Jeetje, mijn neef heeft ook teveel tijd, verhaaltje van zn log:
quote:
We schrijven zondagavond 25 november 2007 recentelijk en daarbij het jongst geleden. Met een weekeindtas op mijn rug en een rugtas aan mijn voorzijde gehangen weet ik met mijn doldrieste stalen ros onder de arm de trappen naar spoor 6 van het centraal station 010 te bedwingen. Ontegenzeggelijk natgeregend door verkwikkende herftsche buien, zet ik mij luttele minuten later op het balkon van de trein, alwaar ik mijn fiets met mijn geld of mijn lever bescherm tegen minder erudiete sujetten, welke er wellicht geweld aan zouden willen doen, danwel er met de spreekwoordelijke buit vantussen zouden willen piepen. Terwijl ik mij laaf aan de oorstrelingen van vriendjes Jack Johnson en Dave Matthews en me daarbij verdiep in de krasse experiënties van Henri Céramiste in het 6e deel van zijn boekenserie hoor ik dat ik vanaf Kruiningen-Yerseke met een bus mag gaan, danwel mijn stalen ros zal moeten aandringen mij naar Goes te voeren. Gelukkig bleken mijn charmes in Kruiningen van derwijs hoog allooi dat ik mijn tweeraddige compagnion in de onderbuik van de autobus mocht opbergen.
Sneller dan u en uw collegae de zinsnede: "dergelijke niet te verhapstukken passages en frasen dienen weggecensureerd danwel opgebonjourd te worden", 2000 keer zonder verslikken elkander kunt opdissen, arriveerde ik met gehele huid in het pittoreske Goes.
Nog immer genietend van voornoemde oorstrelingen geef ik mijn roestvrij-stalen hengst de sporen richting het Oosterschelde ziekenhuis. Al snel ontwaarde ik de reden van mijn zojuist afgelegde busreis als ik geelgejaste knapen een spoorwegovergang zie politoeren. Eén van deze welgezinde noeste dagloners wist mij de juiste richting te wijzen voor de kleine omweg die ik door toedoen van hem en zijn collegae diende te ondernemen. Aldus weten wij ons door donker, weer en winden over het bijzonder ontoerijkend verlichtte fietspad naar het Oosterschelde ziekenhuis te begeven.
Aan de balie, alwaar ik mijn sleutel en informatie betreffende mijn verblijf in het lokale dorp kom afhalen, krijg ik wederom een sterk staaltje Zeeuwsche vriendelijkheid te verduren.
Op weg naar de negorij waar ik mij de komende 3 weken mag verschansen merk ik wederom op dat men alhier waarschijnlijk niet de trotsche uitvinders van de straatverlichting zal ontmoeten. Doch begeef ik mij met frisse moed en de pijp aan maarten weigerend naar Nergenshuizen, onder het lokale gepeupel ook wel bekend als 's Gravenpolder.
Omdraaien van handen daarlatend vind ik het idillische pand en treed al snel daden bij woorden voegend binnen. Uitermate verrast door dit ruime onderkomen werp ik mijn last van mijn schouders en trek mijn jas uit.
Deze beweging uitvoerend voel ik dat mijn jaszak leeg is. Niet heel merkwaardig denkt u wellicht, echter des te merkwaardiger als u zou weten dat luttele minuten daarvoor daar nog een portemonnee had gebivakkeerd. Tassen overhoop werpend en zakken van allerlei kledingstukken ledigend valt er niet veel minder te constateren dan dat voornoemde platvink, de geldbuidel, de knip, gaandeweg mijn verhaal ergens op de meer of minder welverlichtte fietsroute recalcitrant als hij is mijn jaszak verlaten had. Onder een sublieme krachttermwaterval trek ik mijn jas weer aan en besluit dat er weinig anders op zit dan op mijn schreden terug te keren.
Uiteraard vind ik bijzonder weinig en besluit dat er weinig anders op zit dan de lange arm te verwittigen en mijn pinpas te blokkeren voor het geval er een of andere Zeeuwsche onverlaat mee aan de haal is gegaan.
Ik keer terug in het huis dat nu kouder en killer lijkt dan een uur daarvoor en besluit mij eenzaam en alleen in slaap te huilen.
De volgende ochtend ontwaak ik gedesillusioneerd, gedesoriënteerd, en na een halve tel op het toilet ook gedesobstrueerd en vertrek na een douche en ontbijt voor mijn eerste dag co-schap kindergeneeskunde.
Ik word wederom gebombardeerd met Zeeuwsche vriendelijkheden en na mijn eerste visite keer ik terug naar de "co-kamer". Bankje, computertje, tv-tje, koelkast en gootsteen, al met al uitermate geschikt als hangplek voor de verloren uurtjes tussen verplichtingen. Ik zet mijn telefoon aan om te kijken of iemand mij vanuit de bewoonde wereld heeft getracht te bereiken en krijg het bericht dat ik een voicemail heb. Met knikkende kootjes, knietjes, en andere gewrichtjes aanhoor ik het bericht. Politiebureau Goes, iemand heeft uw portemonnee gevonden. U kunt hem komen afhalen. Als ik eindelijk klaar ben met mijn bezigheden in het ziekenhuis geef ik mijn ros wederom de sporen om als een bezetene naar het politiebureau te spoeden.
Alhier ontvang ik mijn beminde knip en omarm hem als een verloren zoon opdat onze wegen nimmer meer zullen scheiden.
Een traan wegpinkend bel ik de barmhartige samaritaan die mijn portemonnee had gevonden om deze te bedanken, te bejubelen, en meermaals te loven dat hij de belichaming is van het goede in de mens. De nuchtere Zeeuw wimpelt mijn ode aan zijn rechtschapenheid af en wenst mij een prettige avond.