Oja, uit een oud topic van vorig jaar, geplaatst door, jaja, mij
.
quote:
NUMMER 1:
Wiskundeblokken Index economie HAVO
Procenten
Nieuw-oud / oud * 100% stijging of daling in procenten.
Buurman verdient ▫2500 per maand, jij ▫2000. Hoeveel verdien jij in procenten van het inkomen van de buurman? Kruistabel: 2000*100 / 2500 = 80%
Indexcijfers
In 2002 kostte één brood ▫1,60. In 2003 ▫1,92. 2002 = basisjaar = 100. Kruistabel: 1,92 * 100/1,60 = 120, dus stijging van 20%.
Stel nu: in 2004 is de broodprijs in indexcijfers 125. Mag je dan concluderen dat het brood t.o.v 2003 met 5% (125-120) is gestegen? Nee dat mag niet. Het moet zo: 125-120/120*100%= 4,17%
Reële inkomensstijging
Het nationale inkomen van een land is 200 miljard euro in 2000. 2000 is basisjaar. Stel dat je de procentuele verandering van het reële nationale inkomen per hoofd van de bevolking in 2004 tov 2003 moet berekenen. Je moet dan het (nominale) nationale inkomen corrigeren voor twee zaken: groei v/d bevolking en de stijging van het gemiddelde prijspeil.
Indexcijfer nationaal inkomen per inwoner=
Indexcijfer nominaal inkomen /indexcijfer bevolkingsomvang * 100.
RIC= NIC/PIC = 105,8 /102 * 100 = 103,7.
Rekenen met BTW en Accijns
- Verkoopprijs exclusief BTW is ▫1,06. BTW (19%) erbij? ▫1,06 / 100 * 19 = ▫,020 + 1,06 = ▫1,26
- Verkoopprijs inclusief BTW ▫5,30 ex. BTW (6%) weten? ▫5,30 / 106 * 100 = ▫ 5,-
Berekening loonkosten per product
Indexcijfer loonkosten per product=
Indexcijfer loonkosten / Indexcijfer arbeidsproductiviteit * 100
Werknemer kost een bedrijf ▫2000 per maand, werknemer maakt 200 producten, loonkosten per product dus ▫10,- Loonkosten stijgen met 3%, arbeidsproductiviteit met 4%. Verandering in loonkosten per product uitdrukken in indexcijfers. Indexcijfer loonkosten wordt 103, die voor de arbeidsproductiviteit 104. 103/104 * 100 = 99. Loonkosten per product zijn dus met 1% gedaald.
De verandering van een waardebedrag
Een verandering in de waarde bereken je snel door van alle veranderingen indexcijfers te maken: waarde = prijs x volume. Stel dat de prijs van geëxporteerde goederen met 4% daalt en het aantal met 7% stijgt. Dan geldt: indexcijfer waarde = prijsindexcijfer * indexcijfer aantal /100 = 96 * 107 /100 = 102,7. Waarde export is met 2,7% toegenomen.
Vreemde valuta.
▫1,- = $ 0,97. Een Nederlandse importeur koopt voor $ 45.000 twee Harley Davidsons uit Amerika. Kruistabel: 1 * 45.000 / 0,97 = ▫ 46391,75
Het tekenen van een prijsvraagfunctie
P omhoog, Qv naar rechts.
Het tekenen van een aanbodfunctie
P omhoog, Qa naar rechts. Stijgt de prijs, neemt het aanbod toe.
Het berekenen van de evenwichtsprijs en ▫hoeveelheid
Qa= p -5
Qv = -0,5 + 10
Q is de hoeveelheid in 100.000 kilogrammen en prijs in miljoen euro.
Invullen in GRM: Y1 = X-5, Y2= -0,5+10 => 2nd trance intersect. Evenwichtsprijs is 10 euro bij 500.000 producten = marktomzet van ▫ 5.000.000,-
Stel de economie trekt aan en de Qv wordt: -0,5p + 13. Hetzelfde doen als hierboven. 2nd trace intersect: Evenwichtsprijs 12 euro * 700.000 producten is marktomzet van ▫ 8.400.000,-
Nominaal en Reëel
Index reele inkomensstijging=
Index stijging nominale inkomen / index prijsstijging * 100
200 /125 * 100 = 160 = 60% stijging.
Zonder absolute aantallen toch rekenen met procenten
Loonquote= loonsom/productie * 100% Een voorbeeld: Loonsom stijgt met 4% en de totale productie met 2% doe je zo: 104/102 * 100 101,9% dus gestegen met 1,9%
NUMMER 2:
In de concurrentiestrijd maken bedrijven gebruik van verschillende wapens. --> de marketingmix
We onderscheiden 4 instrumenten(ook wel de 4 p's genoemd):
Prijs
Product
Plaats
Promotie
als je een formule hebt en die invoerd in y1 en y2 in je rekenmachine druk je op 2nd graph om een tabel in te voeren en dan voer je als x de punten die je moet weten.
Als een koers stijgt wordt het goedkopervoor eht buitenland om goederen van dat ene land te kopen en te importeren, hierdoor versterkt de concurentiepositie van Land A. En stijgt de export.
Rente stijgt > buitenlandse beleggers gaan hier geld beleggen (dus kapitaalimport stijgt) > vraag
valuta stijgt > wisselkoers stijgt.
Let op! Het binnenlandse effect van een rentestijging is negatief: rente stijgt > lenen daalt/sparen
stijgt > bestedingen dalen > productie daalt > werkgelegenheid daalt.
Binnenlandse bestedingen stijgen > inwoners van dat land zullen dan meer besteden, dus kopen
ze ook meer importgoederen > import goederen/diensten stijgt > saldo lopende rekening
verslechtert.
Wisselkoers daalt > exportprijzen dalen (vanuit buitenland gezien) en importprijzen stijgen (vanuit eigen land gezien) > export stijgt en import daalt > saldo lopende rekening verbetert.
Wisselkoers daalt > exportprijzen dalen (vanuit buitenland gezien) > export stijgt > productie
stijgt > werkgelegenheid stijgt.
Wisselkoers daalt > importprijzen stijgen voor dit land > wordt doorberekend in de
verkoopprijzen > inflatie stijgt.
Integratie
Bedrijven kunnen - uit winstoverwegingen of om de marktpositie te versterken - overwegen om bewerkingen uit de vorige (of de volgende) schakel zélf te gaan doen.
Differentiatie
Bedrijven kunnen -wederom vaak uit winstoverweging - ook overwegen om zich toe te leggen op een deel van haar huidige bewerkingsactiviteiten.
Specialisatie
Een individueel bedrijf kan ook besluiten zich toe te leggen (specialiseren) op één van haar activiteiten (producten). Vaak gebeurt dat onder de noemer van "het bedrijf gaat zich beperken tot haar kernactiviteit".
In zo'n geval kan het zijn dat een deel van de productie gewoon wordt stopgezet (met verlies van werkgelegenheid), maar het kan ook zijn dat bepaalde onderdelen worden verkocht of zelfstandig verder gaan.
Parallellisatie / Branchevervaging
Het omgekeerde (van specialisatie) kan ook. In zo'n geval gaat een individueel bedrijf er extra dingen bij doen (die niet tot de normale activiteit van deze bedrijfskolom behoren).
Bekende voorbeelden hiervan zijn de opening van supermarktafdelingen bij tankstations of het verkopen van reizen door banken.
Toegevoegde waarde
In elke schakel van de bedrijfskolom worden producten bewerkt / vindt er productie plaats. Dankzij deze bewerkingen kan de producent waarde toevoegen aan zijn inkopen.
Bijvoorbeeld:
De aardappelboer (oerproducent):
verkoopt zijn aardappels voor ¤10,- (voegt dus ¤10,- aan waarde toe)
De chipsfabrikant:
koopt voor ¤10,- aardappels, bewerkt deze tot chips, en verkoopt
zijn product voor ¤35,-. Hij voegt dus ¤25,- aan waarde toe.
De detailhandel:
koopt de zakken chips in voor ¤35,- en verkoopt ze aan de
consument voor ¤50,-. De toegevoegde waarde van de detailhandel
bedraagt dus ¤15,-
In totaal is er in de bedrijfskolom ¤50,- (= de consumentenprijs) toegevoegde waarde ontstaan, te weten: ¤10,- + ¤25,- + ¤15,
Verkoopwaarde / omzet 100.000
ingekochte grondstoffen 20.000
ingekochte diensten 8.000 +
- Inkoopwaarde 28.000 -
= Bruto Toegevoegde Waarde 72.000
- Afschrijvingen 5.000 -
= Netto Toegevoegde Waarde 67.000
(=loon + pacht + interest + winst)
De netto toegevoegde waarde van de overheid = totaal van de ambtenarensalarissen
De totale productie in Nederland (het Binnenlands Product) berekenen we door:
(netto/bruto) Toegevoegde Waarde Bedrijven
(netto/bruto) Toegevoegde Waarde Overheid +
(netto/bruto) Binnenlands Product
NB. het verschil tussen netto en bruto: de totale afschrijvingen
NUMMER 3:
Oude belastingstelsel:
Voor een persoon met een bruto inkomen van ¤55.000 en een belastbare som van ¤30.000, ziet de berekening er dan als volgt uit.
Belastbaar bedrag ¤ 30.000,-
schijf 1: 6.800,- x 35,7% = 2.427,60
over: ¤23.200,-
schijf 2: 15.000,- x 37,05% = 5.557,50
over: ¤8.200,-
schijf 3: 8.200,- x 50% = 4.100,
over: 0
-----+
belasting: 12.085,10
Nieuwe belastingstelsel:
Dhr. de Vries, alleenstaand, had een inkomen uit arbeid van ¤45.378. Het totaal van zijn aftrekposten bedroeg ¤4.538. Op een spaarrekening met een saldo van ¤13.613, ontving hij ¤408 rente. Zijn aandelen waren in het begin van het jaar ¤22.689 waard en aan het einde van het jaar ¤27226. Hij ontving daarover ¤1135 dividend.
We berekenen het totaal te betalen belastingbedrag als volgt:
Stap 1: eerst het arbeidsinkomen in box 1
Bruto loon ¤45.378,-
Aftrekposten 4.538,-
Belastbare som ¤40.840,- (dus tot in 3de schijf)
belasting schijf 1 14.870,- X 0,3235= ¤4.810
over: ¤25.970,-
belasting schijf 2 12.139,- X 0,3760= 4.564
over: ¤13.831
belasting schijf 3 13.831,- X 0,42= 5.809
--------+ belasting in box 1: ¤ 15.183
Stap 2: dan de belasting uit box 3
aandelen: ¤ 24.957 (gemiddelde van ¤ 22.689 en ¤27226)
spaarrekening: 13.613
----+
¤ 38.570
Vrijgesteld van belasting 17.600
Belastbaar vermogen ¤ 20.970
Fictief rendement: 4% van 20.971 = ¤ 838
belasting in box 3 wordt dan ¤ 251 (30% over rendement)
Stap 3: de totaalstaat
Belasting in box 1 ¤ 15.183
Belasting in box 3 251 +
Totale belasting ¤ 15.434
Arbeidskorting 920 -
Algemene heffingskorting 1.567 –
Te betalen belasting ¤ 12.947
In 2000:
Werkgelegenheid in personen (=aantal actieven): 6,2 miljoen
Aantal AOW-gerechtigden: 2,48 miljoen
i/a-ratio = Aantal inactieven / aantal actieven = 2,48 miljoen / 6,2 miljoen = 0,4
In 2040:
Werkgelegenheid in personen (=aantal actieven): 6,0 miljoen
Aantal AOW-gerechtigden: 3,3 miljoen
i/a-ratio = Aantal inactieven / aantal actieven = 3,3 miljoen / 6,0 miljoen = 0,55
In 2000 betaalde een werkende maandelijks 40% van het bedrag van een AOW-uitkering.
In 2040 zal diezelfde werkende 55% van het benodigde bedrag van een AOW-uitkering moeten betalen.
Gevolg is dat een werkende een veel groter deel van zijn bruto inkomen ziet wegvloeien naar een ander. Als dit bedrag te groot wordt, zou het kunnen dat werkenden niet langer bereid zijn zó veel te betalen. De financiering van de AOW komt dan in gevaar.
Omdat men dit probleem vooraf al ziet aan komen is de overheid bezig met het creëren van een soort spaarpot, zodat op het moment dat de i/a-ratio erg onvoordelig is een deel van de benodigde gelden uit het spaarpotje kunnen komen en niet hoeven te worden betaald door de werkenden.
Op deze wijze wordt in de toekomst een deel van de AOW gefinancierd via het kapitaaldekkingsstelsel!
NUMMER 4:
Kwantitieve structuurwerkloosheid:
De effectieve vraag (de totale vraag naar goederen en diensten) is kleiner dan de productiecapaciteit.
Bedrijven hebben dus minder werknemers nodig om aan de effectieve vraag te voldoen, de productiecapaciteit wordt verlaagd, gevolg: werknemers worden ontslagen en worden werkloos. Dit noem je kwantitieve werkloosheid
Kwalitatieve structuurwerkloosheid:
Vraag en aanbod van arbeid sluiten niet op elkaar. Er worden andere soorten arbeid gevraagd dan aangeboden. Voor bepaalde vacatures zijn dus geen geschikte kandidaten te vinden.
Dit kan ontstaan door verkeerde scholing, dat je in een andere stad/regio moet werken dan dat je woont en dat de reiskosten niet worden vergoed
Frictiewerkloosheid:
Een periode van werkloosheid na afronding studie/school of na ontslag waarin je actief op zoek bent naar een baan (ingeschreven staat bij het CWI en binnen 3 maanden weer werkt)
Seizoenswerkloosheid:
Bepaalde arbeid wordt alleen gevraagd in een bepaald seizoen. Bijv. een tomatenplukker zal alleen zijn werk in de lente/zomer kunnen uitvoeren en is werkloos in de andere seizoenen.
Prijselasticiteit
Procentuele hoeveelheid, vraag neemt 2% toe
Prijs stijgt met 4%.
2/4 = 0.5
-1 tot 1 is inelastisch
alles onder -1 is elastisch
Wig = ((loonkosten - nettoloon) : (loonkosten)) x100%