quote:
Op maandag 3 maart 2008 22:36 schreef LedZep het volgende:Alleen wordt de transcendentie die Aristoteles allereerst verwerpt vervolgens door hem via de achterdeur binnengesmokkelt door te veronderstellen dat het archetype van een object in zichzelf zit (vandaar de naar beneden wijzende vinger), maar dat ieder individueel object 'weerstand' biedt tegen de idee, waardoor bijvoorbeeld niet iedere boom gelijk is. In principe zijn de centrale ideeën van Plato en Aristoteles gelijk, maar de wijze waarop de 'Vormen' of 'Ideeën' bestaan en zich manifesteren in voorwerpen wordt door hen anders verklaard.
In theorie denk ik dat ze wel verenigbaar zijn door te veronderstellen dat de ware werkelijkheid transcentaal is (Plato), en deze zich vervolgens in ieder voorwerp manifesteert door een synthese van 'Vorm' en 'weerstand' (Aristoteles). Maar het blijft allerzinds een zeer discutabel, onbewijsbaar vraagstuk.
Aristoteles wees juist de kern van Plato's filosofie af, nlk het idee dat er twee werelden zijn. Plato leerde dat er geen betrouwbare kennis mogelijk is over de steeds veranderende wereld die we waarnemen. De objecten van ware kennis zouden zich bevinden in een andere wereld, in een abstract niet-ruimtelijk en tijdloos domein, dat alleen voor ons intellect toegankelijk is.
Aristoteles vond echter dat we alleen kunnen filosoferen over de wereld waarin we leven en die we waarnemen., een wereld die voor hem een onuitputtelijke bron, van verwondering was. Hij geloofde dat die verwondering de mens, zowel het individu als de soort, pas tot filosoferen aanzet, endat de mens deze wereld wil ontdekken en begrijpen.
Aristoteles vond dat er buiten onze wereld geen vaste basis was voor filosofisch onderzoek. Wat we niet kunnen waarnemen, heeft geen betekenis voor ons. We kunnen er niet naar verwijzen, er niet over praten en daarom kan het op geen enkele verifieerbare manier deel uitmaken van onze filosofische overwegingen; en als we ons buiten het gebied van het waarneembare begeven verliezen we ons in leeg gepraat. Daarom wees Aristoteles Plato's Ideale Vormen af: hij zag geen reden hun bestaan aan te nemen, en hij gloofde ook helemaal niet dat ze bestonden.
Ook Aristoteles spreekt over vorm. Maar Aristoteles had Plato's theorie der Vormen afgewezen, dus vorm kon geen buitenwereldlijke, niet-ruimtelijke en tijdloze entiteit zijn. Het moest iets van deze wereld zijn.
Volgens Aristoteles is de vorm van een ding niet materieel, maar toch inherent aan het concrete ding, en er net zo onafhankelijk van als d bouw van een mens lostaat van zijn lichaam. Dit inzicht is heel belangrijk omdat het laat zien dat we niet noodzakelijk gedwongen zijn een keuze te maken tussen een materialistische analyse en een die begrippen uit een andere wereld veronderstelt: het blijkt mogelijk niet-materialistische overwegingen te betrekken bij het begrijpen van onze concrete wereld zonder die te overstijgen.
Aristoteles zag het ware wezen van een ding nooit in zijn materie, maar altijd in de functie die het heeft. Hij zei dat als een oog een ziel had, die 'zien' zou zijn. En dat principe paste hij ook toe op levenloze dingen:als een bijl een ziel had, zou die 'hakken' zijn, enz....
Volgens Aristoteles is het wezen van elk ding wat het doet, waar het voor is; en wanneer we dat begrijpen, begrijpen we dat ding.
Deze oplossing van het probleem van wat de dingen zijn, maakt Plato's theorie overbodig, maar vormt ook de oplossing van het vraagstuk der verandering. Verandering doet zich volgens Aristotels voor als materie, die ergens deel van uitmaakt, een vorm krijgt die het eerder niet had..
Plato en Aristoteles zijn de archetypen van de twee de twee confligerende tendensen die de filosofie altijd hebben gekenmerkt. Er zijn flosofen die de kennis van de wereld zoals we die waarnemen van secundair belang achten en menen dat het in de eerste plaats gaat om iets dat 'achter', of aan 'gene zijde van', of 'verborgen onder de oppervlakte van' de wereld ligt. Anderzijds zijn er filosofen die geloven dat onze wereld zelf het meest aangewezen onderwerp voo ons filosoferen is. De grote rationalistische filosofen uit de zeventiende en achtiende eeuw vonde bijvoorbeeld dat de zintuiglijke kennis van de oppervakte der dingen ons maar al te vaak misleidt, terwijl daarentegen de grote empiristen uit diezelfde periode meenden dat alleen de waarneembare feiten betrouwbare informatie leveren. De tegenstelling tussen de twee tendensen is bestendig en duikt in deze of gene vorm steeds weer op...