Omdat ik helaas kamp met een handicap, ben ik niet in staat om zelfstandig een vervoersmiddel te besturen. Ik heb al sinds mijn geboorte last van suikerziekte en Intertrigo, dat er voor zorgt dat ik pijnlijke en jeukende plekken heb over mijn hele lichaam. Daarnaast heb ik zeer regelmatig last van spasmen en epileptische aanvallen. Dit zorgt er voor dat ik me voornamelijk opsluit in mijn eigen huis, uit angst dat een aanval me treft op een plek waar veel mensen zijn. Hier weten mijn ouders goed wat te doen, ergens anders zou het alleen maar aanleiding zijn voor veel paniek. Als ik reis dan doe ik dat met het openbaar vervoer, en negen van de tien keer ben ik daar ook zeer tevreden over. Maar niet vandaag.
Ik zat in de trein naar Leiden, waar ik nu woonachtig ben, toen deze een stop maakte op het station van Den Haag. Ik had vandaag een heerlijk ontspannen dag gehad zonder zorgen en zonder me een keer druk te maken over mijn beperkingen, en daarom kwam de schok van een naderende aanval des te harder aan. Je voelt het naderen, als een soort sluipmoordenaar komt het langzaam dichterbij. En je wéét dat deze sluipmoordenaar het op je gemunt heeft, maar je bent niet in staat om er ook maar iets tegen te doen. Normaal gesproken laat ik het over me heen komen, wetende dat mijn gezin voor me zorgt, maar het feit dat ze nu erg ver weg waren maakte me erg nerveus. Ik keek in paniek om me heen, maar iedereen in de bomvolle trein leek met zijn of haar eigen zaken bezig te zijn. Ik draaide mijn rood wordende hoofd naar het raampje en heel even had ik oogcontact met een jongeman van nog geen 20 jaar.
En op dat moment sloeg het noodlot toe. De huid op mijn buik begon te branden, helse pijnen schoten door mijn lichaam, de sluipmoordenaar die epilepsie heet kneep zijn handen om mijn keel en kneep deze dichter, dichter, alsmaar dichter tot de knipperende lichtjes voor mjin ogen begonnen te doven en langzaam plaats maakten voor de totale duisternis. Uit pure wanhoop probeerde ik de vriendelijk uitziende jongeman om hulp te smeken maar ik kon geen enkel geluid produceren. Ik kon slechts wild krabben op de plekken waar het zo ernstig jeukte; mijn buik, mijn schaamhaar, zelfs mijn vingers.
Op dat moment liet de conducteur middels het welbekende fluitje blijken dat de trein op het punt stond om te vertrekken. Ik wist dat ik in de trein geen hulp kon verwachten, stond op en met mijn laatste krachten strompelde ik richting de deuren van de trein, ondertussen hopend dat deze niet vlak voor mijn neus zouden sluiten. De jongen op het perron zag ik als mijn reddende engel, de persoon die me op zou tillen en me uit de vlammen van deze lichamelijke hel zou dragen.
Tot mijn grote blijdschap leek de jongen mijn stille noodsignaal te ontvangen, hij sprong gehaast de trein in en ging afwachtend zitten terwijl de deuren met een stevige klap sloten. Dit gaf mij de kracht om nog een laatste inspanning te doen. Ik kon niets meer uitbrengen, maar al krabbend en schuddend met mijn hoofd probeerde ik hem duidelijk te maken dat een slokje water van de kraan in het toilet me een beetje verlichting zou kunnen geven. Maar hij reageerde niet. Hoe had ik me zó in iemand kunnen vergissen? De absolute verslagenheid nam de overhand, ik raakte volledig in trance terwijl de jeuk aan mijn geslachtsdeel toenam en het kleine beetje licht aan het einde van de tunnel, dat piepkleine sprankje hoop vertrapt werd als een Swarovskibeeldje op de kasseien van Pamplona.
Een uur later werd ik wakker. Liggend op de ranzige vloer van de trein, in mijn eigen kwijl en uitwerpselen. En dat alles omdat niemand mij wilde helpen. Ik, een eenzame intelligente jongen van 23, ondanks mijn handicap de trots van de Roma. De jongen die ooit vertrouwen had in de goedheid van zijn medemens.
Met vriendelijke doch treurige groet,
Django Nicolich.