quote:
Op woensdag 19 oktober 2005 13:40 schreef R_ON het volgende:Het lastige met de 'Trees-en' van deze wereld - en het zijn er veel, heel veel, te veel - is dat als je zou zeggen:
'Luister Trees, je vindt van jezelf dat je zo meelevend bent, en dat je het zo goed doet, en heeeeerlijk dat je er bij bent, maar je bent all1 een last met je gejank. Stomme. Stomme. Stomme doos.'
Ja, dan is Trees natuurlijk diep beledigd. Gespeend van elke vorm van zelfreflectie. Nooit zullen ze zeggen: 'goh, je had gelijk. Het spijt me. Ik schaam me diep voor mijn gedrag.'
Nee, in plaats daarvan zal ze overal vertellen: Nadine, dat meiske heeft het toch zo moeilijk met het aanstaande verlies, ze is helemaal van slag. Wat ik laatst toch had... Ik weet natuurlijk wel dat ze het zo niet bedoelt, maar toch..."
Zo. bedoelt. ze. het. wel. trut!
Onuitroeibaar en grenzeloos.
Exact.
En ik heb veel 'Trezen' gekend in mijn leven - ontiegelijk veel, mag ik wel zeggen. Nooit teveel begrip tonen voor andermans problemen, dat is een les die ik heb geleerd.
Toen ik nog bij mijn ouders woonde, zat ons huis altijd vol probleemgevallen: gescheiden vaders, labiele vrouwen, afgekeurde leraren met een drankprobleem en ga zo maar door. Al deze types, vraag me niet waar mijn moeder ze opduikelde, verbleven voor kortere of langere tijd in onze logeerkamer. Meestal voor langere tijd, trouwens. Leerlingen van mijn moeder zaten er ook geregeld tussen. Deze jongens en meisjes waren in een 'geloofsconflict' met hun ouders verzeild geraakt of er was iets anders aan de hand - drugs, meestal - en mijn moeder had nu eenmaal een scherpe neus voor mensen die in moeilijkheden zitten.
Het begon meestal onschuldig, met een kopje ossenstaartsoep. Mijn moeder kon heerlijke ossenstaartsoep maken; op het fornuis stond altijd een grote pan te pruttelen, en aan onze keukentafel was altijd wel een plaatsje over. Na de soep kwam de wijn op tafel. De volgende stap was dat het logeerbed werd opgedekt.
Ik herinner me de yogameester. Hij stond altijd op zijn hoofd in de woonkamer als ik thuiskwam uit school. Hij deed alles op zijn hoofd: telefoneren, een banaan eten, het lukte hem zelfs om vanuit die positie de krant te lezen.
Mieke en Paul herinner ik me ook. Ze hadden bij mijn moeder in de klas gezeten, die twee. Ze waren meteen na hun eindexamen getrouwd en op een boerderij in Epe gaan wonen. Nu hadden ze huwelijksproblemen. Dat kwam door de boerin. De boerin sliep bij Mieke en Paul in bed, dat had ze een spannend idee geleken, zo'n boerin voor erbij, maar na een tijdje was Paul 'moeilijk gaan doen'. Dat was tenminste wat Mieke beweerde: "Paul doet moeilijk, hij kan er niet mee omgaan."
Paul vertelde iets heel anders, namelijk dat Mieke lesbisch was geworden, of misschien was ze altijd al lesbisch geweest - dat was de grote vraag. Mieke ontkende: "Ik ben niet lesbisch, ik ben alleen maar ontzettend in de war!" riep ze tijdens het avondeten met overslaande stem. En dan kwam Paul weer: "Mieke, wees eerlijk naar jezelf toe." En Mieke: "Alsof jíj er niet als de kippen bij was om haar te bespringen!"
Zo ging dat een paar weken door. Mieke en Paul sliepen op de logeerkamer, ik hoorde ze 's nachts schreeuwen en janken en met harde voorwerpen gooien. Ik was vijftien, ik had de tijd van mijn leven.
De ontknoping kwam toch nog onverwachts, toen Mieke op een nacht naast mijn moeder in bed kroop, spiernaakt, met de woorden: "Lekker beest, we zijn eindelijk alleen." De volgende morgen waren Mieke en Paul verdwenen. Ik weet niet hoe het is afgelopen met hun huwelijk; we hebben nooit meer iets van ze gehoord.
Ook was er een thuiskapster die Anja heette, en die om de haverklap vroeg: "Iemand nog een spoelinkje nodig?" En Arie natuurlijk, drugsverslaafde Arie op wie ik een beetje verliefd was. Hij was al achttien, en hij zei nooit een woord. Zijn vader was een ouderling, een kleine, donkere man in een soort begrafenispak. Hij had Arie op een avond bij ons afgeleverd met de woorden: "In Gods huis is hij niet langer welkom, u mag hem hebben." Hij zag eruit als de zanger van een Engelse popband, Arie. Hij heeft een keer op ons dak gestaan toen hij teveel drugs had gebruikt. De politie moest eraan te pas komen om hem er weer vanaf te krijgen. "Grapje," zei Arie naderhand. "Ik wilde niet écht springen, of zo."
Na Arie kwam Lucas, die wél echt wilde springen: voor een trein. Toen woonde hij allang niet meer bij ons in huis, maar toch. Een andere vent, ik weet zijn naam niet meer, werkte al meer dan acht jaar aan zijn afstudeerscriptie over de doleantie in 1886. Ook bij ons thuis kreeg hij er geen eind aan gebreid; hij schijnt er nog steeds mee bezig te zijn.
Ik heb veel tragische gevallen voorbij zien komen. Sommigen waren reddeloos verloren. Maar zo zag mijn moeder dat niet. In haar ogen verdiende iedereen een kans. En ze bleef altijd beleefd: 'Oh, een gezwel in uw hoofd, dat is vreselijk.' Nou goed, een gezwel in je hoofd ís ook vreselijk, maar het verschil met de meeste anderen was dat mijn moeder zo iemand een kopje ossenstaartsoep aanbood. En vervolgens bleek de man met het gezwel in zijn hoofd aan wanen te lijden. Eén van die wanen betrof dat gezwel in zijn hoofd. Maar toen woonde hij al een paar weken bij ons in huis. Probeer zo iemand dan nog maar eens weg te krijgen.
Mijn moeder leed in die tijd aan een liefdadigheidscomplex, dat is duidelijk. Ze heeft een groot hart, altijd gehad, en ons huis kon al die logés gemakkelijk herbergen, maar er zijn grenzen. Mijn vader werd stapelgek van de stroom 'uitvreters en patiënten' die zijn wijnkelder leegzopen. "Laat ze distels gaan rooien op het land," zei hij vaak, "dan moet je eens opletten hoe snel ze genezen zijn." Maar dat soort dingen wilde mijn moeder niet horen. Ze vond het
zielig: "Die arme jongen," zei ze dan, "hij is zó ongelukkig, ik kan hem toch niet op straat zetten?"
En dus bleven ze komen, de ongelukkigen en de zieken en de wanhopigen en de paranormaal begaafden, want die zaten er ook tussen. Er zat van alles tussen, je kunt het zo gek niet bedenken of mijn moeder kwam ermee thuis.
Een Baghwan-mevrouw, die hebben we ook nog gehad. Eerst heette ze Yvonne, later moesten we haar Maprem Nogwat noemen, en toen ze na bijna twee maanden eindelijk weer opkraste, nam ze de videorecorder mee.
Uiteindelijk legde mijn vader zich erbij neer; hij had geen keus. Wel overnachtte hij steeds vaker in zijn pied-à-terre, een paar kilometer verderop, en na verloop van tijd kwam hij alleen nog thuis om schone kleren te halen.