le·ven1 (het)
1 complex van eigenschappen en functies van een organisme, zoals voortplanting, stofwisseling, groei en reageren op de omgeving, dat er voor zorgt dat dat organisme blijft voortbestaan
2 (levens) iemands bestaan van zijn geboorte tot zijn dood
3 (levens) levenswijze
4 geheel van verschijnselen en werkzaamheden in een bepaalde kring
5 drukte, rumoer
6 het vlezige deel van het dierlijk of plantaardig lichaam
le·ven2 van (werkwoord; leefde, heeft geleefd)
1 in zijn onderhoud voorzien door het genoemde
le·ven3 (onovergankelijk werkwoord; leefde, heeft geleefd)
1 (van organische wezens) zich in de toestand bevinden waarin de verschillende functies en eigenschappen die tezamen het leven vormen aanwezig zijn
2 (van zaken en voorstellingen) bestaan, niet verloren gegaan zijn
3 zijn leven op een bepaalde manier inrichten, doorbrengen
4 (van ideeėn, thema’s e.d.) zo belangrijk of populair zijn dat het de mensen bezighoudt
le·ven4 (overgankelijk werkwoord)
¶ alleen in verbindingen
Canon EOS 5D MkII | Canon 24-70 F/2.8 | | Canon 70-200 F/2.8 | Canon 580EX
-----
1500m: 5.55.4 | 3000m: 12:02:05 | 5km: 20:59 | 10km: 47:21 | Halve Marathon: 1:51:03 | Marathon: 4:09:57
-----