VerhalenBloeddruppels in het rulle zand . . .Enigzins wankelend, onzeker zijn wegzoekende, kwam de oude jager met de fiets aan de hand, uit het donkere bos. Lichtelijk aangeschoten trok hij aan de hondenriem om zijn jachthond weer in het gareel te krijgen. Hij vloekte binnensmonds en vroeg zich af waarom hem dit weer moest overkomen.
De dag begon zo mooi, de klok was een uur vooruit gezet en het was stralend weer in Zimbabwe. Maar hier in het mooie Drenthe regende het pijpestelen. Zoals gewoonlijk was Johan ’s morgens vroeg met de hond gaan wandelen in het bos en inspecteerde hij terloops de wildstand. In zijn groene jagers outfit met bijbehorende petje en zijn jachtgeweer over de schouder, liep hij dagelijks de zelfde route door het bos. Zo ook deze ochtend. Scheldend op het slechte weer verweet hij moeder natuur, dat ze achterliep: “Het is allang lente.” Gromde hij: “En nog steeds is het klotenweer.”
In Johans ogen beging moeder natuur hier een misdaad. Zonlicht en warmte, daar was hij aan toe. Van de winter werd hij zo depressief. Thuis gekomen deed hij de hond in z’n kennel en hing z’n natte jagersjas aan het haakje in de schuur. Z’n geweer legde hij voorzichtig op de werkbank om hem schoon en droog te maken. Een onderdeel van z’n dagelijkse ritueel. Het wapen was tijdens zijn boswandelingen altijd geladen want je weet maar nooit wat je tegenkomt op je route, was Johans redenatie.
Johan pakte zijn onderhoudskoffertje en een busje wapenolie. Regenwater was funest voor z’n geweer en een gedegen onderhoud was dan ook noodzakelijk.`Gewapend met een oude poetslap ging hij voorzichtig zitten op z’n houten krukje en pakte zijn geweer om hem te ontladen.
Plotseling brak het pootje van z’n kruk en viel Johan met z’n geweer in de aanslag, achterover tegen de wapenkluis. Een harde gil en een schot klonken daverend door de lege schuur en hoop kleine kogeltjes perforeerden het plafond. Johan lag buiten bewust zijn,op de koude betonnen vloer.
‘112 alarmcentrale, met Marieke’ en meteen drukte ze op het opname knopje om het gesprek op te nemen. ‘Ja, met Garritsen hier.’ Met bevende stem deed Garritsen zijn relaas aan Marieke. :’ Ik loop hier in het bos en er ligt bloed op het pad . . . Een heel spoor. En in de verte hoorde ik een schot en een snerpende gil’ ‘Oke’ zei Marieke: ’waar bent u?’ ‘In het bos’ Antwoordde Garritsen zenuwachtig. ‘Je leest de laatste tijd zulke rare dingen’ ‘Welk bos bent u meneer?’ vroeg Marieke met een lichte irritatie in haar stem.
Met gillende sirenes kwamen drie politiewagens het Dwingelderbos in rijden en gewapend met grote speurhonden renden ze naar de afgesproken plek. De dappere herdershonden leken gedrevener als ooit. Ze hingen in hun halsband en trokken de riemen strak. Wild blaffend sleurden ze de agenten het bos in en volgden het pad richting meneer Garritsen. Op een open plek stond meneer Garritsen al te wijzen naar het bloedspoor en wilde de agenten zijn verhaal doen maar de honden stoven hem voorbij. Noodgedwongen volgden de agenten want de commando’s werden volledig genegeerd.
Feilloos volgden de honden het spoor en renden in hoog tempo het bos uit in de richting van de jagerswoning.
Mopperend en kreunend, wreef Johan over z’n achterhoofd en kwam weer langzaam bij. Hij stond op en liep naar de keuken om even een beste borrel in te schenken. Al nippend aan z’n graanjenevertje liep hij weer terug naar z’n werkplaats. Hey, wat was dat? Hij zag een schim van iets wat voor het matte glas van z’n voordeur bewoog. Wantrouwend als hij was, sprong hij naar de schuur en griste z’n geweer van de vloer. Gebukt liep hij naar het kleine raampje van de schuurdeur. Met de punt van z’n loop duwde hij het groezelige gordijntje een beetje opzij, net genoeg om te zien wie er zich onbevoegd op zijn terrein bevond. Achter het huis, ging zijn waakse jachthond, tekeer als een wilde. Het leek wel of er nog meer honden bij waren. Dat maakte Johan nog alerter. Wat gebeurde er allemaal?
Opeens werd met wild geraas, zijn voordeur aan splinters geramd en stormden vier, gewapende, agenten zijn huis binnen. Geschrokken sprong Johan op uit zijn gebukte houding en richtte terloops zijn loop op de agenten. Een druppel bloed zakte langzaam langs zijn slaap omlaag. Nu was het de beurt aan de agenten om te schrikken. Voor hen stond een forse, wilduitziende man met een bebloede kop en een dubbelloops jachtgeweer. ‘WAT MOET DAT HIER . . .?’ Brulde Johan maar in zijn hoofd vroeg hij zich af wie hem had verlinkt. Was het die smerige sneeuwklokkenluider van hiernaast?
De geschrokken agenten zochten dekking in het kleine vertrek en hun honden zochten dekking in de kennel. ‘U leeft nog?’sprak een van de agenten bibberend. ‘Wij volgden een bloedspoor uit het bos en een getuige had een schot gehoord . .’ Johan lachte luid en zei:’ Dat schot klopt wel . .’ en hij vertelde wat er gebeurt was en dat hij daarom zo’n bebloede kop had. ‘Maar het bloedspoor dan?’ vroeg dezelfde agent een stuk geruster.
‘Ach, dat bloedspoor komt van mijn hond en die is net als mijn geweer dubbelloops. Zo loops dat die gecastreerde beesten van jullie er nog gek van worden. . .’ Opgelucht haalden de agenten adem en nadat ze de schade aan de voordeur hadden getaxeerd, verlieten ze het terrein en gingen met de honden terug naar hun dienstvoertuigen.
Maar Johan zette het op een zuipen want dit was niet niks. Dit kon zo niet langer, hij kon de spanning niet langer aan. Na twee en een halve fles graanjenever, was het redelijk donker geworden, trok hij z’n jagersjas weer aan en ging naar de kennel. Achter de kennel lag een grote plasticzak welke hij met veel moeite achterop z’n fiets bond. Hij nam z’n hond aan de riem en duwde de zwaarbeladen fiets door het tuinhekje naar buiten. Fietsen zou niet gaan en hij zou het hele stuk weer moeten lopen, net als vanmorgen. Zijn hond trok aan de riem en had er zin in. Ha, dubbelloops, geniaal dacht Johan bij zichzelf. Een reu wordt nooit loops. Uit de plasticzak kwam een straaltje bloed en drupte in het rulle zand van het bospad . . .
Ik probeerde de tijd te doden maar het was de tijd z'n tijd nog niet...