![]()
De dwergjes van Tuil woonden op de hei. Het waren er niet twee of vijf, maar wel honderd, een heel dwergenvolk bij elkaar.
Als de hei bloeide, riepen ze: `Paars, paars, mooi paars!' en ze knepen de honing uit de paarse bloemetjes, want de dwergjes van Tuil waren dol op honing.
Maar op een dag kwam er een zwem bijen aanvliegen. Een grote, bruin-gele wolk, die zoemde als een motor en die zoemend aan de tak van een knoestige denneboom bleef hangen.
`Wat is dat, wat is dat? vroeg Kleine Pier van Tuil. Hij was de jongste en vroeg alles twee keer.
`Dat zijn bijen, dat zijn bijen,' antwoordde Kromme Dieder van Tuil. Hij antwoordde twee keer, want hij hield van plagen.
`Nou krijgen we gedonder,' zei Kromme Dieder.
En zo was het.
![]()
De kleine kapitein is een jongen die van een potkachel, een badkuip, een stoelpoot en een fietsketting zijn schip de `Nooitlek' bouwt. Als de schroef, gemaakt van gesmolten bronzen centen, tenslotte ook nog klaar is, tilt een hoge golf het schip van het duin. De avontuurlijke toch van de `Nooitlek' met de kleine kapitein en zijn kornuiten Dikke Druif, Marinka en Bange Toontje kan beginnen.
Door de Drakepoort bereiken ze het onbewoonde eiland van Groot en Groei, waar ze een gestrande schipbreukeling, de lichtmatroos Gijs, vinden.
Met Gijs op sleeptouw bereiken ze hete volgende eiland, waar ze een tweede schipbreukeling ontmoeten, die daar woont in gezelschap van een troep getemde circusdieren.
Tenslotte bereikt de `Nooitlek' een griezelige spookstad, waar een enorm avontuur op hen wacht.
![]()
Niemand had ooit de Rode Prinses gezien, want zij was opgegroeid binnen de muren van het Witte-Torenpaleis. Pas op haar twaalfde verjaardag kwam zij naar buiten om in een feestelijke rijtoer aan het volk te worden getoond. Het was een lange stoet met allemaal plechtige personen; pas aan het eind verscheen de rode koets waarin de twaalf-jarige met haar rode haren gezeten was. Het volk rekte de hals om haar eindelijk eindelijk te zièn, maar vóór de eerste glimp gebeurde er iets verschrikkelijks: woeste rovers sprongen te voorschijn en ontvoerden de prinses met koets en al in een wilde rit de stad uit, de wildernis in.
Vreselijk vreselijk! is het eerste wat iedereen denkt.
Maar dan beginnen sommigen zich af te vragen of het niet allemaal is gespééld, of de Rode Prinses wel echt bestáát -- niemand heeft haar immers ooit te zien gekregen?
En dat roodharige meisje in vieze kleren, dat moederziel alleen door de wildernis doolt, is dat een prinses? Elk meisje van twaalf met rode haren kan wel zeggen dat zij de Rode Prinses is. En dat brengt sommigen op een idee...
De dag waarop zijn moeder stierf, werd Hoepsika een rover. Hij kocht een paard en laarzen met zilveren sporen, en galoppeerde luid zingend de landweg op, bang voor niks en niemand.
Toch was Hoepsika niet zomaar een rover. Hij beroofde alleen koetsen met rijke mensen. Hij zei ook nooit `je geld of je leven' want levens wou hij niet, en je zeggen tegen vreemde mensen vond hij onbeleefd.
Altijd als hij weer eens een koets had beroofd, galoppeerde hij snel met zijn buit naar zijn geheime huis diep in het bos en barstte hij meteen in snikken uit voor het portret van zijn moeder. Iedere keer weer kreeg hij vreselijke spijt van zijn wandaden, maar hij kon het roven niet laten.
Dat was zeker zo doorgegaan als Hoepsika niet op een dag een rijke heer had ontmoet, die hem het volgende voorstel deed: `Luister, u bent een zeer behendig rover. U moet voor mij stelen. Niet iets maar iemand.'
Bedroefd vertelde de heer dat zijn mooie dochter Josefine was weggelopen en in handen geraakt van een schurk, die haar het vuile werk in zijn huishouden liet doen.
Duizend gouden florijnen krijgt Hoepsika geboden, en brandend van verlangen naar het mooie meisje, springt hij op zijn paard. Maar de schurk woont in de onneembare burcht IJzergreep. Bepaald geen routineklusje voor die gekke rover Hoepsika...
Bron: Uitgeverij HollandDus ouders van Nederland, weet wat je te doen staat! Lees je kinderen voor uit boeken van Paul Biegel! (Of laat ze het zelf lezen...).
I don't like your jerk-off name. I don't like your jerk-off face. I don't like your jerk-off behavior, and I don't like you, jerk-off. Do I make myself clear?