Stuk in de Pagina Prive van de Telegraaf:
quote:
PATRICK KLUIVERT is een binnenvetter, geen prater. Geen probleem normaal. Een voetballer praat met zijn voeten. En dat is genoeg. Maar het leven van deze voetballer is op zijn minst veelbesproken. Patrick doorbreekt na twaalf jaar het stilzwijgen. Geen onderwerp blijft onbesproken in zijn unieke biografie, die morgen verschijnt. Patrick praat over de omstreden groepsverkrachting van Mariëlle Boon, zijn mislukte huwelijk met Angela – „de enige vrouw met wie ik ooit opnieuw zou trouwen” – en het dodelijke ongeluk dat hij tot ontzetting van Nederland veroorzaakte.
Schuldgevoel vreet nog dagelijks aan voetballer…
Het BEROUW van Patrick Kluivert
Topscorer Patrick Kluivert heeft zin om met een schone lei te beginnen. In zijn biografie legt hij uit en toont soms berouw. Exclusief op deze pagina het hoofdstuk dat ook zo’n belangrijk hoofdstuk werd in zijn leven. Het dodelijk ongeluk:
Zaterdag 9 september 1995 is een dag, die ik nooit van mijn leven vergeet. Het ongeval, dat ik die dag op de Werengouw in Amsterdam veroorzaakte, is de zwartste bladzijde uit mijn leven. Samen met een vriend van toen, Ronald (Ropie) Redan, reed ik in een geleende rode BMW M3 cabriolet naar een modeshow. We waren te laat, omdat ik de schoenen die ik tijdens de show zou dragen, was vergeten. Om tijd te winnen, reed ik harder dan toegestaan. Ik denk dat heel veel mensen dat wel eens doen, maar het was nu een beslissing met noodlottige gevolgen.
Ik kende de weg als mijn broekzak. In het jaar dat ik mijn rijbewijs haalde, reed ik er honderden keren. Nu ging het fout. Ik reed de heer Marten Putman dood.
De directeur van de Stadsgehoorzaal Harmonie in Vlaardingen stond rechts naast de tweebaansweg, voor én achter een andere auto – zoals dat heet – file geparkeerd. Toen Ropie en ik met een te hoge snelheid over de brug kwamen, probeerde de heer Putman in zijn Ford Orion met een Ubocht in de tegenovergestelde richting van hoe hij geparkeerd stond, weg te rijden. Ik remde, zag de heer Putman en zijn vrouw Henny nog naar de familie in de naastgelegen flat zwaaien en kon – wat ik ook probeerde – de aanrijding niet voorkomen.
Shock
Het was net een superversnelde film, die werd afgedraaid. Ik zag een flits en hoorde een grote knal. Omdat ik mijn gordel niet om had, klapte ik met mijn gezicht tegen de voorruit en met mijn knieën tegen het dashboard. Ik stapte uit de auto, liep naar de Ford toe en schrok verschrikkelijk. Ik zag direct dat het helemaal mis was. Of meneer Putman nog leefde, weet ik niet. Ik was in shock. Het was een vreselijk gezicht. Mevrouw Putman zat beklemd en haar gekerm ging door merg en been.
Voor mijn gevoel duurde het lang voordat er mensen naar de plek van het ongeluk kwamen, maar daarna stond het ook gelijk helemaal vol. Toen de ziekenwagen was gearriveerd en de broeders bij de Ford Orion stonden, zorgde mevrouw Burgemeester, die op één hoog woonde, voor ons. Ze gaf ons water te drinken en we wachtten trillend tot de politie kwam.
Ropie en ik werden meegenomen naar het politiebureau aan de Waddenweg, maar na een kort verhoor weer weggestuurd. Het bericht dat mijnheer Putman was overleden, kwam keihard aan. Wat de dagen daarna gebeurde, was een nachtmerrie, maar stond in geen enkele verhouding tot wat de nabestaanden van meneer Putman doormaakten.
Bekeuring
Tijdens het verhoor gaf ik gelijk toe dat ik te hard had gereden. Ik dacht tussen de 70 en 75 kilometer per uur, terwijl ik 50 mocht rijden. Maar hoe hard precies wist ik niet. Dat zou het onderzoek van de technische ongevallendienst uitwijzen. In de media kreeg ik er inmiddels flink van langs. De geleende auto zou niet zijn verzekerd, maar dat bericht was niet waar. Ik zou altijd al een onverantwoorde rijder zijn geweest, terwijl ik nog nóóit een bekeuring had gehad. Een getuige ging helemaal ver en zei dat ik zó hard reed, dat de BMW op de brug met de wielen los kwam van de weg. Dat was echt niet zo.
Drie dagen na het ongeluk raapte ik alle moed bijeen en richtte ik me via mijn advocaat tot de familie Putman. Ik had al een groot boeket bloemen gestuurd, maar wilde, als de familie daar prijs op stelde, graag iets meer betekenen. Tegen mijn moeder zei ik dat ik de kosten van de uitvaart voor mijn rekening wilde nemen.
Op het NOS-Journaal hoorde ik dat de heer Putman een geliefd en gewaardeerd burger van Vlaardingen was, waarna het idee in me opkwam een standbeeld te bekostigen. Dat is nog steeds bespreekbaar. Als de familie dat wil, ben ik natuurlijk bereid een standbeeld te betalen en als mevrouw Putman nu wel behoefte heeft aan een gesprek, ga ik zo snel mogelijk bij haar langs.
Ik kan iemand, die dat zelf niet heeft meegemaakt, niet uitleggen hoe verschrikkelijk het is om een dodelijk ongeluk te veroorzaken. Het schuldgevoel, de gedachte dat je mensen hun leven hebt verwoest, vreet aan je. Nu, bijna elf jaar na de dood van meneer Putman, denk ik nog dagelijks aan de pijn en het verdriet van de nabestaanden.
De familieleden van meneer Putman waren boos op me, ze wilden niets met mij te maken hebben. Ik begrijp dat, ik denk dat ik precies zo zou reageren. Aan de andere kant raakte het me wel. Het deed pijn. Maar ik moest hun antwoord en houding respecteren.
Wat me terecht kwalijk werd genomen, was dat ik diezelfde avond wéér bij een incident was betrokken. Op de Stadhouderskade werd ik door agenten staande gehouden, omdat ik door rood licht zou zijn gereden. Ik heb dat altijd bestreden, omdat de stoplichten op dat moment uitstonden en ’oranje knipperden’. Ik kreeg mijn gelijk, ben nooit bekeurd, maar had op dat moment niet in die situatie moeten komen. Dat er in de kranten werd geschreven dat ik niet alleen een rood licht had genegeerd, maar ook wéér te hard had gereden, was een eerste aanwijzing dat ik voorlopig niets meer goed kon doen.
Uiteindelijk duurde het tot 22 december voordat er een beslissing werd genomen over strafvervolging. Op grond van artikel 36 van de Wegenverkeerswet werd me dood door schuld ten laste gelegd. De rechtszaak zou 1 mei 1996 dienen.
De rechtszaak op 1 mei was een nachtmerrie. Zoals te verwachten viel, was er veel pers uitgerukt. De media zouden er een groot spektakel van maken. Mijn mond viel open toen uit de reconstructie van de technische ongevallendienst bleek dat ik 104 kilometer per uur had gereden. Dat was onzin. Ik wist dat die weg gevaarlijk was en dúrf daar niet eens 104 te rijden.
Gelukkig werd ik in mijn protest gesteund door TNO, dat met 80 tot 90 een veel lagere snelheid vaststelde. Een derde partij, een verkeerstechnisch bureau, kwam tot de conclusie dat ik het gaspedaal tot 72 kilometer had ingetrapt. Dat kwam het beste overeen met mijn eigen verklaring.
De strafeis – een werkstraf van 240 uur, drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en twee jaar rij-ontzegging – zorgde voor nationale verontwaardiging. Mensen die helemaal niet wisten waarover ze praatten, vonden het veel te weinig. In actualiteitenprogramma’s op televisie werden zelfs advocaten en officiers van justitie aan het woord gelaten, om uit te leggen dat deze eis juist vergelijkbaar was met andere gevallen.
„Door die spreekkoren in de stadions kon ik wel janken”
De uitspraak volgde twee weken later. Ik was niet bij het vonnis, omdat ik het mediacircus niet nog een keer wilde meemaken. Ook dat viel niet in goede aarde. De straf was zoals geëist en daar had ik vrede mee. Als taakstraf moest ik 240 uur klussen opknappen bij ouderen in de Watergraafsmeer. Ik werd elke dag opgehaald door de vader van oud-Ajacied Menno Willems, die de baas was van een soort ’buurthulp’. Ik heb kamers behangen, tuinen omgeploegd, gootstenen ontstopt en geverfd; kortom werk gedaan, dat de bejaarden zelf niet meer konden doen. En het voelde goed. Het was dankbaar werk en voor mij de straf, die ik verdiende. Toch was het ook een moeilijke tijd. Tijdens het klussen zag ik steeds de beelden van net na de aanrijding voor me. Het ongeluk stond echt op mijn netvlies.
Het volbrengen van mijn taakstraf betekende dan ook niet dat ik de draad van mijn leven weer kon oppakken. In de stadions werd ik door fans van de tegenpartij uitgemaakt voor moordenaar. Hoezo? Was ik zaterdagochtend 9 september opgestaan met het idee die middag de heer Putman dood te rijden? Ik was veroordeeld voor dood door schuld en níet voor doodslag met voorbedachten rade! De spreekkoren sneden door mijn ziel. Geen enkele voetballer, waar ook ter wereld, kan zeggen dat hij zulke beledigingen niet hoort of dat ze hem niets doen. Ik ging kapot; kon wel janken.
Ik vind het verschrikkelijk, dat mijn moeder in de Etos in Amsterdam-Noord nog steeds voor ’de moeder van die moordenaar’ wordt uitgemaakt en dat zij als gelovige elke zondagochtend de kerkdienst op televisie moet bekijken. In haar eigen kerk, het huis van God, wordt zij door medegelovigen uitgescholden. Maar ik wil niet het slachtoffer uithangen, want – laat dat heel duidelijk zijn – dat zijn de nabestaanden van Marten Putman.
Eind februari 2006 gebeurde na elf jaar eindelijk datgene waar ik zo ontzettend op had gehoopt en kwam ik alsnog in contact met de nabestaanden van meneer Putman. Op het moment dat ik met een stel vrienden uiteten was in het Okura Hotel stond er opeens een volwassen vrouw met betraande ogen aan mijn tafel. Ze stelde zich voor als Nicole Putman en bleek de dochter van meneer Putman te zijn. Ze zei lang te hebben geaarzeld, maar toch even met me te willen praten.
Mijn adem stokte, ik verontschuldigde me en gaf stotterend aan dat ik even niet wist wat ik moest zeggen. Jarenlang had ik erover nagedacht hoe ik op een gepaste manier mijn excuses zou maken, maar nu het erop aan kwam, stond ik met een mond vol tanden. Het maakte niet uit, zei Nicole.
Ze wees naar een dame, twee tafeltjes verderop, en plotseling zag ik het gezicht van degene die ik bekneld in de auto had zien zitten. Het gezicht, dat ik herkende uit mijn nachtmerries. Mevrouw Putman was in die elf jaar nauwelijks veranderd. Ik had oogcontact en zag dat zij het nog moeilijker met de confrontatie had dan ik. Met z’n drieën liepen we geëmotioneerd naar de lobby van het hotel. We hebben telefoonnummers en emailadressen uitgewisseld. Het zal er op een dag van komen…