quote:
Daar komt-ie dan.
Het poëziemeisje zat aan een tafeltje bij het raam op me te wachten. Ze begroette me als een hartsvriendin: "Super dat je gekomen bent," riep ze, en ze kuste me op mijn wang, "echt helemaal super, weet je."
We bestelden iets te drinken: kruidenthee voor haar, een glas witte wijn voor mij. Ik had liever iets anders gedronken, koffie of zo, maar het ging mij om het principe dat je kruidentheeliefhebbers nooit genoeg tegen het zere been kunt schoppen. Met die kruidenthee geven ze een superieur signaal af:
zij hebben vrede met zichzelf en de aarde waarop zij leven,
zij hebben geen stimulerende middelen nodig. Ook is het me een raadsel waarom ze altijd zo overdreven in die thee gaan zitten blazen - nee, ik heb het niet op kruidentheedrinkers.
En toen begon het poëziemeisje te vertellen over de gedichten die ze schrijft, ze had het over een bundel met de titel
Een vioolkist vol vlees. De gedichten gaan niet over vioolkisten en ook niet over vlees, ze gaan over de relatie met haar vader. Het is een complexe relatie, zei ze, daarom had ze ook zo'n onstuitbare drang gevoeld om het allemaal van zich af te schrijven, om met die gevoelens 'aan het stoeien te gaan', je kon het wel een therapeutische bundel noemen, nou ja: ze voelde zich gereinigd, alsof er een grote schoonmaak had plaatsgevonden in haar hoofd, ze had het over een 'geestelijke klismakuur' - het was blijven stromen, het was blijven opborrelen, er waren dagen geweest dat het er letterlijk uitspoot, het was de meest ongelooflijke ervaring van haar leven geweest, de gedichten schreven zich als het ware vanzelf, het was of haar rechterhand werd voortgedreven door een onzichtbare kracht, een godheid, een hogere instantie, of misschien was het wel gewoon 'inspiratie' geweest, ze wist het zelf eigenlijk ook niet.
Het poëziemeisje kon erg geestdriftig vertellen over
Een vioolkist vol vlees; ze ging zo op in haar verhaal dat ze mijn aanwezigheid leek te vergeten. Want toen ik een vraag stelde, een beleefdheidsvraag - "Ben je van plan," vroeg ik, "om nog iets met de bundel te doen, publiceren of zo?" - toen keek ze me verwilderd aan, alsof ik haar wekte uit een zoete dagdroom.
"Publiceren," herhaalde ze langzaam. "Nee, dat... kan niet. Daarmee zou ik teveel overhoop gooien, snap je."
Ik snapte het helemaal niet, maar één aanmoedigend knikje was genoeg om het poëziemeisje te laten losbarsten: "Ik flip!" riep ze. "Ik ben mezelf niet meer, ik flip!" Ze keek me peilend aan. "Ik vertel je dit in vertrouwen, okay?"
Zonder mijn antwoord af te wachten, begon ze te vertellen. Over de homeopatische tabletjes die ze slikt om de slaap te kunnen vatten, want sinds ze
Een vioolkist vol vlees heeft laten lezen aan een bevriende psycholoog, ligt ze 's nachts te woelen en te draaien en te piekeren. Hoe het nou allemaal verder moet. Want volgens die vriend, of beter gezegd: ex-vriend, aangezien ze alle banden met hem heeft verbroken, volgens hem is er in haar poëzie sprake van een 'verontrustende betekenisonderstroom'. Het komt erop neer dat de ex-vriend denkt dat ze seksueel is misbruikt. Hij denkt er niet alleen aan, hij weet eigenlijk wel zeker dat er incest in het spel is. Voor het poëziemeisje is dat verrassend nieuws, om het zo maar te zeggen: "Mijn vader is een schat," zei ze, "een lief, oud mannetje dat van puzzelen houdt."
"Ja," zei ik, "maar misschien niet alleen van puzzelen."
"Hoe bedoel je?" vroeg ze scherp.
"Niks. Ik ken jouw vader toch niet. Ik neem aan dat jij zelf het beste weet wat er vroeger tussen jou en je vader is gebeurd."
Ze moest er even over nadenken. "Nee," besloot ze toen. "Dat is het curieuze met incestslachtoffers. Ze leven jaren, soms zelfs hun hele leven, in volstrekte ontkenning. Ze blokken het uit."
"O," zei ik. "Zoiets zou bij jou dus ook het geval kunnen zijn?"
"Dat zeg ik niet." Ze haalde haar schouders op. "Eén van mijn heftigste gedichten gaat over mijzelf als achtjarig meisje, over hoe ik op die leeftijd... nou ja... hoe ik mijn kut bekeek in de spiegel. Sorry, ik ga wel heel erg op de intieme toer, hè?"
Ik dwong mezelf te blijven glimlachen, en ik dacht: straks is het voorbij, straks is het allemaal voorbij.
"Volgens die vriend van mij klopt dat niet," ging ze door. "Hij zegt dat de kut van een achtjarig meisje er heel anders uitziet dan in mijn gedicht."
"Goh," bracht ik uit. En om te voorkomen dat ze me ging uitleggen hoe de kut van een achtjarig meisje er volgens haar vriend dan wél uitziet, vroeg ik: "Heb je het je vader al verteld?"
"Nee, natuurlijk niet!"
Ik stak maar eens een sigaret op. In de stilte die viel, maakte het poëziemeisje van de gelegenheid gebruik om een sigaret van mij te bietsen en hem op te steken. "Hmmm," deed ze, terwijl ze inhaleerde. Toen zei ze samenzweerderig: "Thijs heeft liever niet dat ik rook. Doet hij daar bij jou ook zo moeilijk over?"
"Zijn vader is overleden aan longkanker."
"Oh shit. Wat erg." Ze drukte de sigaret meteen uit. "Dat wist ik niet. Maar nu we het toch over Thijs hebben: ik heb zo'n gevoel dat jij er best wel moeite mee hebt. Met Thijs en mij, bedoel ik; met onze vriendschap." Ze keek me schuin aan. "Klopt mijn gevoel?"
"Ja, dat klopt heel aardig."
"O. Je bent in elk geval eerlijk, dat mag ik wel."
Ik nam een afwachtende houding aan.
"Maar je moet echt geloven," ging ze door, "dat het bij die ene keer is gebleven. Ik bedoel: wat stelt één keer nou voor? Als er méér aan de hand was geweest, had hij het jou ook nooit verteld. Hij had het je ook níet kunnen vertellen, hij had - wat is er, waarom kijk je zo?"
"Nee, niks," zei ik snel. "Ga door."
"Nou, voor hetzelfde geld had Thijs het níet..." Ze keek me onderzoekend aan. "Shit, je wist het helemaal niet," zei ze zacht.
"Nee." Ik keek haar strak aan. "Maar het is een boeiend verhaal, dus ga door."
"Dat méén je niet!" riep ze uit. "Heeft Thijs jou niet... ik bedoel, hallo! Dus jij beweert serieus... méén je dat nou?!"
"Eén keer dus," vatte ik haar verhaal samen. "En toen? Was die ene keer soms geen succes?"
"Nou ja, het was... wat maakt dát nou uit!"
"Eén keer," zei ik weer.
"Sorry hoor!" reageerde ze bozig. "Maar Thijs en ik gaan gewoon heel intens met elkaar om, en dan gebeurt er wel eens iets. Maar we hébben niks. Hij is met jou. Of hij was met jou, weet ik veel, en toen werd jij verliefd op iemand anders. Dan moet jij óók niet..."
"Wat?" onderbrak ik haar.
"Hij hoeft niet álles van jou te pikken, hoor." Ze keek me lang en hard aan. "Die jongen heeft óók zijn gevoelens, sta je daar wel eens bij stil? Hij heeft óók behoefte aan..."
Ik was al opgestaan. Ik had mijn tas van de stoel gegrist, ik had geld neergegooid voor de witte wijn, ik stond bij de uitgang.
"En nou ga je weg," zei het poëziemeisje overbodig. De rest van wat ze zei, hoorde ik niet meer omdat de zware cafédeur achter me was dichtgevallen.
[ Bericht 0% gewijzigd door Nadine26 op 03-10-2005 00:17:49 ]