on·zin (de ~ (m.))
1 onzinnige praat => apekool, beuzelarij, bullshit, flauwekul, gekakel, gekkenpraat, geklets, gelul, gezwam, gezwets, klets, kletskoek, kolder, kul, kwezelarij, larie, lariekoek, leuterkoek, leuterpraat, lulkoek, lullepot, nonsens, quatsch, zever, zottenklap, zottenpraat
on·zin·de·lijk (bn.)
1 bevuild, morsig => onhygiënisch; <=> zindelijk
2 met inmenging van irrelevante elementen
on·zin·nig (bn.)
1 bespottelijk (van ideeën, opmerkingen e.d.) => dat raakt kant noch wal, dat slaat als een lul op een drumstel, dat slaat als een tang op een varken, redeloos, zinneloos
Upon initial contact with ScareFreak
I had envisioned him to be an ill-mannered and psychologically unstable man