Hier nog een leuk stukje van Stan de Jong op zijn
weblog over vermeende fraude. Als je het zo leest is het best wel scary. Het gaat weer over de geurproef. Ook al is dit bewijs komen te vervallen, het stinkt onwijs naar fraude. En als dat zo is, wie weet waar nog meer fraude mee is gepleegd. Louwes moest hangen, koste wat het kost:
****************************
We hebben het nog niet eens gehad over de gevonden paraplu. De verdachte zou die, zo meende de recherche, wellicht kunnen hebben gebruikt om het mes in te verbergen. Daarom werd op zondag 26 september 1999, de dag dat de politie het mes in het hofje in beslag nam, ook de paraplu veiliggesteld. Er werden geursporen met een doek vanaf genomen, waarmee later een geursorteerproef werd gehouden. Dit maal mocht Rex snuffelen.
Uiteraard moest de paraplu zelf keurig in een speciale plastic tas naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Rijswijk worden gebracht. Net als het mes zou het voorwerp immers moeten worden onderzocht op DNA-materiaal, bloedsporen en vingerafdrukken.
Maar hier hopen de kafkaëske toestanden zich helemaal op.
Wanneer ik in december 2002 het dossier nog eens doorneem, stuit ik op het verhoor van de schoonmaakster van Jaqueline Wittenberg, mevrouw Koerhuis. Op 27 september 1999 – de maandag na de moord - werd mevrouw Koerhuis rond half acht ‘s avonds op het bureau van de politie te Deventer ondervraagd. Vlak daarvoor had zij samen met een agent een kijkje genomen in de woning van het slachtoffer op de Zwolseweg. Uit het proces-verbaal: “Tevens werd haar de gevonden paraplu getoond.”
Een intrigerend zinnetje. Men zou hebben verwacht dat de paraplu net als het mes die middag naar het NFI in Rijswijk was gebracht. Maar hoe kan het dan dat de huishoudster het ‘s avonds te zien kreeg? Ik besluit mevrouw Koerhuis maar eens te bellen.
“Wat was het voor paraplu, mevrouw Koerhuis?”
“Nou, zo’n inklapbare, ik geloof dat er spikkels op zaten.”
“Herkende u het ding?”
“Dat vroeg die agent ook al… ik ben er vrij zeker van dat de paraplu niet van mevrouw Wittenberg was.”
“Heeft u de paraplu in uw handen gehad?”
“Nee, alsjeblieft zeg, het was te vies om aan te pakken”
“Te vies om aan te pakken?”
“Er zat modder en vuil op.”
“Maar het zat toch in een speciale plastic zak?”
“Nee hoor, de paraplu lag gewoon open en bloot achterin de kofferbak van de agent.”
“Dank u.”
Twee maanden later lees ik in de krant dat rechercheurs in Enschede met een sportbroekje op hun kop door het plaatselijke politiebureau hosten. Het broekje was afkomstig van de verdachte van de vuurwerkramp, André de V., die later werd vrijgesproken. Er zouden kruitsporen op zijn aangetroffen.
Tja. Wie zich wel eens afvraagt waarom er soms criminelen op vormfouten worden vrijgesproken, weet nu waarom: de klunzigheid van de recherche is soms onthutsend. Want hoe kon de paraplu eventueel nog als bewijsmiddel worden gebruikt tegen Ernest L. als de agenten er zo slordig mee om waren gesprongen? De kans dat er na de vondst nog sporen op terecht waren gekomen, was aanzienlijk. Moest niet de hoogste zorgvuldigheid in acht worden genomen als het ging om het veiligstellen en bewaren van voorwerpen in het opsporingsonderzoek? Was er anders geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs? Een Spong, een Doedens, een Moszkowicz – ze hadden er ongetwijfeld gehakt van gemaakt. Maar ja, Ernest hád geen Spong, Doedens of Moszkowicz, hij had een onervaren jonge advocate voor wie dit haar eerste grote strafzaak was.
Alleen... was dit alles nog wel klungeligheid? Of is er gemanipuleerd door politie en justitie? Is Ernest L. minder paranoïde dan we aanvankelijk dachten en is de verdachte er ‘ingeluisd’, zoals hij zelf beweert? Eerlijk gezegd: het lijkt er sterk op.
Hoe is het de paraplu namelijk verder vergaan? Terwijl het mes op maandag 27 september 1999 als onderzoeksmateriaal in ontvangst werd genomen door het NFI, kwam de paraplu pas op 3 december (sic!) in Rijswijk aan. Het ding werd samen met Ernests pantalon door de technische recherche IJsselland gebracht. ‘Van de verdachte Ernest L.’ staat er bij de beschrijving van het onderzoeksmateriaal. Nogal voorbarig, want het was maar helemaal de vraag of de paraplu van L. was. Relevanter was de vraag of hij het ding de avond van de moord in handen had gehad – en dát moest nog worden uitgezocht middels een geurproef.
(Dat het bij elkaar stoppen van materiaal dat op of nabij een plaats delict is gevonden en materiaal dat in beslag is genomen bij een verdachte nogal een riskante manier van operereren is, is een kwestie die verderop in dit boek uitgebreid aan de orde zal komen.)
Op 6 december 1999 vond in Apeldoorn dan eindelijk de geuridentificatieproef met de (geurdoek van de) paraplu plaats. Rijkelijk laat – het was een week nadat in een politiebureau te Deventer de handmonsters van Ernest waren afgenomen – maar vooruit. Speurhond Rex haalde diep adem, snuffelde en rook… geen Ernest-odeur. Dat is opmerkelijk, zou je zeggen. Als er geur van de verdachte op het mes zat, had die toch ook op de paraplu moeten zitten, waarin hij het vermeende moordwapen zou hebben getransporteerd? Bij het Arnhemse gerechtshof gingen zeker alle alarmbellen af?
Nee, hoor. De resultaten van de geurproef met de paraplu werden door de drie raadsheren van het hof simpelweg buiten beschouwing gelaten. Dat móesten zij achteraf gezien trouwens ook wel, want er kón helemaal geen geursorteerproef met de paraplu hebben plaatsgevonden, stelde Ernest. Volgens L. waren slechts twee buisjes met lucht van hem afgenomen en die waren al voor de proef met het mes gebruikt. Hergebruik is uit den boze.
Op het verweer van L.’s advocaat dat sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, stelde het hof Arnhem echter het volgende:
In het midden kan blijven of van verdachte twee dan wel vier buisjes met menselijke lucht zijn afgenomen nu vast staat dat er twee buisjes die zijn afgenomen voor het vergelijkend geuronderzoek van het mes zijn gebruikt en de enkele mogelijkheid dat die buisjes later eveneens zijn gebruikt voor het vergelijkend geuronderzoek van de paraplu niet relevant is, nu het hof de resultaten van het onderzoek van de paraplu niet voor het bewijs zal bezigen.
In het midden blijven... Niet relevant... Dat was dan wel pech voor de verdachte, aangezien de uitslag van de geurproef met de paraplu, zoals gezegd, juist zo gúnstig voor hem had uitgepakt: Rex slaagde er niet in een match te maken. Zo kwam de hypothese van het OM dat de verdachte na de moord het mes slinks in de plu had verborgen en er op een koopdonderdagavond vanaf de Zwolseweg onopgemerkt mee naar het hofje was gelopen op losse schroeven te staan.
Bovendien: hoe irrelevant is het eigenlijk voor een rechter om te weten of er twee buisjes met lucht (versie Ernest) of vier buisjes met lucht (versie Openbaar Ministerie) van de verdachte waren afgenomen? Ik zou zeggen: dat is hóógst relevant. Indien er namelijk slechts twee buisjes met lucht waren afgenomen, dan had a) de politie gelogen en b) de geuridentificatieproef met de paraplu helemaal nooit mogen plaatsvinden. Ja, als er iets terzake doend is, is het wel de vraag of politie en justitie gerommeld hebben met bewijsmateriaal.
Enfn. Aan wiens oordeel moet nu het meeste geloof worden gehecht? Heeft Ernest gelijk en is de geurproef met de (vieze) paraplu een verzinsel van de recherche IJsselland geweest? Of spreekt justitie de waarheid? Twee buisjes, vier buisjes?
Honderd procent hard kan ik het niet maken, maar ik ben geneigd Ernest te geloven. Ten eerste omdat hij, de talloze malen dat we elkaar hebben gesproken, nooit tegen mij heeft gelogen en zijn verhaal altijd consistent is gebleven. Ten tweede omdat L. geen andere reden kan hebben gehad de geldigheid van de geurproef met de paraplu te betwisten dan het dienen van de waarheid. De uitkomst van de proef was immers gunstig voor hem! Ten derde omdat aan het proces-verbaal van de geuridentificatieproef met de paraplu tal van eigenaardigheden kleven. Zo staat er een datum van 6-11-1999 op, terwijl de proef pas een maand later, dus op 6-12-1999, zou hebben plaatsgevonden. Een zogenaamd BPS-nummer (Bedrijfs Proces Systeem-nummer, naar een computerprogramma dat de politie gebruikt en dat feilloos het jaartal en het nummer van een zaak op het proces-verbaal weergeeft) ontbreekt zelfs geheel. Ten vierde lijkt het wel heel onwaarschijnlijk dat, als de rechercheurs hun werk serieus hadden genomen, een geurproef met de paraplu was voorbereid. Die was immers ‘te vies om aan te pakken’ volgens de huidhoudster. Zo’n proef had in elk geval niet mógen plaatsvinden.
Hoe dit ook zij, wie er ook de waarheid heeft gesproken, Ernest of de politie, zeker is dat de beslissing van het Hof Arnhem om de discussie over het al dan niet houden van de proef met de paraplu als ‘niet relevant’ terzijde te schuiven, wel buitengewoon nadelig uitpakte voor de verdachte. Het was the worst of both worlds. Wanneer het hof nader onderzoek had verricht en had besloten dat er wel degelijk vier buisjes met lucht door de verdachte waren afgegeven, had de voor Ernest positieve uitkomst van de geurproef als ontlastend bewijs moeten worden meegewogen in de uitspraak. Als het hof had gevonden dat er geen vier buisjes waren afgegeven, kon de proef niet zijn gehouden, had de politie gelogen en was er met de proces-verbalen gefraudeerd.
De suggestie dat er in deze zaak sprake is geweest van ‘fabricage’ van bewijsmateriaal wordt versterkt door het late tijdstip waarop ineens over een mes werd gesproken. Ofschoon het keukenmes al de zondag na de moord (op 26 september) zou zijn veiliggesteld, werd er in Opsporing Verzocht (19 oktober) noch in enig ander politiebericht over gerept. Pas op 30 november ’s avonds hoorde de verdachte tijdens zijn verhoor voor het eerst dat er een mes was gevonden en dat de speurhond een match had gemaakt met de handmonsters. Toevallig net de avond voordat hij voor het eerst door de raadkamer van de Zwolse rechtbank, die moest beslissen of hij in bewaring zou worden gesteld, werd gehoord. Hebbes!
Bevreemdend is ook dat in het proces-verbaal dat de onderzoeksleider, inspecteur J.W. van Veen, op 30 november opstelde, staat dat de geurproef met het mes op maandag 29 november werd gehouden. Dit proces-verbaal bevatte de belangrijkste bevindingen uit het recherchewerk tot dan toe en was van cruciaal belang voor de beslissing van de raadkamer van de Zwolse rechtbank L. in voorlopige hechtenis te houden. Maar in het testverslag dat speurhondenafrichter J.H. de Haas en zijn helper, brigadier P.G.J.M. Martijn, schreven en ondertekenden, staat dat de proef met het mes op dinsdag 30 november acht uur ‘s ochtends plaatsvond. Een dag later.
Laat ik de verleiding weerstaan in dit boek alle onnauwkeurigheden (verwisselde data en BPS-nummers) en verdachte handelingen (weggeradeerde stukken tekst) rondom de twee geursorteerproeven op te noemen. Slechts één detail wil ik de lezer niet onthouden. Op de dag dat Ernest L. toesteming gaf voor een geursorteerproef (29 november) had hem formeel moeten worden meegedeeld dat zijn lichaamslucht voor onderzoek naar een mes en een paraplu zou worden gebruikt. Volgens justitie was dit ook keurig gebeurd. Volgens Ernest L. niet. Aangezien er elke dag video-opnamen van zijn verhoor werden gemaakt, viel dit nare misverstand gelukkig eenvoudig op te lossen. Maar toen L.’s advocaat de videobanden bij het openbaar ministerie opvroeg, bleken nou net de opnamen van 29 november spoorloos te zijn.
***********************************