De pleitnotitie van gisteren:
Voorzieningenrechter
Rechtbank te ‘s-Gravenhage
Zitting d.d. 19 juni 2007 te 09.00 uur
Kort geding nr.
Pleitnotities
P.H. Bakker Schut
inzake:
Hüseyin Baybasin
eiser
tegen:
1. Staat der Nederlanden
2. Mr. Joris Demmink
3. Mr. M. Kolkert
4. Mr. Gijs J.M. Wouters
gedaagden
Edelachtbare heer Voorzieningenrechter,
Inleiding
Mevrouw Van der Plas en ik hebben de toelichting op de dagvaarding onder elkaar verdeeld. Mevrouw Van der Plas zal beginnen met een korte nadere beschouwing naar aanleiding van het zgn. Aanvullend Rapport, het Turkse overheidsrapport van januari 2007 dat nogal centraal staat in deze kort-gedingprocedure.
Vervolgens zal ik de rest van de dagvaarding summier voor mijn rekening nemen.
( toelichting mevrouw mr. A.G. van der Plas )
Ik zal in mijn deel van de toelichting voornamelijk het gevangenisbezoek van Demmink en de zijnen kort bespreken.
Maar alvorens daartoe over te gaan, nog een enkele aanvullende opmerking,naar aanleiding van de toelichting van Van der Plas.
Bodemprocedure
In onze productie 2, de aangifte van 2 april 2007, is en passant aangestipt dat Baybasin al in augustus 2004 een bodemprocedure tegen de Staat is begonnen op grond van een tiental onrechtmatige daden van de Staat jegens hem in het kader van zijn strafvervolging.
Bij wijze van voorbeeld: één van de onrechtmatige daden bestaat in de bijna zes jaar detentie in de EBI, onder omstandigheden die – mede gezien de lange duur – volgens zelfs Amnesty International zonder meer onmenselijk en vernederend kunnen worden genoemd; kortom: in strijd met het martelverbod van art. 3 EVRM.
Blijkens een in maart 2004 uitgebracht rapport door de psychiater Rijnders van de Stichting Centrum ’45 heeft die detentieperiode bij cliënt een “zware posttraumatische stress-stoornis” veroorzaakt.
Cliënt is derhalve al vele jaren zwaar ziek, waarvoor behandeling tijdens detentie niet mogelijk is.
Blijkens dit rapport heeft die detentie in de EBI een verwoestender invloed gehad op de gezondheid van eiser dan de gruwelijke martelingen die Baybasin eind jaren ’80 - begin jaren ’90 in Turkije heeft moeten ondergaan.
Dat zegt wel genoeg.
Om dit kort geding qua leesvoer niet topzwaar te maken heb ik producties over de bodemprocedure achterwege gelaten, temeer omdat ik ze niet echt nodig heb ter ondersteuning van de vorderingen in kort geding.
In de bodemprocedure staat de Staat thans voor dupliek.
Turkse publicaties
In de repliek van oktober 2006 heb ik een aantal toen recente Turkse dagbladpublicaties met vertaling overgelegd, waarin schokkende onthullingen en beschuldigingen werden gedaan over de criminele betrokkenheid van Nederlandse en Turkse topfunctionarissen bij de fake-vervolging van Baybasin in Nederland.
Ik lichtte dat toen toe als volgt:
“Het gaat om publicaties in een dagblad waarvan in Turkije algemeen bekend is dat het zijn bronnen heeft bij de Turkse overheid. Een en ander zal zijn voortgekomen uit de omstandigheid dat er in Turkije de laatste vijf à zes maanden een commissie van overheidswege belast blijkt te zijn met diepgaand onderzoek naar deze strafzaak. Dat laatste is ons gebleken uit informatie die wij ontvingen over diverse verhoren van o.m. (deels voormalige) Turkse advocaten van cliënt, van andere betrokkenen en zelfs van cliënt zelf.”
In essentie was het hele verhaal met betrekking tot de betrokkenheid van Demmink bij de vervalsing van bewijsmateriaal in de strafzaak tegen Baybasin, met naam en toenaam, plus de pedofiele achtergronden, al in deze krantenberichten te vinden.
De enige journalist die in ons provinciale Nederland deze Turkse berichtgeving heeft opgepikt, is Wim van de Pol geweest, vroeger werkzaam bij het Journaal en Zembla, thans als free-lancer een van de weinige serieuze onderzoeksjournalisten in dit land (vgl. Nieuwe Revu van 8 november 2006).
Verder oorverdovende stilte!
Mijn enige commentaar namens Baybasin in de conclusie van repliek op die krantenberichten was toen:
“Het is eiser niet bekend of door of namens de secretaris-generaal van justitie, de heer Demmink, inmiddels in Turkije aangifte van laster is gedaan.”
Minister van justitie over de Turkse publicaties
Zoals gezegd, de dupliek van de Staat moet nog komen, maar die aangifte van Demmink wegens laster is er nooit gekomen, noch toen, noch nu tegen Baybasin.
Interessant is in dat verband de reactie van de minister van justitie op recente Kamervragen over de aangifte van Baybasin tegen Demmink (productie 6 van de Staat).
Dat antwoord is een knappe, maar door de laatste zin wel zeer misleidende verwerking van de informatie die de minister van justitie via de conclusie van repliek heeft kunnen opdoen.
De Minister zegt in die beantwoording namelijk met het Turkse rapport onbekend te zijn, maar vervolgt dan:
“De citaten in de aangifte, die zouden zijn gebaseerd op een rapport als in de vraag bedoeld, vertonen overeenkomsten met Turkse krantenberichten uit 2006, waarvan niet is vastgesteld dat zij enige feitelijk grondslag hadden.”
De suggestie is duidelijk: het gaat maar om krantenberichten en de pers schrijft zoveel.
Dat kan inmiddels niet meer worden volgehouden, voor zover al ooit.
De Minister blijkt bovendien de literatuur niet bij te houden. Als hij het boek “Sneeuw” had gelezen van de vorig jaar met een Nobelprijs bekroonde Orhan Pamuk, zou hij hebben geweten dat die dingen in Turkije nu eenmaal zo gaan: eerst wordt door de overheid gelekt, daaruit volgen de eerste publicaties, en ten slotte worden de feiten door de overheid publiek gemaakt en verder toegelicht, middels talrijke getuigenverklaringen, die dan weer parlementair worden besproken.
Er staat ons wat dat betreft nog veel onverkwikkelijks vanuit Turkije te wachten.
De aangifte van Baybasin tegen Demmink c.s.
Op de door ons aan de media ter beschikking gestelde aangifte d.d. 2 april 2007 (formeel 10 april 2007, zie productie 5, mijn brief van 10 april aan de hoofdofficer van justitie Landelijk Parket) volgde wederom een oorverdovende stilte. Duidelijk was dat geen van de media zijn vingers durfde te branden aan de secretaris-generaal van justitie, gedisciplineerd als deze journalisten waren door de affaire in 2003 rondom het Anne Frankplantsoen, waarin de secretaris-generaal ook al een prominente rol speelde. Die affaire verdient in verband met de parallellen met onze kwestie eigenlijk een uitvoeriger bespreking, maar ik moet dat in verband met de beperkte tijd nu laten liggen.
De enige uitzondering op die oorverdovende mediastilte was het tv-actualiteitenprogram-ma Een Vandaag. In een uitvoerig item van 13 april besteedde het aandacht aan de aangifte en stak daarmee zijn nek uit. Maar ook op deze uitzending kwam er wekenlang geen reactie, noch van de overige media, noch van justitie.
De enige prompte reactie op de aangifte kwam van Demmink zelf, althans van zijn persoonlijke advocaat bij De Brauw en Westbroek. Zijn brief van 5 april 2007 aan ons is als productie 3 overgelegd. Behalve een dreigement aan ons adres, als advocaten van Baybasin, bevatte deze korte brief als centrale verdediging de stelling dat de secretaris-generaal sinds eind jaren ’80 niet meer in Turkije was geweest. Dus waar hadden Baybasin en zijn advocaten het over.
Op dat moment wisten wij dat de Baybasin-zaak het Waterloo van Demmink zou worden. Want wij beschikten, behalve over het Aanvullend Rapport, onder meer ook over twee aparte officiële documenten van de Directeur van politie in Istanbul. Uit die documenten, met name uit de notitie van 25 december 2002, bleek het tegendeel van de bewering van Demmink. De heer Demmink had dus kennelijk een hoop te verbergen en wat kon dat anders zijn dan de hem verweten en gedocumenteerde feiten, zoals in de aangifte al omschreven?
De verklaring voor dit hoge spel van Demmink is eenvoudig: algemeen bekend is, zoals trouwens ook in die notitie van de directeur van politie staat vermeld, dat Demmink placht te reizen op een diplomatiek paspoort en dat hij er op grond daarvan van uitging dat zijn reisbewegingen niet zouden worden vastgelegd; zoals in het Aanvullend Rapport staat: hij wiste zijn sporen. Daarbij heeft hij dus buiten de Turkse geheime diensten gerekend.
Vanuit diezelfde arrogante instelling en mede op grond van het gebrek aan publieke reactie op de aangifte, heeft hij vervolgens het plan opgevat om Baybasin ertoe te trachten te bewegen zijn aangifte in te trekken. Daarmee komen we op het bezoek van Demmink in de gevangenis in Alphen aan den Rijn op 12 april jl.
Het gevangenisbezoek van Demmink c.s.
Het bezoek van Demmink c.s. is al enkele dagen vóór 12 april 2007 aangekondigd door bewaarders aan Baybasin. Hij zou binnenkort “langskomen” zoals mr. Van der Plas uit de mond van cliënt optekende in haar verklaring (productie 6).
Op het moment dat cliënt dus op 12 april 2007 om 15.00 uur door een bewaarder werd geïsoleerd, met als redengeving dat er “hoog bezoek” was, wist hij meteen wat er aan de hand was. Dat was de reden dat Baybasin toen tegen die bewaarder heeft gezegd: “Zeg Demmink dat ik elk gesprek met die bastaard weiger”.
Dat was wel principieel, maar niet erg verstandig. Want daarmee heeft hij Demmink de kans geboden om nu te proberen het te doen voorkomen dat hij, Demmink, slechts voor een werkbezoek in Alphen aan den Rijn was, dat niets uitstaande had met Baybasin.
Blijkens de door de Staat overgelegde beantwoording van Kamervragen van Teeven en Van Velzen zegt de minister van justitie dan ook:
“Op 12 april hebben de twee in de vraag bedoelde justitie-ambtenaren een werkbezoek gebracht aan deze inrichting. De in de vraag bedoelde advocaat-generaal bevond zich niet in hun gezelschap. Het bezoek betrof het onderhanden zijnde nieuwbouwproject bij die locatie, maar startte in de bestaande locatie.”
En even verderop beweert de Minister nog:
“Het werkbezoek is op 21 februari 2007 gepland”.
Blijkens mijn productie 12a, recente nadere Kamervragen, heeft deze beantwoording de vragenstellers niet overtuigd – en terecht niet.
Zoals de vragenstellers ook opmerken, was de ambtelijke delegatie op bezoek bij de directie van de inrichtingen in Alphen, waarvan de kantoren “volstrekt gescheiden zijn van de plaats waar H.B. zich in detentie bevindt”. Retorisch vragen de Kamerleden dan ook: “Hoe kan het dan mogelijk zijn dat H.B. en de delegatie ooit elkaar konden ontmoeten?”
Zoals uit productie 11a blijkt, heeft het ambtelijk gezelschap de verblijfsafdeling van Baybasin ook helemaal niet bezocht.
Ook over de door de Minister ontkende aanwezigheid van de advocaat-generaal Kolkert bij het werkbezoek hebben de vragenstellers blijkens hun nadere vragen kennelijk andersluidende eigen wetenschap. Ik heb het sterke vermoeden dat dat met name geldt voor Teeven.
De ontkenning van Kolkerts aanwezigheid is natuurlijk cruciaal voor de lezing van Demmink en de Minister dat het hier om een normaal werkbezoek ging.
De advocaat-generaal zou immers niets te zoeken hebben bij een werkbezoek in Alphen in verband met een nieuwbouwproject.
Wat trouwens ook al hoogst ongebruikelijk is voor de aanwezigheid van de secretaris-generaal, náást de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen Wouters.
De werkelijkheid is dan ook anders geweest, zoals onder meer blijkt uit mijn producties 10 en 11.
Het werkbezoek is volgens de Minister op 21 februari gepland. Er staat echter niet dat het bezoek ook voor 12 april was gepland. En juist op die 12e april hadden zowel de unit-directeur waar Baybasin verbleef als zijn afdelingshoofd een vrije dag, waren afwezig en wisten al evenmin van dat aanstaande hoge bezoek, zoals onder meer blijkt uit productie 11a – uitspraak Beklagcommissie 4 juni 2007.
De unit-directeur, die ter zitting van de Beklagcommissie de locatie-directeur vertegenwoordigde, verklaarde niet te weten of de locatie-directeur op de hoogte was van de aangifte, maar wist wel te melden – terwijl zij die dag afwezig was – dat de A.-G. Kolkert “zich niet in het bezoekende gezelschap bevond”.
De overeenkomst in formulering met de beantwoording door de Minister van Justitie van de Kamervragen is frappant. Duidelijk is dat de unit-directeur is opgedragen aldus te verklaren.
Volgens de schriftelijke verklaring van mijn Maastrichtse collega Judith Serrarens (productcie 11b), die ter zitting optrad als advocaat van Baybasin, heeft de unit-directeur verder gezegd dat zij zèlf op 12 april niet bekend was met de aangifte, noch met het beweerdelijk reeds lang tevoren afgesproken werkbezoek, op die dag niet aanwezig was en geen enkele bemoeienis had gehad met de afzondering van Baybasin.
Wèl meldde zij “dat zij er in ieder geval van uitging dat voor het bezoek van Demmink en Wouters aan de penitentiaire inrichting tussen de locatie-directeur en DJI gesproken is over Baybasin en diens aangifte tegen Demmink”.
Deze laatste opmerking is belangrijk. Het betekent immers dat zelfs de unit-directeur ervan uitgaat dat de afzondering van Baybasin tot stand is gekomen in overleg met de top van het departement.
Lees: op instructie van Demmink.
Over de aanwezigheid van Kolkert op 12 april in de gevangenis te Alphen is Baybasin van meet af aan glashelder geweest. Dat had hij immers de volgende ochtend met zoveel woorden gehoord van het afdelingshoofd.
Die aanwezigheid van Kolkert wordt bevestigd door de enige andere gedetineerde van de afdeling die – ook naar aanleiding van het hoge bezoek – op diezelfde dag, tijd en plaats in afzondering is geplaatst in zijn cel. Het gaat om de heer M.T., student Nederlands recht en redacteur van het gedetineerdenblad Respond Magazine. In dat blad had hij kort tevoren aandacht besteed aan de aangifte van Baybasin tegen Demmink.
Hij verklaart (productie 10b):
“De volgende ochtend, vrijdag 13 april 2007, na uitgesloten te zijn om 7.45 uur, ging ik en de heer Baybasin direct naar de bewaarders toe om bij hen om opheldering te vragen. Bijna gelijktijdig liep het afdelingshoofd de afdeling op en na een en ander van ons, de heer Baybasin en ik, gehoord te hebben, gaf hij aan zeer verbaasd te zijn en nergens van op de hoogte te zijn. Hij moest om ons te woord te kunnen staan bij de unit-directeur navraag doen. Enige tijd later, na aanvraag te hebben gedaan, deelde het afdelingshoofd, staande in de bewaarderskamer, in bijzijn van de bewaarders, mij en de heer Baybasin mede dat de reden van onze insluiting was het feit dat een delegatie van ‘hoge ambtenaren’ gisteren in de inrichting was. Antwoordend op onze vraag wie die ‘hoge ambtenaren’ dan waren en wat zij met ons te maken hadden, antwoordde het afdelingshoofd: “Die man waarover je wat gepubliceerd hebt, Demmink, de DJI directeur Gijs Wouters en ….”, vragend aan de heer Baybasin, “hoe heet die advocaat-generaal in jouw zaak? …. O ja, Kolkert”. Bovendien gaf het afdelingshoofd aan dat de secretaris-generaal de heer Demmink de opdracht had gegeven om mij en de heer Baybasin op cel in te sluiten.”
Inmiddels is de heer M.T., die al bijna twee jaar zonder enige problemen in de gevangenis Alphen verbleef, in een bliksemactie overgeplaatst naar een andere gevangenis. Er is geen andere verklaring, gezien de stukken productie 10a t/m c, met name ook het selectie-advies, dan dat het hier gaat om een represaillemaatregel van de top van het Ministerie wegens zijn betrokkenheid bij het artikel in Respond Magazine.
Op grond van al het voorgaande is het onontkoombaar dat het de bedoeling was van de heren Demmink, Wouters en Kolkert om voorafgaande aan het eigenlijke werkbezoek (waar Kolkert, zoals gezegd, ook niets te zoeken had) een bezoek te brengen aan de geïsoleerde Baybasin.
Zoals cliënt van het personeel had gehoord (zie verklaring Van der Plas, productie 6) waren de heren Demmink en “Wolters” in één auto en de heer Kolkert in een andere auto bij de gevangenis gearriveerd en hadden vervolgens enige tijd in de personeelskantine doorgebracht.
Deze details verzin je niet.
Het personeel had enkele dagen na het bezoek overigens een spreekverbod gekregen, ook onderling!
In de kantine heeft Demmink zonder twijfel van de bewaarders gehoord dat Baybasin niet wilde worden bezocht, waarop dat bezoek is afgeblazen en de heer Kolkert onverrichter zake zijns weegs is gegaan.
Zodat de Minister net niet liegt als hij in zijn beantwoording van de Kamervragen stelt dat de heer Kolkert zich tijdens het werkbezoek niet “in het gezelschap van” Demmink c.s. bevond.
De heer Kolkert had bij dat bezoek aan Baybasin natuurlijk aanwezig moeten zijn om Baybasin een worst voor te houden – in de ontnemingszaak gaat het immers nog steeds om miljoenen euro’s.
En volgens het platte gedachtegoed van de meeste machthebbers is iedereen te koop.
Die opzet is dus mislukt.
Ik kom dan nu aan mijn afronding toe.
De heer M.T. is inmiddels overgeplaatst, aantoonbaar op grond van zijn activiteiten als redacteur van Respond Magazine m.b.t. de verdere bekendmaking van de aangifte van Baybasin.
Baybasin vreest om vergelijkbare redenen voor overplaatsing, en vooral: voor terugplaatsing naar de EBI.
De EBI heeft de zware jongen Holleeder al na drie maanden tot een wrak gemaakt; Baybasin heeft als gezegd bijna zes jaar doorgebracht onder mensonwaardige omstandigheden.
Ook hij is ernstig ziek, maar is er desondanks nog niet helemaal onderdoor gegaan, omdat hij weet wie zijn vijanden zijn en waarom ze hem kapot willen maken. Zoals vaker blijkt uit de geschiedenis van politieke gevangenen, houdt die wetenschap hen overeind. En Baybasin is bij uitstek een politieke gevangene.
Zijn vrees voor represailles is niettemin volstrekt gefundeerd, gezien al het voorgaande.
Onder deze ook objectief aantoonbaar bedreigende omstandigheden is het onrechtmatig van de Staat om er niet voor te zorgen dat de heren Demmink c.s. zich op geen enkele manier meer met de zaak Baybasin zullen kunnen bemoeien.
Het is sowieso al onbegrijpelijk dat de Minister de S.-G. nog niet op non-actief heeft gezet.
Maar de Minister wil kennelijk, samen met Demmink, de gifbeker tot de bodem leegdrinken.
Enfin, in de ongetwijfeld komende parlementaire enquête zal daar ampel gelegenheid voor zijn.
Ik besluit als volgt:
Nadat enkele moedige journalisten na de aangifte het hebben aangedurfd om de zaak Baybasin aan de orde te stellen, is nu ook de Telegraaf “om” gegaan.
Op zaterdag jl. heeft deze krant voor de tweede keer in een week paginagroot aandacht besteed aan deze en verwante lugubere kwesties, onder de kop in chocoladeletters “Topambtenaren in pedonetwerk”.
Zonder vraagteken.
Men ruikt kennelijk bloed; en na de oorlog heeft altijd iederéén in het verzet gezeten.
Over het zojuist door mij besproken gevangenisbezoek van Demmink c.s. laat de Telegraaf een “ingewijde” aan het woord als volgt:
“Het is gewoon hoogmoed. Niemand kan me wat maken, denkt deze Haagse topambtenaar. Zijn machtspositie is ongekend, hij waant zich al jaren onaantastbaar.”
Gerlof Leistra van Elsevier stelde onlangs in geheel ander verband de bijna retorische vraag:
“Welke onafhankelijke rechter durft tegen ‘zijn’ minister in te gaan?”
President, de eigenlijke minister van justitie is natuurlijk al vele jaren de heer Demmink. In zijn portefeuille zitten onder meer de rechterlijke macht en het openbaar ministerie.
De prangende vraag van Leistra is in deze zaak dus bij uitstek relevant. Ik vertrouw dat uw beslissing duidelijk zal maken dat wij ons over de beantwoording van die vraag van Leistra geen zorgen behoeven te maken.