencollectie en daarmee onlosmakelijk verbonden objecten, waaronder een veroverde Indonesische gecamoufleerde overall met bijbehorende pet en een oorkonde die was uitgereikt naar aanleiding van de acties tegen de Indonesische infiltranten. Via de heer Op den Oordt kon contact worden gelegd met zijn toenmalige pelotonscommandant, de heer A.J. Dresens, die ook veel foto's had gemaakt, waarvan het merendeel op kleurendia. Het inmiddels ruim veertig jaar oude beeldmateriaal bleek verrassend goed van kwaliteit en bovendien inhoudelijk zeer interessant. Samen met het door hem op Nieuw-Guinea verdiende rode erekoord met bijbehorende oorkonde schonk Dresens ook zijn waardevolle dia's aan het museum.
In dit artikel worden aan de hand van deze foto's en voorwerpen de gebeurtenissen rond het plaatsje Teminaboean gereconstrueerd waar het peloton van Dresens in 1962 het gevecht aanging met Indonesische parachutisten.
De situatie in 1962De Indonesische acties voor de bevrijding van Irian Barat, zoals Indonesië Nieuw-Guinea destijds noemde, werden in 1962 flink opgevoerd. De infiltraties, bedoeld om in het westen en zuiden van Nieuw-Guinea tot guerrilla over te gaan, waren inmiddels in volle gang. De eerste reguliere eenheden die Indonesië hierbij zou inzetten waren parachutisten.
Indonesië had al geruime tijd parachutisten. Op 11 februari 1946 maakten Indonesiërs, uitgerust met door de Japanners achtergelaten parachutes, hun eerste oefen/demonstratiesprong uit Japanse K5Y1 Willow trainingsvliegtuigen. De eerste Indonesische actiesprong volgde ruim een jaar later op 17 oktober 1947, toen dertien man vroeg in de ochtend uit een door een Amerikaanse piloot gevlogen Republikeins C-47 Dakota transportvliegtuig sprongen bij Kotawaringin op Borneo.
Het Nederlandse 6e Infanteriebataljon was in 1962 al ruim een jaar aanwezig op Nieuw-Guinea. De E-compagnie was tezamen met de bataljonsstaf en de A-, F- en Verzorgingscompagnie ondergebracht op de Remoe-kazerne te Sorong.
De C-, B- en D-compagnie waren respectievelijk geplaatst te Fak Fak, Kaimana en Merauke.
Elk van deze eenheden zou dat jaar in zijn omgeving bij gevechtsacties tegen parachutisten betrokken raken.
Dat Indonesië in 1962 op grote schaal parachutisten in kon zetten, was onder meer mogelijk door de aanschaf van grote Amerikaanse transportvliegtuigen en grote leveringen van Russische parachutes.
De eerste twee Indonesische para eenheden werden officieel opgericht in 1952. In dat jaar werden faciliteiten die Nederlandse paracommando's van het KNIL (Regiment Speciale Troepen, RST) hadden achtergelaten in Batu Jajar bij Bandung door de Indonesische landmacht (ADRI) in gebruik genomen om een eigen paracommando opleiding op te starten. Als hoofdinstructeur en tevens commandant van deze eenheid was de eerste jaren een voormalige kapitein van het RST aangesteld, R.B. Visser. Deze was met zijn Indonesische vrouw in de 'omgeving van Bandung blijven wonen. Kolonel Kawilarang van de TNI had Visser persoonlijk benaderd met het verzoek de opleiding voor Indonesië op poten te gaan zetten. Dit werd later het Resimen Para Kommando Angkatan Darat (RPKAD).
1e Luitenant KNIL R.B. VisserIn 1952 werd ook de Pasukan Gerak Tjepat, de PGT, opgericht ('snelle interventie macht'). De opleiding van deze eliteparachutisten van de AURI, de Indonesische luchtmacht, vond eveneens bij Bandung plaats. De para's waren meestal afkomstig van andere onderdelen van de luchtmacht, zoals vliegveld-bewakings troepen en antiluchtdoel-eenheden. De opleiding bestond voornamelijk uit fysieke harding en (nacht)sprongen. De eerste gevechtservaringen waren door beide eenheden opgedaan tegen opstandelingen op Java, Sumatra en de Molukken.
In april 1962 vonden op Nieuw-Guinea de eerste nachtelijke landingen van parachutisten plaats, bij Fak Fak en Kaimana. Het was voor de Nederlandse militairen een verrassing dat Indonesische parachutisten in staat waren 's nachts boven een dichte jungle te springen. Om veilig op de grond te kunnen komen gebruikten de para's bij hun boomlandingen een koord van vijfentwintig meter. Wellicht hadden ze dit afgekeken van Britse SAS militairen die deze techniek in de jaren vijftig in het nabijgelegen Maleisië regelmatig toepasten in hun strijd tegen communistische rebellen.
Een deel van de parachutisten was afkomstig van de PGT en onder meer uitgerust met moderne Duitse automatische geweren van het type G-3 voorzien van een inschuifbare schouderkolf. Met para's van de PGT zou ook het peloton van Dresens te maken krijgen.
'Operasi Serigala', de verspreiding van een paracompagnie In de nacht van 15 op 16 mei vertrokken drie Indonesische C 47 Dakota transportvliegtuigen van Ambon naar de Vogelkop om niet ver van Sorong 39 parachutisten te droppen. Slecht weer dwong de toestellen onverrichter zake terug te keren naar de Molukken. De volgende nacht vertrokken de Dakota's opnieuw, nu om de Compagniesstaf en het 2e Peloton van de 3e Compagnie PGT te droppen in de buurt van Maladofok, een kampong 55 kilometer ten zuidoosten van Sorong en 30 kilometer ten noordoosten van Klamono.
In de daaropvolgende nacht van 18 op 19 mei steeg van Ambon een Hercules C 130 B transportvliegtuig op met aan boord de rest van de 3e Compagnie PGT, om precies te zijn het 1e, 3e en 4e peloton. De bedoeling was om deze groep eveneens in de buurt van Maladofok te droppen, zich te laten verzamelen en contact te maken met het eerder gedropte deel van de compagnie om vervolgens van Manahua verdere orders te ontvangen. Het verliep echter anders, omdat op 17 mei een Dakota tijdens zijn missie door de Nederlanders werd neergeschoten. Door dit bericht vreesden de Herculesvliegers hetzelfde lot te ondergaan. De 81 para's werden om die reden gedropt zodra de kust gepasseerd was, nog ver van het aangewezen doelgebied verwijderd.
In de vroege ochtend van 19 mei, om 04.15 uur, werd boven het plaatsje Teminaboean het geluid van een vliegtuig waargenomen door zowel de politie als het daar gelegerde 1e peloton van de A-compagnie 6e Infanterie Bataljon van de Koninklijke Landmacht. Dit peloton bestond uit zo'n 40 man en viel onder het bevel van 1e luitenant H. Poortman.' Om 6.30 uur meldden de bewoners van de op enkele kilometers ten zuiden van Teminaboean gelegen kampong Wersar de aanwezigheid van parachutisten. Als bewijs brachten ze een pakje Indonesische sigaretten mee, van het merk 'Kansas'. Naar bleek waren de drie pelotons van de PGT niet bij Maladofok gedropt, maar bij het 70 kilometer meer naar het zuidoosten gelegen Teminaboean.
Parachutisten van de PGT, na de wapenstilstand bij de leprozerie van Sorong.Bij Maladofok bleef de commandant van de 3e compagnie PGT, de Ambonese 2e luitenant Lambertus Manuhua, hiervan echter in het ongewisse omdat tijdens de dropping de draagbare radiozendontvanger onherstelbaar was beschadigd. De luitenant had echter wel een transistorradio bij zich, waarmee hij berichtgevingen over de acties kon volgen. Ondanks berichten over de luchtlanding bij Teminaboean heeft Manuhua nooit vermoed dat het para's van zijn compagnie betrof. Hij leefde in de veronderstelling dat de rest van de compagnie nog op Ambon verbleef.
Kaartje uit de Legerkoerier (1962) bij het artikel Indonesische paras kregen harde ontvangst van de militairen van Teminaboean.Maar ook de onder het bevel van sergeant-majoor Soepangat staande groep van veertien man die uit de laatste Dakota bij Maladofok was gesprongen, heeft nooit aansluiting kunnen vinden bij Manuhua en de andere daar gelande parachutisten.
Acties tegen de infiltranten bij TeminaboeanNog dezelfde dag begonnen de acties tegen de gelande para's. Aangezien de vijandmeldingen al gauw opliepen tot ruim 120 man kregen het KL-peloton en de politie ondersteuning van extra eenheden. Met als actieleider majoor der mariniers A.J. Romijn werden samen met mariniers van VERPEL 211 en 213 en Papoea militairen van het 1e peloton PVK in de periode 19 mei tot en met 14 juni 54 Indonesische parachutisten uitgeschakeld. Daarbij werden 35 man gedood en 19 gevangengenomen. Aan eigen zijde vielen slechts enkele gewonden. De opgejaagde para's hadden in de haast her en der veel uitrusting achtergelaten en kregen spoedig te kampen met gebrek aan voedsel, daar ze per man slechts voor twee dagen mondvoorraad hadden meegekregen. Van de Papoeabevolking kregen zij, ondanks dat ze het als 'bevrijders' wel hadden verwacht, geen medewerking. Integendeel, de bevolking deed juist fanatiek mee aan de klopjacht. Bovendien werd voor elke juiste vijandmelding of (gedode) para een premie van tien gulden uitgeloofd. Als bewijs van het doden van een para brachten de Papoea's een afgesneden oor van hun slachtoffer mee.
Papoeas bieden Dresens het linkeroor aan van een gedode infiltrant tezamen met zijn persoonlijke bezittingen en een granaat.In de Vogelkop viel van de jacht niet te leven, zodat de para's noodgedwongen in de buurt van kampongs en tuinen moesten bivakkeren. Veel van de klopjachten vonden dan ook plaats in de sago- en klappertuinen van de kampongs, die soms op vele kilometers afstand lagen. Majoor Romijn concludeerde dat de Indonesische parachutisten door uitgerust te zijn met de modernste bewapening steeds een aanvankelijk vuuroverwicht konden bereiken. Toch waren veel van de buitgemaakte wapens vaak totaal verroest en onbruikbaar. Met een gebrek aan onderhoudsmiddelen, en door de hoge luchtvochtigheid in de jungle met bijna dagelijks zware tropische buien was dit niet zo verwonderlijk.
Twee van de gevangen infiltranten worden afgevoerd door Papoea politieagenten. Het 2e peloton E-compagnieAanvankelijk lag het in de bedoeling dat het 2e peloton van de E-compagnie op 28 mei het 1e peloton van de A-compagnie zou aflossen. Majoor Romein had echter in verband met deze operatie om uitstel verzocht vanwege de uitstekende terreinkennis en goede mentale en fysieke conditie van het peloton van Poortman. Zijn verzoek werd dan ook ingewilligd.
Op dinsdag 19 juni was het eindelijk zover. Onder leiding van 1e luitenant Dresens arriveerde om 12.00 uur het 2e peloton van de E-compagnie te Teminaboean. Met dezelfde boot vertrokken om 16.00 uur het peloton van Poortman en het peloton PVK. Majoor Romijn had met VERPEL 211 al een week eerder Teminaboean verlaten.
De Papoea agenten verbleven te Teminaboean tezamen met hun gezinnen.De volgende ochtend vond de eerste meerdaagse patrouille plaats, bestaande uit vijftien manschappen en vier politieagenten, onder leiding van sergeant M. van de Akker. In zogeheten Zodiacs, negenpersoons rubberboten van de mariniers, voeren ze naar Wersar. Daar aangekomen werd intensief gepatrouilleerd in de tuingronden ten zuiden en oosten van deze kampong. Volgens diverse patrouilleverslagen bevonden deze tuinen zich in licht geaccidenteerd, maar zwaar regenwoud. Slechts de tuinen waren via redelijk begaanbare paden toegankelijk. Toen de patrouille vier dagen later op 24 juni per motorprauw van de politie terugkeerden waren er twee vijandelijke para's gedood en drie gevangengenomen, waarvan één gewond.
Tegen de gevangenen werd procesverbaal opgemaakt wegens het niet in het bezit hebben van een geldige toelatingskaart. Na verhoor werden deze immigratoir aangehouden personen afgevoerd naar een kamp op het eiland Woendi. Op den Oordt weet zich nog te herinneren dat de Indonesische gevangenen bij het horen van de naam Westerling zichtbaar bang werden. Zelf deed hij ook mee aan deze intimidatiemethode, al had hij er geen idee van wie of wat Westerling was. Inmiddels waren op 20 juni ook de laatste mariniers, VERPEL 213, uit Teminaboean vertrokken. Dresens was daarmee actieleider geworden en had naast zijn peloton ook de beschikking over de Algemene Politie. Deze Papoea-agenten, onder leiding van Nederlands kader, bestond uit een detachement van 32 man dat eveneens gestationeerd was in Teminaboean. De hulppolitie, doorgaans ingezet als gids en drager, waren meestal Papoea's uit de omgeving zelf.
Dresens, hier liggend achter een G-3, liet zijn manschappen schietoefeningen verrichten met deze op de Indonesische paras buitgemaakte geweren.De volgende meerdaagse patrouille stond wederom onder leiding van sergeant Van de Akker en vertrok op 30 juni richting kampong Argasi. Volgens een politiemelding werden de bewoners van deze kampong steeds lastiggevallen door twee para's die onder meer anti-Nederlandse pamfletten verspreidden. De patrouille vond plaats in een nu als zeer zwaar en vermoeiend ervaren moerasachtig regenwoud, waarin voortdurend verplaatsingen moesten plaatsvinden. Een politie verkenningsgroep slaagde erin de twee para's uit te schakelen en de plaatselijke bevolking vond anti-Nederlandse pamfletten in een verlaten tuinhuis waar deze para's hadden gebivakkeerd. De pamfletten lieten met teksten als: Ik ben één van uw rasgenoten die uitgezonden is om hier guerrilla te voeren ter vernietiging van de kolonialiserende Nederlanders, opdat U Uw vrijheid zult krijgen en U allen wordt nog steeds gekolonialiseerd door de Nederlandse honden aan duidelijkheid niets te wensen over.
Hoe goed de verstandhouding tussen de Nederlanders en de plaatselijke bewoners was, blijkt uit het volgende verhaal. Tijdens een andere meerdaagse patrouille kwam op gegeven moment in een kampong de melding binnen dat er 's nachts bananen waren gestolen. Toen de volgende nacht bij iedere boom een militair de wacht hield in de hoop infiltranten te snappen, kwamen de Papoea's langs met dankbaar aanvaarde hete koffie en in de ochtend met een soort pap van gekookte bananen, die weliswaar nergens naar smaakte maar omwille van het gebaar wel werd aangenomen. De para's lieten zich overigens niet meer zien.
Een groep Papoeas van de Algemene Politie bij Teminaboean. Let op de uniformering.Luitenant Dresens was zelf inmiddels ééndaagse patrouilles gaan uitvoeren in de omgeving van Wersar. De eerste van deze patrouilles, bestaande uit zes manschappen en vier politieagenten, trok op 2 juli via het oosten in een straal van zo'n vier kilometer om Wersar heen en stuitte op een groep van vijf para's. Op het toeroepen zich over te geven vluchtten de para's. Daarop opende de patrouille het vuur, waarbij twee para's werden gedood. De anderen wisten te ontkomen, omdat onder meer een bren mitrailleur van de KL weigerde. De buit bestond uit twee G-3 geweren, ransels gevuld met kladi (een soort knollen) en documenten. De daaropvolgende dag veranderde Dresens de patrouille van samenstelling en vulde deze aan met twee extra politieagenten. Ten westen van Wersar, in de buurt van een moerasbos van Nipapalmen, werden drie para's gesignaleerd waarvan er twee werden neergeschoten. Wederom bestond de buit uit twee G-3's, enige uitrustingstukken en documenten. Tijdens deze actie kwam nadrukkelijk de slijtage aan de magazijnen van de stengun pistoolmitrailleurs `van de KL aan het licht, waardoor het schieten haperde.
Een opmerkelijk gegeven is dat de politie was voorzien van de veel modernere en betrouwbaardere Israëlische pistoolmitrailleur UZI, die toen ook al in gebruik was bij de mariniers en het PVK.
Opmerkelijk is ook de volgende passage in het patrouillerapport over de wapens van de tegenstander: De uitgeschakelde parachutisten beschikken nog steeds over goed ingeoliede wapens. De olie wordt vermoedelijk verkregen bij houtzagerijen o.a. Beriat en aan machines bij de aan te leggen weg Teminaboean-Ajamaroe.
De militairen keerden terug naar Teminaboean, maar de Papoea-politie bleef achter in Wersar. De agenten wisten daar de volgende dag, voordat ze terugkeerden naar Teminaboean, nog een para uit te schakelen en een G-3 en documenten buit te maken.
Op 5 juli veranderde Dresens van aanpak: de gevechtspatrouille waarmee hij op pad ging bestond nu uit tien Papoea's van de Algemene Politie, aangevuld met een KL verbindingsgroep van drie man. Maar die dag kwam de patrouille vanwege het slechte weer niet in actie. De volgende ochtend om 7.00 uur werd aan Teminaboean bericht dat de politiepatrouille het terrein in was. De groep wist in het uiterste zuiden van de tuingronden, op 6 kilometer van kali Naja, drie para's te doden en er één gevangen te nemen, terwijl twee die wisten te ontkomen bloedsporen nalieten. De buit bestond zoals gewoonlijk uit drie G-3's, 7,62 mm munitie en documenten.
In het patrouillerapport van 5/6 juli concludeerde Dresens dat de politiepatrouille zonder steun van de KL zeer goed kon opereren, daar de patrouille veel geruislozer is. En het politierapport meldde na deze actie De stemming onder het personeel is goed. Wel raakt men thans vermoeid. Alles is thans in de kazerne teruggetrokken en enkele dagen zullen deze mensen vrijaf dienen te hebben. De opsporing/uitschakeling van de nog resterende para's kan volgende week met enig geluk z'n beslag krijgen.
Een bijzonder souvenirOp 8 juli werd weer melding gemaakt van enige para's ten zuiden van Wersar. Na twee dagen rust vertrok op maandag 9 juli een politiepatrouille van tien man, tezamen met een KL verbindingsgroep bestaande uit korporaal Op den Oordt en twee soldaten.
Tijdens patrouilles door de Papoea's bleven de militairen ter beveiliging van de kampong achter. Voor overnachting waren door het dorpshoofd van Wersar kamponghuisjes ter beschikking gesteld. De eerste twee dagen boekten de Papoea's nog geen resultaten, maar de derde dag, woensdag 11 juli 1962, bracht succes. Na een melding dat zich in tuinen van Wersar wederom een groepje para's ophield, vertrok de politiepatrouille 's ochtends vroeg om die te doorzoeken. Zij ontdekten vijf para's, waarvan er twee werden gedood. Ze maakten daarbij een G-3 buit. Op het ene lichaam werden geen, maar op het andere wel papieren aangetroffen. Deze laatste bleek soldaat I Achmad Sadikun te zijn die naast een vaccinatiebewijs, een bloedgroepkaart en een
medische kaart, ook een fietsvergunning, een kwitantie, acht pasfoto's, een gedeelte van een legitimatiebewijs, een trouwbewijs en 352,50 Indonesische roepia's op zak had." In het politierapport staat hier verder over: Bij een der doodgeschoten para's werd een brief aangetroffen (bekendmaking van het HPB (Hoofd Plaatselijk Bestuur] met betrekking tot hun overgave en garantie). Zie dezerzijds dagboek de dato 4-7-62.38 Naast dit bewijsstuk en de mededeling van de agenten, dat men ze eerst toeroept zich over te geven, voordat ze schieten, moge blijken, dat deze para's niet genegen zijn zich over te geven. De aangetroffen brief moest parachutisten aansporen tot overgave met zinnen als: jullie zijn bang voor represaille en je leeft dag en nacht in gevaar, voor jullie is er nu slechts één weg, indien jullie willen blijven leven en wij zullen jullie een redelijke behandeling geven.
Als de politiepatrouille het terrein in ging werd dit door Op den Oordt doorgegeven via de radioset WS-31.Omstreeks 16.00 uur hoorde men in de jungle aan de rand van Wersar vuursalvo's ten teken van de succesvolle terugkeer van de patrouille. De bewoners van het dorp begaven zich gillend en schreeuwend van enthousiasme naar de rand van de kampong om de patrouille in te halen (afb. 11). Korporaal Op den Oordt rende mee en maakte een aantal foto's waarop de uitgelaten stemming goed te zien is (afb. 12). Er waren veel goederen buitgemaakt, waaronder een gecamoufleerde overall met pet, afkomstig van één van de gedode infiltranten (afb. 13).
Afb. 11 In de verte komt de Papoeapatrouille uit de jungle.Afb. 12 De agenten met buitgemaakte uitrustingsstukken, in de grote bamboe kokers werd water meegevoerd.Afb. 13 De met vlekken bedekte prop in de hand van deze Papoea bleek een Indonesische gecamoufleerde overall met bijbehorende pet te zijn.Deze parachutist was door de Papoea's ontkleed in het bos achtergelaten. Deze overall en pet zijn door Op den Oordt van een Papoea gekocht als aandenken, voor een bedrag van vijf gulden.
Afb. 14 Nadat de patrouille was teruggekeerd in Teminaboean, liet korporaal Op den Oordt zich met zijn souvenir fotograferen.Afb. 16 Voorbeelden van een stoffen mouwembleem van de PGT en een metalen AURI parawingDe op de mouw en rechterborstzak bevestigde emblemen waren respectievelijk een metalen PGT-schildje en een AURI parawing. Uit de schuifpassanten op de schouders was op te maken dat deze para de rang van soldaat I had (afb. 14). Van de andere para was volgens de patrouillerapporten niets bekend, ook niet de rang.
Afb. 15 De Indonesische PGT parachutistenoverall met petDe camouflageoverall en pet hebben dan ook vrijwel zeker toebehoord aan soldaat I Achmad Sadikun, stamboeknummer 478477, behorende tot de 2e groep van het 1e peloton, 3e compagnie PGT.
Vertrek uit TeminaboeanIn de daarop volgende dagen ging nog een aantal patrouilles op pad. Slachtoffers werden niet meer gemaakt, maar wel nam de politie op 25 juli nog vier para's gevangen bij de in de buurt van Wersar gelegen kali Naja. In het politierapport staat hierover: Betrokkenen waren totaal uitgeput en konden praktisch niet meer lopen. Zij verklaarden dat op deze dag 's ochtends de korporaal l Jukman bin Idris van uitputting was gestorven.
De steiger bij Teminaboean, 2 augustus 1962.Aan boord van de landingsboot waarmee het 2e peloton uit Teminaboean vertrok bevonden zich ook de laatste vijf gevangen infiltranten.Toen het peloton van Dresens uiteindelijk op donderdag 2 augustus 1962 aan boord van een landingsboot van de marine uit Teminaboean vertrok, stond de teleurgestelde bevolking verontwaardigd op de steiger, omdat ze zich in de steek gelaten voelden.
Van de 81 infiltranten waren er volgens de telling 75 uitgeschakeld. Bovendien bleek uit verhoren dat een onbekend aantal parachutisten wegens verkeerde landingen was omgekomen, onder meer door boomtakken in het lichaam en door verstikking doordat hun touwen verward raakten in de bomen.
Het 2e peloton van de E-compagnie had bij deze acties geen verliezen geleden. Er was zelfs geen sprake van gewonden. Van het 1e peloton van de E-compagnie echter waren helaas bij een actie op 16 juni 1962 tegen de bij Maladofok gelande eenheid van Manuhua twee man gesneuveld. Manahua zelf was bij deze actie ternauwernood ontkomen, maar vermoedelijk wel gewond geraakt.
De inzet van het 2e peloton werd door de bataljonscommandant beloond met een oorkonde waarin hij zijn tevredenheid betuigt wegens actief en agressief optreden, hetgeen resulteerde in de totale vernietiging van de zich in dat gebied bevindende sten van Indonesische parachutisten eenheden. De pelotonscommandant 1e Luitenant A.J. Dresens, reeg diezelfde dag het rode erekoord uitgereikt wegens:
Als commandant van een tirailleurpeleton zich, gedurende zijn hele diensttijd te SORONG (NNG), zowel onder vredes als oorlogsomstandigheden, door gedrag en plichtsbetrachting onderscheiden van zijn ranggenoten. Heeft gedurende deze periode als commandant van een van een zelfstandig detachement te TEMINABOEAN (NNG) de restanten van aldaar gelande Indonesische parachutisten eenheden onafgebroken achtervolgd en opgejaagd, tot gevolg hebbend, dat de vijand in deze omgeving tot de laatste man werd uitgeschakeld.Een deel van de eer komt zeker toe aan de Papoea's van de Algemene Politie. Zonder deze agenten hadden veel van de militaire acties tegen de Indonesische infiltranten op Nieuw-Guinea wel eens heel anders kunnen verlopen.
Tot slotOp 15 augustus 1962 werd in New York tussen Nederland en Indonesië een akkoord gesloten, dat voorzag in overdracht van het bestuur van het gebied aan de Verenigde Naties die het op hun beurt op 1 mei 1963 aan Indonesië zouden overdragen. Hiermee kwam aan het militaire conflict een einde en daarmee ook aan de acties tegen de Indonesische para's. De paralandingen waren een effectieve manier gebleken om een groot deel van de Nederlandse strijdkrachten tijdelijk te binden. Gedurende de luchtlandingen waren 216 Indonesische parachutisten gesneuveld of vermist tegen tien Nederlandse militairen. Het 6e Infanterie Bataljon had met acht gesneuvelden in de strijd tegen de para's de grootste verliezen te betreuren. De door het Legermuseum verworven voorwerpen en foto's zijn waardevolle tastbare getuigen van deze strijd.
Iedere militair van het 2e peloton van de E compagnie kreeg een oorkonde als deze uitgereikt.Bron:
http://www.collectie.legermuseum.nl