7.5 Conclusies van de rechtbank
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 42 maanden passend ware het niet dat de redelijke termijn is overschreden.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 28 augustus 2022, omdat de verdachte op die datum is verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 2 jaar en 10 maanden verstreken.
Uitgaande van een redelijke termijn, die in deze zaak op twee jaren wordt gesteld, is daarmee sprake van een overschrijding van ruim tien maanden. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder behandeld dienen te worden. Dit betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank zal dit compenseren door vermindering van de eerder genoemde gevangenisstraf met vier maanden.
De rechtbank zal, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden opleggen. De rechtbank is daarnaast niet overtuigd geraakt van de daadwerkelijke motivatie van de verdachte om geen vrachtwagen meer te besturen, nu hij gezien de beschikbare stukken uit Spanje na het verkeersongeval om terugverkrijging heeft verzocht, mogelijk met het oog op de financiële prikkel om geld te verdienen als chauffeur. Om die reden acht de rechtbank de maximale ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Hiervan zal de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest worden afgetrokken.
Zekerheidshalve wordt door de rechtbank benadrukt dat de voorlopige hechtenis bij deze uitspraak niet zal worden opgeheven. Hierdoor zal ook de door het gerechtshof schorsingsvoorwaarde 7, dat de verdachte geen voertuig zal besturen, voortduren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
https://uitspraken.rechts(...)I:NL:RBROT:2025:8290