Dat is hele truc van inductief bewijzen. Je zet een inductiebewijs namelijk zo op:
1) Basisstap (voor n = 1)
2) Inductiestap: Als het voor n geldt, dan geldt het ook voor n + 1.
(2) is dus de crux. Je zou ook kunnen zeggen:
Aangenomen dat het voor n geldt, dán geldt het ook voor n + 1. In het bewijs voor stap 2
kun je dus aannemen dat de gelijkheid in het geval van n al geldt. En dat is wat ik doe.
Ik heb dus deze uitdrukking:

Mijn aanname is dat:

inderdaad geldt. En als ik dat toepas, dan krijg ik:
n - (2n + 1) + (2n + 2)
Dat lijkt misschien een beetje raar, want hoe heb ik nu echt wat bewezen? Zit ik niet gewoon aan te nemen wat ik moet bewijzen? Het antwoord daarop is
Nee maar dat is alleen omdat je stap (1) hebt. Stap (2) op zich is niet voldoende als bewijs.
Want ik heb alleen nog maar bewezen dat als het voor een zekere
n geldt (ik kan het niet vaak genoeg zeggen) dat het dan ook voor (n + 1) geldt. Dus stel het geldt voor n = 10, dan ook voor n = 11. (En dus dan ook voor n = 12).
En daarom heb ik stap 1 nodig. Dat is namelijk je beginnetje. Dan zeg je: Aha, kijk, het geldt inderdaad voor n = 1, dus mag ik op basis van (2) concluderen dat het voor n = 2 geldt. En dan kan mag ik op basis van (2) concluderen dat het voor n = 3 geldt, en zo kun je doorgaan natuurlijk.
[ Bericht % gewijzigd door motorbloempje op 01-09-2013 21:25:54 ]
Daher iſt die Aufgabe nicht ſowohl, zu ſehn was noch Keiner geſehn hat, als, bei Dem, was Jeder ſieht, zu denken was noch Keiner gedacht hat.