quote:
Onderzoekers Marokkaanse jeugddelinquenten goochelen met resultaten
Gepubliceerd: 25 september 2009 12:09 | Gewijzigd: 25 september 2009 16:33
In het rapport Marokkaanse jeugddelinquenten, een klasse apart? worden niet-sociaalwenselijke bevindingen wetenschappelijk weggemasseerd. Dat leidde tot opmerkelijke ‘conclusies’.
Paul Andersson Toussaint
Discussie - Deugt het onderzoek naar Marokkaanse jeugddelinquenten?
De onderzoekers en auteurs van het onderzoek, dat op 8 september 2009 in de Rode Hoed werd gepresenteerd, heten Gonneke Stevens, Violaine Veen en Wilma Vollebergh. Allen werkzaam bij de afdeling Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Zij vergeleken jonge Marokkaanse en Nederlandse verdachten met elkaar die in ‘preventieve hechtenis’ zaten in Justitiële Jeugdinrichtingen. Ook vergeleken ze deze uitkomsten met gegevens van eerdere studies onder Marokkaanse en Nederlandse jongeren in de ‘algemene’ bevolking. De controlegroep.
De dames richtten zich in hun onderzoek onder meer op de zogeheten ‘delictprofielen’. Dat betekent in gewone mensentaal: Wat voor een misdaden hadden de jongens in deze verschillende groepen nou gepleegd? Ze kwamen met een paar opmerkelijke ‘conclusies’.
Volgens hun onderzoek waren er ‘duidelijke etnische verschillen in delictprofielen’ te zien. 82,5 procent van de Marokkaanse jongens zat vast op verdenking van vermogensdelicten (zonder geweld), tegenover 49,4 procent van de Nederlandse jongens die weer hoger scoorden in de categorieën: geweldsdelicten, zedendelicten en brandstichting.
Maar in hun eigen onderzoeksresultaten komen ook twee heel andere getallen voor, namelijk dat 45,3 procent van de Marokkaanse jongens een vermogensdelict ‘met geweld’ pleegde tegenover 22,7 procent van de Nederlandse jongens. Een score die dus vrijwel twee keer zo hoog was. Dit kennelijk onrustbarende feit wordt verderop in het rapport door gegoochel met de delictprofielen weg gemoffeld. Door vermogensdelicten met geweld domweg niet als geweld te definiëren. Sterker nog: in een volgende tabel blijkt ineens, dat Nederlandse verdachten zelfs veel gewelddadiger zijn dan de Marokkaanse: 28,6 procent geweldsdelinquenten tegenover 10,9 procent. Een kwestie van wetenschappelijk wegmasseren dus.
Elders in het rapport wordt deze ‘bevinding’ in enorm vage bewoordingen tot een conclusie verheven: ‘Kortom: preventief gehechte jongens met een Marokkaanse achtergrond plegen verhoudingsgewijs vaker en op jongere leeftijd delicten dan Nederlandse jongens, maar naar verhouding lijken hun delicten iets minder ernstig.’
Van Marokkaanse jongeren werden in 2005 ‘maar liefst’ 5 keer zoveel processen-verbaal door de politie geregistreerd als bij autochtone jongens. De Antilliaanse jongeren scoorden nog hoger, namelijk 6 keer zo veel als autochtone jongens.
Criminoloog Frank Bovenkerk noemde in zijn afscheidsrede in juni andere cijfers: Marokkaanse Nederlanders zijn ‘haast zes maal’ oververtegenwoordigd en Antilliaanse Nederlanders ‘haast zeven maal’.
Als een bepaalde etnische groep relatief jong onevenredig vaak (gewelddadige) misdaden pleegt, dan komt bij de lezer niet als eerste gedachte op dat deze groep dan wel meer dan gemiddeld geïntegreerd zal zijn in de Nederlandse samenleving.
Toch kwamen de onderzoeksters ook op dit vlak met opvallende bevindingen. Volgens de auteurs waren de Marokkaanse verdachten juist meer dan gemiddeld geïntegreerd in Nederland. ‘Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis zijn sterker georiënteerd op Nederlanders dan Marokkaanse jongens uit de algemene bevolking. Deze jongens zagen zichzelf veel meer als Nederlander en waren veel vaker geïntegreerd (in die zin dat zij zich sterk identificeerden met en op hun gemak voelden bij Nederlanders en Marokkanen). Hetzelfde geldt voor hun ouders.’
Hoe meet je de mate van integratie? Sommige wetenschappers zeggen: kijk naar de deelname aan de belangrijke instituties in onze maatschappij. Gaan ze naar school, volgen ze een studie, lopen ze stage, hebben ze betaald werk? Dat zijn objectief vast te stellen feiten, maar daar lezen we niets over.
Wat bedachten de onderzoeksters?
Antwoord: We vragen het ze gewoon zelf. Dat wil zeggen: We laten ze kruisjes zetten in geprepareerde vragenlijsten.
We gaan niet uit van ‘de notoire leugenachtigheid van verdachten met een Marokkaanse achtergrond’, zoals Bovenkerk het in zijn afscheidsrede formuleerde, maar we gaan ze gewoon vragen of ze veel contacten hebben met Nederlanders. Of ze Nederlanders begrijpen en omgekeerd of die Nederlanders hen begrijpen, of ze zich op hun gemak voelen bij Nederlanders, of ze trots zijn op de Nederlandse cultuur. Dat soort zaken.
En als ze volgens deze ‘zelfrapportage’ op al die punten hoger scoren, dan de algemene Marokkaanse groep, zijn ze ook meer dan gemiddeld geïntegreerd.
En verdomd, die hoge scores kwamen inderdaad uit dat onderzoek.
De wetenschapsdames zagen dit keer de bui wel hangen en schreven: ‘Deze methode is gevoelig voor sociaal wenselijke antwoordpatronen: respondenten neigen er mogelijk toe om die antwoorden te geven waarvan ze verwachten dat de interviewer ze horen wil.’
Maar dat was tegelijkertijd toch niet echt een probleem, betogen ze verderop: ‘Allereerst was er de beschikking over gegevens van justitie die er, net als de zelf- en ouderrapportages, op wezen dat Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis gezien moeten worden als een bijzondere groep.’
Een spijkerhard argument, lijkt mij. Justitie zegt: het is een bijzondere groep. Die moet wel goed geïntegreerd wezen.
De onderzoeksters maten zelf ‘de neiging tot sociale wenselijkheid’ en daaruit bleek inderdaad ‘dat Marokkaanse jongens en hun ouders in hogere mate sociaal wenselijke antwoorden dan Nederlandse jongens en hun ouders.’
Duidelijk, zou je zeggen. De onderzoeksresultaten zijn onbruikbaar. Nee, die waren wel degelijk goed: ‘Door in verschillende analyses voor deze sociale wenselijkheid te controleren, is in dit onderzoek rekening gehouden met sociale wenselijkheid en kunnen de verschillen tussen de twee groepen jongens in preventieve hechtenis daarmee niet door sociale wenselijkheid verklaard worden.’
Dames en heren, dit is echt topwetenschap. Een klasse apart. En zo konden deze sensationele bevindingen toch wereldkundig gemaakt worden en kwamen ze landelijk in de publiciteit en haalden ze zelfs het Journaal.
Tijdens de presentatie van het rapport in de Rode Hoed kwamen er meerdere kritische vragen uit de zaal, hoorde ik van een deelnemer. Zo ver ik kan nagaan, is er echter door geen enkele journalist (zelfs niet in deze krant) ook maar één kritische vraag over de aannames, methodes, cijfers en conclusies in dit rapport gesteld.
Paul Andersson Toussaint is auteur van het boek 'Staatssecretaris of seriecrimineel; het smalle pad van de Marokkaan’ (Bert Bakker).
http://weblogs.nrc.nl/exp(...)e-jeugddelinquenten/