Krijg toch kanker joh, als er iemand KLB verbaggert heeft zijn jij en je vriendjes het wel. Mijn topics zijn pure kwaliteitquote:Op woensdag 9 juli 2008 14:45 schreef Lyzio het volgende:
Kijk, lieve mensen, dit soort topics zien wij in de toekomstige KLB maar héél even. Slecht werk TS, zeer slecht.
Ik zou zeggen lees de posts eens in je verder kansloze graftopicquote:Op woensdag 9 juli 2008 14:47 schreef Hephaistos. het volgende:
[..]
Krijg toch kanker joh, als er iemand KLB verbaggert heeft zijn jij en je vriendjes het wel. Mijn topics zijn pure kwaliteit
Waren je bloedvaten maar van mindere kwaliteitquote:Op woensdag 9 juli 2008 14:47 schreef Hephaistos. het volgende:
[..]
Krijg toch kanker joh, als er iemand KLB verbaggert heeft zijn jij en je vriendjes het wel. Mijn topics zijn pure kwaliteit
Sorry dat ze niet van het gemiddelde FRIET-PATAT WHAHAHAHA niveau zijn, zoals jij en je vriendjes ze graag makenquote:Op woensdag 9 juli 2008 14:48 schreef Lyzio het volgende:
[..]
Ik zou zeggen lees de posts eens in je verder kansloze graftopic
Wat een vuigaardquote:‘Dik, zit je hier?’ hoorde hij plotseling heel zacht vragen. Het geluid kwam door het venstergat.
‘Ja! Ben jij daar, Jan?’
‘Ja, Piet ook. Ben je niet bang?’
‘Neen, bang niet, maar wel ongerust, over Moeder, weet je. Ze is nog zoo zwak en zal zeker hevig ontstellen, als zij het hoort. Ik ben erg blij, dat je me niet in den steek laat. Heb-je het bij mij thuis verteld?’
‘Neen, nog niet. We hebben gewacht, tot Flipsen naar huis ging, en zijn toen dadelijk hierheen gekomen.’
Jan en Piet lagen plat op den grond, met hun hoofd voor de tralie. Het venster was laag bij den grond, ongeveer zoo laag als een keldervenster. De gevangenis was trouwens niet veel meer dan een kelder en diende alleen, om bedelaars of dronkaards voor ten hoogste één nacht op te sluiten.
‘Ik zit hier leelijk, hé? Hoe laat zou het al wezen?’
‘'t Is half negen. De klok heeft pas geslagen,’ zeide Piet.
‘Zeg Dik,’ zeide Jan, ‘als die tralie er maar niet was, dan kon je best door dit gat kruipen en naar huis gaan.’
‘Ja,’ zei Dik, ‘maar die tralie is er.’
Piet van Dril, wiens vader smid was, vatte het ijzer aan en begon er met kracht aan te trekken.
‘'t IJzertje zit goed vast, hè Piet?’ vroeg Dik.
‘Niet erg!’ antwoordde deze. ‘Ik kan het gemakkelijk heen en weer bewegen. De bout is sterk genoeg, maar het kozijn niet. Dat is al tamelijk vermolmd. Heb-je geen mes?’
‘Of ik,’ zeide Dik, wiens moed begon te herleven, ‘en een goed ook. Hier! Zou je het los kunnen krijgen?’
‘Dat zullen we probeeren, Piet!’ riep Jan Vos vol vuur. ‘'t Zou me wat waard zijn, om je er uit te krijgen, jô! Wacht, ik heb ook nog een mes. Kijk, het wordt lichter ook. De maan komt op.’
Jan en Piet togen met moed aan het werk. Dik volgde met de grootste belangstelling al hunne bewegingen, en begon onderwijl eene perzik op te eten.
‘Ik geloof, dat jelui prachtig opschiet,’ zeide hij, terwijl hij het sap van zijne kin veegde. ‘Dat maantje komt ons nog bij tijds een handje helpen.’
‘'t Gaat best, Dik, 't gaat uitstekend!’ riep Piet van Dril op gedempten toon. ‘Kijk maar, de stang zit al losser. Over tien minuten kunnen we haar er uit halen.’
‘Hoera!’ riep Dik, terwijl hij van pleizier in het rond sprong. ‘Wat ben ik daar blij om, vooral om Moeder, en wat zal die Flipsen morgen raar kijken, als de vogel gevlogen is!’
‘Dat begrijp je!’ lachte Jan Vos. ‘Hij zal razend wezen!’
‘Toe, Jan, niet babbelen,’ riep Piet, ‘voortwerken, zoo hard we kunnen. Kijk ik al eens een grooten hoop molm hebben. 't Lijkt wel turf. Zeg, Dik, je opvolger zal zoo gemakkelijk niet ontsnappen, want ze zullen het morgen wel wat sterker maken, denk ik.’
‘Ja, maar ik ben er ook nog niet uit! Zou het echt gelukken?’
‘Wacht nog maar een oogenblik. Kijk, de stang zit al los.’
Jan schudde haar nu al met gemak heen en weer, wat Dik zoo 'n pleizier deed, dat hij opnieuw begon te springen. De jongens werkten ijverig voort. De hoop molm werd voortdurend grooter en eindelijk zeide Piet:
‘Laten we 't nu eens probeeren, Jan. Eerst zoo hoog mogelijk opschuiven en dan het ondereinde uit de gleuf lichten. Een - twee - drie!’
Zij spanden al hunne krachten in, en krak! ....
‘Hoera, Dik, 't is gelukt! Kom er nu maar gezwind uit!’
‘Prachtig, heerlijk!’ riep Dik. ‘Maar zeg, ik ben er nog niet uit. Mijne armen en mijn hoofd kan ik er wel doorsteken, maar meer niet. Ik heb hier niets, waarop ik staan kan.’
‘Kom maar, we zullen er je wel uittrekken, maar 't zal wel pijn doen, vrees ik.’
‘Dat hindert niet; voor een paar schrammen ben ik niet bang!’
Dik stak zijne armen en zijn hoofd door de opening. Jan en Piet pakten hem stevig beet en trokken hem naar boven. 't Was een tamelijk zwaar vrachtje, en de opening
bleek nauwelijks groot genoeg. Dik vulde haar geheel met zijn lichaam.
‘Hè-hè! Dat is zwaar! Ik moet even rusten,’ zeide Jan.
Dik hing nu halverwege buiten het kozijn. Zijne beenen hingen nog in de donkere ruimte achter hem.
‘Kom Piet, vooruit maar weer!’
‘Trekt maar, zoo hard je kunt,’ riep Dik. ‘Doet maar gerust, of je thuis bent; je behoeft me niet te ontzien.’
De jongens trokken uit alle macht, maar toch ging het den slakkengang. Dik was te dik, en daarbij zaten zijne zakken zoo vol perziken, dat hij nog dikker was dan gewoonlijk.
‘Trekken, trekken!’ riep hij.
‘Daar komt volk aan!’ riep Jan Vos plotseling. ‘'t Is Flipsen. Maak dat je wegkomt, Piet!’
In een oogenblik waren zij verdwenen. Ze kropen achter eene haag, dicht bij het raadhuis, vanwaar ze alles konden hooren en zien. Flipsen kwam naderbij met nog een bos stroo en eene kan water. Daar viel zijn oog op Dik, die niet achter- of vooruit kon. De andere jongens had hij niet gezien.
‘Ha-ha!’ riep hij lachend. ‘Daar kom ik juist van pas. Wou je me ontsnappen, m'n jongen? Wacht, ik zal je helpen. Ik ben zoo kwaad nog niet, als je wel denkt.’
Hij pakte Dik beet en trok zoo hard hij kon, maar de perziken hielden den gevangene tegen. Hij kon er Dik onmogelijk doorkrijgen.
‘Zoo, baasje, je hebt je daar leelijk vastgewerkt. Die tralie was voor jou niet noodig, merk ik wel. Je kunt er toch niet uit. Ha-ha-ha! Dat is grappig! Wacht, m'n beste jongen, ik kom bij je; dan zal ik je aan den anderen kant wel helpen. Hier heb ik meteen een bed voor je. Ha-ha-ha!’
Ohja, wij hebben het alleen maar over friet en patatquote:Op woensdag 9 juli 2008 14:49 schreef Hephaistos. het volgende:
[..]
Sorry dat ze niet van het gemiddelde FRIET-PATAT WHAHAHAHA niveau zijn, zoals jij en je vriendjes ze graag maken
Hij moet niet zoveel perzikken eten!quote:
Permban lijkt me meer op zijn plaats.quote:
Wat een vuigaardquote:Op woensdag 9 juli 2008 14:53 schreef Hephaistos. het volgende:
[quote]‘Dik, zit je hier?’ hoorde hij plotseling heel zacht vragen. Het geluid kwam door het venstergat.
‘Ja! Ben jij daar, Jan?’
‘Ja, Piet ook. Ben je niet bang?’
‘Neen, bang niet, maar wel ongerust, over Moeder, weet je. Ze is nog zoo zwak en zal zeker hevig ontstellen, als zij het hoort. Ik ben erg blij, dat je me niet in den steek laat. Heb-je het bij mij thuis verteld?’
‘Neen, nog niet. We hebben gewacht, tot Flipsen naar huis ging, en zijn toen dadelijk hierheen gekomen.’
Jan en Piet lagen plat op den grond, met hun hoofd voor de tralie. Het venster was laag bij den grond, ongeveer zoo laag als een keldervenster. De gevangenis was trouwens niet veel meer dan een kelder en diende alleen, om bedelaars of dronkaards voor ten hoogste één nacht op te sluiten.
‘Ik zit hier leelijk, hé? Hoe laat zou het al wezen?’
‘'t Is half negen. De klok heeft pas geslagen,’ zeide Piet.
‘Zeg Dik,’ zeide Jan, ‘als die tralie er maar niet was, dan kon je best door dit gat kruipen en naar huis gaan.’
‘Ja,’ zei Dik, ‘maar die tralie is er.’
Piet van Dril, wiens vader smid was, vatte het ijzer aan en begon er met kracht aan te trekken.
‘'t IJzertje zit goed vast, hè Piet?’ vroeg Dik.
‘Niet erg!’ antwoordde deze. ‘Ik kan het gemakkelijk heen en weer bewegen. De bout is sterk genoeg, maar het kozijn niet. Dat is al tamelijk vermolmd. Heb-je geen mes?’
‘Of ik,’ zeide Dik, wiens moed begon te herleven, ‘en een goed ook. Hier! Zou je het los kunnen krijgen?’
‘Dat zullen we probeeren, Piet!’ riep Jan Vos vol vuur. ‘'t Zou me wat waard zijn, om je er uit te krijgen, jô! Wacht, ik heb ook nog een mes. Kijk, het wordt lichter ook. De maan komt op.’
Jan en Piet togen met moed aan het werk. Dik volgde met de grootste belangstelling al hunne bewegingen, en begon onderwijl eene perzik op te eten.
‘Ik geloof, dat jelui prachtig opschiet,’ zeide hij, terwijl hij het sap van zijne kin veegde. ‘Dat maantje komt ons nog bij tijds een handje helpen.’
‘'t Gaat best, Dik, 't gaat uitstekend!’ riep Piet van Dril op gedempten toon. ‘Kijk maar, de stang zit al losser. Over tien minuten kunnen we haar er uit halen.’
‘Hoera!’ riep Dik, terwijl hij van pleizier in het rond sprong. ‘Wat ben ik daar blij om, vooral om Moeder, en wat zal die Flipsen morgen raar kijken, als de vogel gevlogen is!’
‘Dat begrijp je!’ lachte Jan Vos. ‘Hij zal razend wezen!’
‘Toe, Jan, niet babbelen,’ riep Piet, ‘voortwerken, zoo hard we kunnen. Kijk ik al eens een grooten hoop molm hebben. 't Lijkt wel turf. Zeg, Dik, je opvolger zal zoo gemakkelijk niet ontsnappen, want ze zullen het morgen wel wat sterker maken, denk ik.’
‘Ja, maar ik ben er ook nog niet uit! Zou het echt gelukken?’
‘Wacht nog maar een oogenblik. Kijk, de stang zit al los.’
Jan schudde haar nu al met gemak heen en weer, wat Dik zoo 'n pleizier deed, dat hij opnieuw begon te springen. De jongens werkten ijverig voort. De hoop molm werd voortdurend grooter en eindelijk zeide Piet:
‘Laten we 't nu eens probeeren, Jan. Eerst zoo hoog mogelijk opschuiven en dan het ondereinde uit de gleuf lichten. Een - twee - drie!’
Zij spanden al hunne krachten in, en krak! ....
‘Hoera, Dik, 't is gelukt! Kom er nu maar gezwind uit!’
‘Prachtig, heerlijk!’ riep Dik. ‘Maar zeg, ik ben er nog niet uit. Mijne armen en mijn hoofd kan ik er wel doorsteken, maar meer niet. Ik heb hier niets, waarop ik staan kan.’
‘Kom maar, we zullen er je wel uittrekken, maar 't zal wel pijn doen, vrees ik.’
‘Dat hindert niet; voor een paar schrammen ben ik niet bang!’
Dik stak zijne armen en zijn hoofd door de opening. Jan en Piet pakten hem stevig beet en trokken hem naar boven. 't Was een tamelijk zwaar vrachtje, en de opening
bleek nauwelijks groot genoeg. Dik vulde haar geheel met zijn lichaam.
‘Hè-hè! Dat is zwaar! Ik moet even rusten,’ zeide Jan.
Dik hing nu halverwege buiten het kozijn. Zijne beenen hingen nog in de donkere ruimte achter hem.
‘Kom Piet, vooruit maar weer!’
‘Trekt maar, zoo hard je kunt,’ riep Dik. ‘Doet maar gerust, of je thuis bent; je behoeft me niet te ontzien.’
De jongens trokken uit alle macht, maar toch ging het den slakkengang. Dik was te dik, en daarbij zaten zijne zakken zoo vol perziken, dat hij nog dikker was dan gewoonlijk.
‘Trekken, trekken!’ riep hij.
‘Daar komt volk aan!’ riep Jan Vos plotseling. ‘'t Is Flipsen. Maak dat je wegkomt, Piet!’
In een oogenblik waren zij verdwenen. Ze kropen achter eene haag, dicht bij het raadhuis, vanwaar ze alles konden hooren en zien. Flipsen kwam naderbij met nog een bos stroo en eene kan water. Daar viel zijn oog op Dik, die niet achter- of vooruit kon. De andere jongens had hij niet gezien.
‘Ha-ha!’ riep hij lachend. ‘Daar kom ik juist van pas. Wou je me ontsnappen, m'n jongen? Wacht, ik zal je helpen. Ik ben zoo kwaad nog niet, als je wel denkt.’
Hij pakte Dik beet en trok zoo hard hij kon, maar de perziken hielden den gevangene tegen. Hij kon er Dik onmogelijk doorkrijgen.
‘Zoo, baasje, je hebt je daar leelijk vastgewerkt. Die tralie was voor jou niet noodig, merk ik wel. Je kunt er toch niet uit. Ha-ha-ha! Dat is grappig! Wacht, m'n beste jongen, ik kom bij je; dan zal ik je aan den anderen kant wel helpen. Hier heb ik meteen een bed voor je. Ha-ha-ha!’
Dat is ook zo mooi aan die boeken. Dik leert altijd z'n lesje als iets fout heeft gedaan, ook al is het maar het plukken van een perzik.quote:
Behalve tegen Bruin Boon, daar was ie altijd wel gemeen tegen. Toegegeven, Bruin was zelf ook geen lieverdje, maar soms treiterde Dik hem totdat ie begon te huilen.quote:Op woensdag 9 juli 2008 15:16 schreef Frollo het volgende:
Dik had het hart op de juiste plaats hoor! Denk maar aan hoe hij het blinde meisje Nelly hielp! Tevens was hij de enige die geen minachting gevoelde voor de heks die even buiten het dorp woonde! Hij ontdekte dat het heel geen boze heks, maar gewoon een arm, oud weduwvrouwtje was! Of hoe hij, als jongeman, als soldaat naar de Oost aanmonsterde teneinde met de verdiende soldij de arme vrouw Boon uit de penarie te kunnen helpen!
Puike boeken, echt vaak gelezen.
|
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |