Het voortijdige overlijden en de teraardebestelling van Annechien Voordat ik ga vertellen wat neef Job met de erfenis gedaan heeft moet ik eerst toch nog even kwijt hoe de begrafenis van Annechien verlopen is.
Kleine Annechien was altijd al niet de sterkste van de familie. Vanaf haar geboorte sukkelde ze altijd al wat met haar gezondheid. Ondanks dat, of misschien wel juist daardoor, hield mijn moeder erg veel van haar. Wanneer er eens een klein stukje wit vlees over was, stopte mijn moeder dat altijd haar toe. Ze bleef echter altijd iets achterlopen op haar leeftijd, zowel lichamelijk als verstandelijk. Terwijl wij les kregen was ze meestal met een iets schuin gehouden hoofd voor zich uit aan het staren. Maar als haar naam genoemd, of haar iets gevraagd werd brak er een stralende lach door.
Toen er op een koude decembermorgen niets meer te eten was besloot mijn moeder mijn zusjes mee te nemen naar een nabijgelegen akker om maïskolven te zoeken. Het was een grauwe en gure dag. De lucht in het westen was groengrijs, een teken dat er sneeuw in de lucht zat. Ze hadden de akker al zeker drie keer afgestroopt, toch konden ze altijd nog wel een paar maïskolven vinden. Nadat ze meer als een uur gezocht hebben begon het te sneeuwen, eerst kleine vlokjes, maar al snel kon je geen drie meter meer voor je uit kijken. Moeder riep de kinderen bij elkaar en keerde snel huiswaarts. Daar aangekomen bleek de Annechien niet mee terug gekomen te zijn. Toen Vader en Moeder bij het veld aankwamen vonden ze haar ineengedoken op de grond. Er lag al een laagje sneeuw over haar heen.
Die hele nacht klonk het hoesten van Annechien door ons huisje. Om haar toch zo warm mogelijk te houden moesten Femke en Durske, die samen met Annechien één bedstee deelden, zo dicht mogelijk tegen haar aan kruipen. De volgende ochtend was er nog steeds geen enkele verbetering opgetreden. Ze had hevige koorts gekregen, zó hevig dat de warmte op een halve meter afstand voelbaar was in het koude huisje. Met allerlei huismiddeltjes probeerde Moeder de koorts te stillen en Annechien weer beter te krijgen, maar zonder resultaat.
Na twee weken was er nog steeds geen verbetering. Iedere avond, wanneer het donker werd, zette Vader Annechien in het midden van de kamer. We gingen in een kleine kring om haar heen zitten, de warmte die ze afgaf maakte de koude wat dragelijker. Ze maakte bijna geen geluid, je kon haar tussen al die lichamen niet horen. Je kon elkaar nauwelijks zien in die donkere kamer, dus werd er ook bijna niet gesproken. Op een donderdagavond, rond een uur of negen, werd het heel langzaam, bijna ongemerkt, steeds kouder in de kamer. Ik durfde me niet te bewegen of iets te zeggen. Met een angstig gevoel in mijn maag wachtte ik af. Het werd langzaam doodstil om me heen. Opeens klonk er een hartverscheurende snik. De snik van een moeder die haar kind verliest. Zij was, tegen beter weten in, nog het langst blijven hopen dat het níet zo zou zijn. Mijn vader stond op en legde zijn hand op Moeders schouder.
'De kachel is uut. Wie goat noar bed'
De volgende ochtend ging ik met mijn vader mee naar de pastorie in het dorp. Onderweg spraken we allebei geen woord. Bij de pastorie aangekomen nam hij zijn pet in zijn grote knoestige handen en belde aan. De huishoudster van meneer pastoor deed open. Ik had het gevoel dat ze misprijzend naar mijn jurk keek. Ze zei verder niets.
'Wij komen voor meneer pastoor' zei mijn vader, terwijl hij zijn ogen op de schort van de huishoudster hield.
'Ik zal kijken of hij tijd heeft. Blijf maar wachten'
De deur ging weer dicht.
Zwijgend wachtten we beiden. Mijn vader bleef zijn pet in zijn handen houden. Na een minuut of tien ging de deur weer open. Het was meneer pastoor.
'Zeg het maar' sprak hij.
'Gister is ons Annechien dood gegaan. Ik kom informeren voor de begrafenis' mompelde mijn vader moeilijk verstaanbaar.
'Een armenbegrafenis neem ik aan.' Uit zijn vestzak haalde de pastoor een klein zwart boekje. 'Dat is 50 gulden'
Ik zag mijn vader even zijn evenwicht verliezen bij het horen van dat enorme bedrag. '50 gulden, dat hebben wij niet.'
'Dan kan ik helaas niets voor u betekenen' zei de pastoor, en deed de deur weer dicht.
Niet gewend om tegen het gezag of de kerk in te gaan keerde mijn vader hierop huiswaarts. Binnengekomen zag ik dat Moeder Annechien in haar bedstee gelegd had.
'Hoe was het?' vroeg moeder aan vader.
'Het kost 50 gulden. Wat moeten we nu dan?'
'50 gulden!' Even was moeder stil.'Heb je niet gevraagd of het goedkoper kon?'
Mijn vader keek mijn moeder niet aan en mompelde wat in zichzelf.
'Ga morgen maar terug en vraag of er wat afkan.'.
Toen we die avond slapen gingen klaagden Femke en Durske dat ze niet met Annechien in één bed wouden liggen. Zonder er een woord vuil aan te maken gaf vader hen een draai om de oren en zei:'Heel je leven liggen jullie er al mee in bed, dan maken die laatste paar dagen ook niks meer'. Gedwee gehoorzaamden de meisjes en kropen naast Annechien de bedstee in.
De volgende ochtend liepen wij weer naar de pastorie. Dit keer mochten we binnenkomen. In een ruim verlichte keuken zat de pastoor aan een hoge brede tafel gele vla te eten.
'Ik kom nog terug voor de begrafenis'
'Welke begrafenis?'. De pastoor lepelde door zonder van zijn bord op te kijken.
'Van ons Annechien. Waar ik gisteren ook voor was.'
'Och ja. Is het allemaal gelukt?' Pas nu keek hij ons voor de eerste keer aan.
'Nee, nee nog niet. Ik wou graag weten... mijn vrouw wou graag weten, of het tóch niet iets goedkoper kon.'
'Nee, de armenbegrafenis, daar kan echt niks meer af. Wij hebben ook kosten, weet u. '
'Ja ja, natuurlijk' zei vader. 'Maar is er dan niks wat we zélf kunnen doen.
De pastoor had zijn bord met vla leeggegeten. Misschien wat milder gestemd door zijn volle maag legde hij zijn handen op zijn buik en floot zachtjes tussen zijn tanden.
'Je zou zelf het graf kunnen delven. Daarmee bespaar je twintig gulden aan graafkosten.'
Mijn vader knikte nederig en bleef staan.
Na een minuut zwaaide de pastoor met zijn hand als teken dat we konden gaan.
Thuis aangekomen vertelde vader het relaas.
'Maar Gerrit, dertig gulden hebben we ook niet. Ga morgen maar weer terug en vraag wat er nog meer afkan'
Zo liep ik die week samen met Vader nog vier keer naar de pastorie en terug. Uiteindelijk bleef er nog 10 gulden over. Hiervoor zou Annechien naar het kerkhof gebracht worden en mochten we haar zelf achter het kleine schuurtje daar mogen begraven. Toch konden mijn ouders ook dit bedrag nog steeds niet betalen. De tijd drong. Ondanks de koude begon er toch een steeds onaangenamere lucht in ons huisje te hangen. Wanneer je de hele dag binnenbleef rook je het eigenlijk niet, maar wanneer Vader en ik van onze dagelijkse wandeling terugkwamen was de lucht heel duidelijk aanwezig. Ook Femke en Durske, die al die tijd naast Annechien in de bedstee gelegen hadden zagen er steeds slechter uit.
'Ga maar naar de pastoor en zeg dat we niet meer als twee gulden vijftig betalen kunnen' gaf mijn moeder Vader als opdracht mee. 'Dan vervoeren we het desnoods zelf wel.'
Weer aangekomen bij de pastorie werd er pas na lang bellen opengedaan. Dit keer was het de pastoor zelf, een forse sigaar in zijn linkermondhoek.
'Ik heb toch al gezegd, voor minder als tien gulden gaat het écht niet!'. Van de weersomstuit liep dik bruin spuug langs de sigaar zijn mondhoek uit.
'En als we het dan zélf naar het kerkhof brengen?' Voor het eerst in mijn leven zag ik tranen opwellen in de ogen van mijn vader.
'Kom hier dan met dat geld' barstte de pastoor. 'En verder wil ik er dan ook helemaal niks meer mee te maken hebben.'
Diep vanuit zijn broekzak haalde Vader de zorgvuldig gespaarde dubbeltjes en stuivers tevoorschijn. Het was precies twee gulden vijftig. Hij wou het de pastoor nog uittellen, maar die hield zijn hand open en stopte het geld zonder omhaal in zijn zak.
Halverwege de weg naar huis sprak Vader pas weer.
'Dat hebben we toch maar mooi kunnen regelen, niet dan Knaak?'
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Hoe moesten we Annechien in hemelsnaam op het kerkhof krijgen? Om hem niet tegen te spreken zei ik 'Ja Vader' en gaf hem mijn hand.
De volgende ochtend kwam Moeder bij me staan.
'Je bent nu al een grote jongen. Vandaag mag je Vader en mij helpen.'
Vragend keek ik haar aan. Ik was al bang voor wat ze zou zeggen.
'Ga naar boer Baks en vraag of je zijn fiets voor vandaag kunt lenen.'
Ik keek smekend haar aan. 'Toe mam. Kan het niet anders?'
Ze glimlachte en streek door mijn haar. 'Ga nu maar. En kom meteen met de fiets terug'
Op een drafje holde ik naar onze overbuurman. Met een schuin oog keek hij me aan toen ik de fiets te leen vroeg, maar ik moest hem volgen naar zijn schuurtje waar hij me zijn fiets aangaf.
'En voorzichtig ermee, hij is nog krek nieuw'. Het was pas de vierde of vijfde keer dat ik op een fiets reed en onzeker slingerde ik het pad af naar huis toe. Thuis aangekomen stond mijn vader al op me te wachten. Ik stopte naast hem en stapte van de fiets af. Uit het huis kwam Moeder met op haar arm het stoffelijk overschot van Annechien. Buiten, in het heldere licht, was pas goed te zien dat het uitstellen van de begrafenis het lichaam geen goed had gedaan. De toch al zo bleke huid had een groengrijze waas gekregen. Rondom de ogen en de mond was de huid teruggetrokken, zodat de ogen leken uit te puilen en alsof Annechien een bovenmatig groot gebit bezat. Haar handen en voeten hadden een eerder paarsblauwe kleur gekregen. De periode van lijkstijfte was allang voorbij. Nu hing ze als een afgrijselijke, sadistische lappenpop in de armen van Moeder.
'Zet d'r maar op de pakkendrager' zei vader met zachte stem. Zonder al te veel moeite werd Annechien op de bagagedrager gezet. Toen moeder haar losliet zakte ze echter meteen in elkaar en viel rechts van de fiets af.
'Dat gaat zo niet. We moeten haar vastbinden.' Uit de schuur haalde vader een paar strengen koetouw. Met losse eindjes hiervan bond hij de benen van Annechien vast aan het frame.
'Niet te hard aantrekken' zei Moeder verschrikt. De touwtjes snoerden meteen heel diep in het zachte vlees. Na wat gehannes lukte het om Annechien dusdanig vast te binden dat ze in ieder geval stevig op de pakkendrager bleef zitten. Haar beide handen werden, ook met koetouw, onder de stang van het zadel vastgebonden.
Van een afstandje bekeek Vader de fiets + dochter. Het was een verschrikkelijk gezicht. Het grauwe hoofd hing in een onnatuurlijke stand naar achteren. Daar waar de touwtjes net iets té stevig aangesnoerd waren druppelde groenige pus naar buiten.
'Wat doen we ermee? Zo kan Knaak er echt niet mee door het dorp fietsen.' zei Moeder. 'Daar krijg je praatjes van.'. Uit de schuur haalde vader een ruime hoed, die ooit van een vogelverschrikker geweest was.
'Zet haar deze dan maar op. Dan is er niks aan de hand'
Mijn ouders zouden twee uur vóór mij en Annechien vertrekken. Dan zou ik tenminste niet nog een uur met Annechien achterop de fiets in het dorp hoeven te staan. Met de fiets tegen de muur geplaatst keek ik mijn familie na toen ze het zandpad afliepen. Vader voorop met de schop in zijn hand, Moeder en al mijn zusjes erachterna. Een warm gevoel van trots kwam door mijn lichaam.
Dat ík, als hun enige zoon, deze belangrijke taak had gekregen. Tegelijkertijd maakte ik me ook zorgen over de jongens in het dorp. Wanneer die mij in het oog kregen wilden ze me nogal pesten. Alleen maar omdat ons gezin nét even anders was als het hunne. Had ik nu ook maar broeken gedragen, net als zij.
(wordt vervolgd)