quote:
Het is negen april. Eén week voor Pasen. Vandaag ga ik kijken naar Parijs-Roubaix, één van de meest legendarische eendagswedstrijden in het wielrennen. Bijna tweehonderd professionals leggen zo’n 250 kilometer af van het stadje Compiegne naar Roubaix. Of op zijn Nederlands Robeke. Onderweg komen ze over tal van stukken weg met kinderkoppen. De meeste stenen liggen er niet zo netjes bij als we van bij ons gewend zijn uit ordelijke stadscentra of monumentale stadjes. Sommige liggen schots en scheef. Er ontbreekt nog wel eens wat. Soms past zelfs het wiel van de fiets in de spleten tussen de kasseien. Sportverslaggevers noemen haar – Parijs-Roubaix is een vrouw – altijd “die barre tocht in Noord-Frankrijk”. Op naar de hel, de hel van het noorden.
Ik trek een sprintje naar de stationsfietsenstalling van Maastricht. De fietsers- en voetgangerstunnel onder het spoor ten westen van het Oranjeplein is nu sinds enkele maanden weer open. Deze passage heeft een jaar of tien dicht gezeten. De fietsenstalling is ook nog niet zo lang geleden verplaatst. Nu zit hij weer waar het hoort: in het stationsgebouw, in plaats van ergens achter de laatste stopplaats van het busstation. Het is zondagochtend. De stad wordt langzaam wakker. De mensen zijn kalm. Dat komt doordat de druktemakers nog op bed liggen. Op de weg zie ik weinig verkeer. Ik post mijn brief met handtekeningen van mijzelf en van een stuk of zestig anderen. Wij vinden dat de liftersplaats van Maastricht straks – als de snelweg verbouwd gaat worden – opnieuw moet worden aangewezen. Het opwaarderen van de weg hoort geen reden te zijn om een liftersplaats op te doeken!!
Op de oprit richting Luik toon ik mijn bordje “Liege”. 09:27. Het is rustig op de weg. Er rijden bijna geen Belgen terug naar huis, zo vroeg op de dag. Na een kwartiertje nadert een jongeman in een witte wagen. Het is duidelijk dat hij mijn bordje probeert te lezen. Stopt. Gaat naar Luik. Nee, hij gaat naar Seraing. Dat ligt net ten westen van Luik. Super-de-luxe dus. Ik wil tenslotte naar Wallers, omgeving Valenciennes, in het noorden van Frankrijk. Het is het departement “Nord” zo verneem ik later op de dag. Mijn liftgever was de vorige avond op stap geweest in Maastricht. De joint in zijn linkerhand bevestigt het stereotype van de jonge Belgische en Franse toeristen die naar de Maasstad komen; de legale handel in nederwiet trekt een essentieel deel van de anderhalf miljoen buitenlandse bezoekers in het jaar. Meneer brengt me naar de oprit bij Liege Airport; volgens hem een goede plek om richting Namur, Charleroi, Mons en Valenciennes te liften. 37 km afgelegd. Als ik uitgestapt ben oordeelt mijn gevoel anders. Met één auto in meerdere minuten zou het hier wel eens even kunnen gaan duren. Mijn negatieve gedachte wordt beloond; het duurt niet lang voor een jonge Waalse schoonheid haar blauwe en “met leer beklede” Opel Corsa tot stilstand brengt. “Namur” zei mijn bordje. Daar ging ze zo’n beetje heen. Met muziek en fraaie vergezichten trekken wij door een stukje Wallonië. Ik stap uit bij afrit 10. 66 km afgelegd. Het is een vrij rustige aansluiting van een nationale weg. Terwijl ik wat zon vang maak ik een bordje met “Mons”. We kunnen ver kijken over de velden. Van mijn kaart lees ik nu, één dag later, dat bij die oprit een klein natuurreservaat ligt. Mooi. Ik hou van de natuur. Hoewel er ook hier niet zoveel verkeer is ben ik kort nadat mijn bordje “Mons” klaar is weer op weg met een vent die naar Charleroi gaat. We verlaten elkaar bij afrit 16, waar hij de stad in zal “duiken”. 107 km afgelegd. Het is weer een aansluiting met een nationale weg. In België is er over het algemeen wat meer ruimte voor chauffeurs om veilig te stoppen bij opritten. Misschien is dat één van de redenen waarom liften daar wat makkelijker is als bij ons. Een minuut of tien later ben ik weer op weg. Een man met mobiele telefoondopjes in zijn oor (nee, géén banaan!) neemt me mee tot aan het tankstation vóór Mons, tevens afrit 21a. Hij rijdt voor mij een kilometertje of vijf door. 133 km op de teller. Daar waar wij zojuist nog over de A15 reden, heet het asfalt nu A7. Nu zou het kinderspel moeten zijn om naar de afrit bij Denain te komen. En dan is het nog maar een kilometer of zes naar Wallers. Wallers – voor de liefhebber van Parijs – Roubaix is dat een bekende plaats. Hier is één van de meest spectaculaire, zelfs beruchte passages van de wielerkoers. La Forêt de Wallers-Arenberg. Hier stierven renners duizend doden. Hier trekken de renners om fans heen die te ver op de weg staan; het minst slechte stuk is de rand van de weg, die dan juist weer vrij komt. Sommigen trekken nog liever door de grasbermen. Dat gaat beter dan over de keien.
Het kinderspel blijkt toch iets voor kerels met ervaring te zijn. De paar Fransen die ik aanspreek willen me niet of hebben geen plek. Mijn bordje “France” heb ik thuis laten liggen. Ik probeer het een tijdje met “Paris”. De wielerliefhebber zegt “Parijs is nog ver”. Maar Denain ligt op de route en er komen genoeg chauffeurs langs met nummerplaten uit Ile de France ofwel de grootstedelijke agglomeratie Parijs. Toch maar een bordje “France” gemaakt. Na een half uur begin ik aan mijn picknick aan het eind van het terrein en ik ga wat muziek luisteren. Zo zit ik lekker te happen. Een kwartier later kan ik mee met vader en zoon. Fransen die nog iets verder door moesten tot bij moeder de vrouw. Vader houdt ook wel van het fietsen. Ze gaan het straks ook bekijken op TV. De grens tussen Mons en Valenciennes passeert men met zo’n 20 kmh. Dat had ik niet verwacht, omdat vrijwel alle grenzen die ik in het Schengengebied ken geen wezenlijke snelheidsbeperking meer kennen. Voor de terugreis kan dit ideaal zijn; ideale situatie om in korte tijd een hele lange lift te krijgen. Nu kan ik mee tot Denain. Helaas is de hoofdafrit afgesloten vanwege de wielerkoers. Die passeert ter plaatse via de burg – “kunstwerk” – over de Franse A2 – “Autoroute du Nord”. Vader en zoon brengen me naar de tweede afrit van Denain en rijden nog een stukje de nationale weg op. … km afgelegd. Het is inmiddels 13:40. 253 minuten over 197 kilometer. Dat is een gemiddelde van iets meer dan 45 kmh. Dat is toch niet al te hoog!!
Mijn enige dag in Frankrijk dit jaar. Vorig jaar was ik helemaal niet in La France. In deze streek ben ik nog nooit geweest. De Fransen spreken hier netjes. Misschien hebben ze hier een wat andere uitspraak dan in het oosten en zuiden van Frankrijk, waar ik vaker kom? Of ben ik inmiddels gewend aan het (koeter-) Waals van Luik? Ik loop op de koers af. Dat is nog een eindje. Het zal krap worden om op tijd te zijn. Ik was niet al te snel, en de renners zijn vandaag op hol geslagen. Maar ik wilde even niet in de auto zitten. Daar is Frankrijk veel te mooi voor. Het vlakke landschap is gelardeerd met dorpjes en mijnsteenbergen. Dit is duidelijk een agrarisch-industriële regio. Een deel van de industrie bestaat niet meer. Of de terreinen worden nauwelijks gebruikt. Oude fabrieksgebouwen en spooremplacementen. Dat heeft wel iets, vind ik. Ik loop snel door en luister naar de Franstalige berichtgevingen van de koers op de radio. In het hart van Denain blijkt een soort tweede hands-markt gaande te zijn. Als ik ervan uit ga dat de bezoekers en verkopers op de markt een mooie afspiegeling zijn van de inwoners van het dorp dan bevind ik mij in een stad waar de mensen een brede culturele achtergrond hebben. Met de zon als kompas begeef ik mij richting het noorden. Zelfs in een betrekkelijk kleine stad als Denain – ik schat het op tienduizend inwoners – kun je dan nog vreemd uitkomen. Ik passeer de Avenue de Roubaix. Ik blijk niet richting Wallers te lopen, maar meer richting Hornaing. Dat is wel voor driekwart de goede richting, maar toch kost het aardig wat tijd. Ik weet dat mijn kansen slinken om de renners nog twee keer langs te zien komen in Wallers. De passerende automobiele Vlaamse en Waalse wielerfans buigen niet voor mijn bordje met “Roubaix” – eentje met Wallers had ik niet – hoewel een paar er wel aanleiding in zien mij de weg te vragen, niet om mij dan mee te nemen naar de koers. Op de kruising in Denain-Bellevue stopt dan toch een Fransman, die zich wel afvraagt of het de moeite is mij mee te nemen. Of hij is gewoon verrast dat daar opeens een jongeman met een bordje “Roubaix” langs de kant van de weg staat. Ik weet het niet, maar ik stap snel in en verneem dat hij mij een taxidienst zal verlenen naar één van die fameuze kasseienstroken van deze koers. Haveluy à Wallers, 2500 meter, zone pavee no 18. Halverwege de reeks stenen buigen de coureurs af om af te koersen op Wallers. De keien! Jeah. Ik heb ze gezien. Ik zie ze. Ik zeg tegen mijn chauffeur dat ik ze zou moeten kussen. Ik raak ze niet eens aan. Ik ga er niet eens op staan. Het is de extase van het moment. La legende. In de verte en voor mijn voeten zien we de auto’s van sponsors en teamleiders langs komen. Dan komen er die meer vaart maken. De “weg” is volledig droog. Geen vocht in de hel. Ze doen het stof oplaaien. Aan de horizon rijden de heren. De kop van de koers komt in zicht. Het land is volledig plat. Het zicht weids en ver. Een streep van auto’s en renners trekt door de velden, over de kasseien. Ze komen dichterbij. Wat een gezichten! Ze kletteren en kletteren, moeten nu al in de remmen voor die gemeen scherpe bocht met een bestrating die niet van deze tijd is. Rabo-renner Posthuma en drie andere helden komen langs. Posthuma… je hebt Robeco op je kont. Geen valpartij in de bocht… ze gaan door… we kijken ze na… geen lekke band – hoe is het mogelijk? Al snel zien we een grote groep renners… het peloton… een streep in de velden… rijden het dorpje Haveluy in, verdwijnen daardoor even uit beeld, en storten zich in de kasseistrook naar Wallers. Nu komt de stoomtrein eraan… Hincapie op kop, Tom Boonen zit niet ver… amaj, amaj, wat een kracht… niet te stoppen… ja, de bocht is geen probleem… niemand valt, iedereen zit nog… Daar gaan ze… De koplopers zitten nu vast al in het bos… bos van Wallers-Arenberg…
Inmiddels ben ik uitgenodigd om de rest van de race te komen bekijken “met de familie”. Dus stellen we ons even aan elkaar voor. De naam is Benoit. Nu rijden we achteruit over de grindzandige weg; voor ons een Renault 5 die vooruit rijdt; kortom, even zwaaien naar onze achtervolgers. De minuten die passeren eer wij terug zijn in Denain proberen we het verslag op de radio te vinden. “Want nu komen ze door Wallers-Arenberg”, roep ik. Nu blijkt dat hij in het centrum van Denain woont, in het huis achter één van de vele gevels in de straten waar de “tweede hands-markt” wordt gehouden. Dit is de jaarlijkse “brocante” van het stadje, die traditiegetrouw op de zondag voor Pasen wordt gehouden.
Ze doen zelf ook mee. Oude huisraad, kleding, videobanden, computerspelletjes… dat hebben ze in de aanbieding. Binnen nemen wij plaats voor het verslag. Ik stel me voor aan iedereen die zich komt presenteren. In huis is het naar mijn mening “een beetje” rommelig, en dat kwam niet alléén door de braderie. Er ontsnappen renners uit het peloton. De kopgroep groeit. Er is nog een goede Nederlandse renner mee. Twee kleine “schoot-“ hondjes zoeken trouwens hun plekje bij ons op de bank. Ik krijg een koud en blond pils – dus geef ik een van de mijne. Terwijl de kopgroep van veertien zich steeds verder losmaakt van het peloton en terwijl één van de renners zijn stuur verliest en vrijwel meteen daarna tegen de kasseien klapt begint zich een in het huis afspelend raadsel op te lossen. De slanke en onmiskenbaar schone – dochter van Benoit en krap twee decennia jong – blijkt dit jaar Prinses Carnaval… Paris-Roubaix est une Reine. Anne-Sophie est vraiment la Reine de Denain. Carnaval zegt U? Dat is toch een feest dat men in februari viert? Nou, bij ons wel. In Denain viert men dat op eerste en tweede Paasdag. Vandaag, een dag na de gebeurtenis, begrijp ik dan ook waarom er zoveel grote kleurrijke poppen langs het parcours stonden. Ook dat hoort bij het Carnaval van deze streek. La Reine toont aan allen die het willen zien hoe zij zal gaan schitteren tijdens de gekke dagen. Omdat ik niet geloof dat de Prinses naast me staat laat ze mij haar band zien. La Reine staat er op, zoals ik het van TV ken van Miss … (in dit geval: Denain…). Ik kijk een tijdje over de markt vanaf de deurpost. Mevrouw Benoit wijst naar mij en roept “daar heb je die Hollander!”.
Zwitser Cancellara gaat er vandoor. Tom Boonen ziet er niet erg fit uit. Twee renners gaan tegen de vlakte. Rabo kopman Fletcha kan nog net aan hetzelfde lot ontkomen. Cancellara komt over de spoorlijn ten zuiden van Roubaix. Twee achtervolgers – enkele tientallen seconden later – mogen niet door; moeten wachten. De slagbomen zijn dicht, weldra zal er een trein langskomen. Ze gaan toch door. Boonen en Fletcha doen hetzelfde. Maar dit mag niet; in het wielrennen gaat de trein vóór de wielrenner; en de twee eerste “criminelen” worden al voor aankomst gedeclasseerd… De Zwitser heeft de dagzege in de pocket. Op het velodrome – het fietsstadion – van Roubaix moet hij nog twee rondjes maken. Dat is nieuw dit jaar; het was er altijd één!
De braderie is afgelopen. We praten nog wat na over koetjes en kalfjes. Ik neem nog een pilsje. Cancellara krijgt zijn kassei. Dat is de trofee voor de winnaar van Parijs-Roubaix. De pasta heeft goed gesmaakt. Het werd weer tijd om de terugweg van Roubaix-Maastricht – of beter Denain-Maastricht – op te pakken. Benoit wilde mij graag naar het nabijgelegen tankstation Valenciennes Ouest aan de Autoroute du Nord brengen. Ik zei dat ik me bij de oprit van Denain ook prima zou redden. Op het tankstation wees Benoit meteen een Porsche aan; als ik daar eens even mee zou kunnen… We wisselden nog wat gegevens uit; wellicht voor (een) volgend jaar. Toen was de Porsche alweer op weg. Even rustig rondkijken; er waren heel wat mogelijke chauffeurs op het terrein. Een Nederlands stel met een BMW bleken richting Zeeland te rijden… het zou zodoende geen zin hebben om… anders prima… en ik was even niet bij de pinken om te bedenken dat Zeeland en Limburg in dit geval toch wel vijfig kilometer in de juiste richting lagen… Een ander Nederlands stel – dertigers – gingen warempel naar of langs Maastricht. Ze gingen naar het wegrestaurant. Ik had de indruk dat ik mee kon rijden als ik maar af zou wachten. Echt zeker was ik er niet van. Dus vroeg ik weer om een lift. Dat is ook veel leuker… Een Ier wilde wel, maar was moe. Toen kwam er iemand naar me toe. Ik kon mee. Had mijn bordje “Mons” gezien. Dat was vijftig kilometer van Valenciennes. We bleken tot net voorbij Huy dezelfde route te hebben. Dat is bijna honderdvijftig kilometer; de langste lift voor vandaag. De twee kleinen gingen naar de DVD-Rom “Sjakie et la chocolaterie” kijken op de laptop die op moeders lap stond. Typische “spannende” filmmuziek. Prima behang voor een verplaatsing van hier naar daar. Onderweg hebben we nog een detour van een kilometer of acht, want ze weten een goedkope pomp. Ik vraag me even af waar we naar toe zouden gaan – zouden we soms binnendoor naar Huy rijden? Dat moet heel mooi zijn – maar ik wil ook gewoon voor bedtijd thuis zijn. Valt dus allemaal wel mee. Op het tankstation langs de A15 ten noorden van Huy – bekend van de muur – is nog voldoende klandizie. De uitdaging is om een chauffeur te vinden die verder rijdt dan Luik. Het was donker, dus ik moet om een lift vragen. Aangezien de pompmedewerker mij soms bekijkt neem ik mijn voorzichtige houding aan, om niemand voor ’t hoofd te stoten, inclusief deze tijdelijke schoolmeester. Ik hoef niks te doen. Ik kan gewoon wachten tot er een Nederlander komt tanken. Want dat jonge stel dat dat doet vindt het ook goed dat ik met ze meerijdt. Zij werkt in het Zuid-Limburgse Beek. Ze gaan naar het nabije dorp Cadier en Keer. Vanaf de Akersteenweg wandel ik naar het station. Ik fiets met sportradio op mijn walkman naar huis. Volgens mijn aantekeningen heb ik 388 kilometer gelift. Dat betekent dat de terugreis iets korter zou zijn geweest dan de heenreis. Zo zie je maar weer.