ik las gisteren dit bericht:
"onsterfelijkheid op komst in 2050" en moest meteen aan schopenhauer denken.
zowel immanuel kant (in "kritik der reinen vernunft") als arthur schopenhauer (in "onvernietigbaarheid van wezen door dood") gaan uit van een onsterfelijke ziel. om schopenhauer te citeren:
in het individueel bestaan manifesteert zich nog een heel ander bestaan, dat daaronder ligt. dit kent geen tijd en dus ook geen voortbestaan of ondergang. op ons eigenlijk en ware wezen zouden de begrippen ondergang en voortbestaan niet van toepassing zijn, omdat die ontleed zijn aan de tijd, en dat is slechts de vorm van de verschijning. wij kunnen ons de onvernietigbaarheid van die kern van onze verschijning alleen voorstellen als een voortbestaan daarvan, volgens het schema van de materie, die, ondanks alle vormveranderingen, duur heeft in de tijd. als nu die kern het voortbestaan wordt ontzegd, dan beschouwen wij ons einde in de tijd als een vernietiging, volgens het schema van de vorm, die verdwijnt als de materie die hem draagt ervan wordt afgenomen.
in beide gevallen is er echter sprake van een 'overgang naar een andere categorie', namelijk een overbrenging van de vormen van de verschijning naar het ding op zich zelf. maar van een onvernietigbaarheid, die geen voortbestaan is, kunnen wij ons zelf nauwelijks een abstracte voorstelling maken, omdat wij die onmogelijk met waarnemingen kunnen staven. inderdaad moeten wij het voortdurend ontstaan van nieuwe wezens en het tenietgaan van bestaande wezens beschouwen als een illusie, die teweeg wordt gebracht door toedoen van twee lenzen welk hulpmiddel wij nodig hebben om iets te kunnen zien: de ruimte en de tijd en in hun wisselwerking causaliteit.
alles wat wij onder deze voorwaarden waarnemen is enkel verschijning, en de dingen zoals die onafhankelijk van onze waarnemingen zijn kunnen door ons niet gekend worden. het bestaan, dat bij de dood van een individu onaangetast blijft, heeft niet de vorm van tijd en ruimte: al wat voor ons reëel is manifesteert zich echter wel in die vorm. daarom stellen wij ons de dood als een vernietiging voor.het bestaanin het individueel bestaan manifesteert zich nog een heel ander bestaan, dat daaronder ligt. dit kent geen tijd en dus ook geen voortbestaan of ondergang. op ons eigenlijk en ware wezen zouden de begrippen ondergang en voortbestaan niet van toepassing zijn, omdat die ontleed zijn aan de tijd, en dat is slechts de vorm van de verschijning. wij kunnen ons de onvernietigbaarheid van die kern van onze verschijning alleen voorstellen als een voortbestaan daarvan, volgens het schema van de materie, die, ondanks alle vormveranderingen, duur heeft in de tijd. als nu die kern het voortbestaan wordt ontzegd, dan beschouwen wij ons einde in de tijd als een vernietiging, volgens het schema van de vorm, die verdwijnt als de materie die hem draagt ervan wordt afgenomen. in beide gevallen is er echter sprake van een 'overgang naar een andere categorie', namelijk een overbrenging van de vormen van de verschijning naar het ding op zich zelf. maar van een onvernietigbaarheid, die geen voortbestaan is, kunnen wij ons zelf nauwelijks een abstracte voorstelling maken, omdat wij die onmogelijk met waarnemingen kunnen staven. inderdaad moeten wij het voortdurend ontstaan van nieuwe wezens en het tenietgaan van bestaande wezens beschouwen als een illusie, die teweeg wordt gebracht door toedoen van twee lenzen welk hulpmiddel wij nodig hebben om iets te kunnen zien: de ruimte en de tijd en in hun wisselwerking causaliteit. alles wat wij onder deze voorwaarden waarnemen is enkel verschijning, en de dingen zoals die onafhankelijk van onze waarnemingen zijn kunnen door ons niet gekend worden. het bestaan, dat bij de dood van een individu onaangetast blijft, heeft niet de vorm van tijd en ruimte: al wat voor ons reëel is manifesteert zich echter wel in die vorm. daarom stellen wij ons de dood als een vernietiging voor. maar kan je die gedeeltelijke vernietiging vervangen?
in het kort:de mens heeft dus een ziel die, in tegenstelling tot het lichaam, niet gebonden is aan de interactie van ruimte en tijd. de dood is daarom slechts een overgang van materie tot iets wat we niet waar kunnen nemen. de ziel heeft echter geen bewustzijn want daar is het intellect -en dus de vergankelijke hersenen- voor nodig. wat dat betreft heb je dus niks aan een computer die alleen een kopie van je hersens maakt. maar stel nu dat je een kunstmatig bewustzijn creëert (biologisch of machinaal; de vorm doet er hier niet toe). dan heb je wel het eeuwige leven. is de sleutel tot het eeuwig leven dan niet gelegen in kunstmatige intelligentie, en dan met name het creeeren van een kunstmatig bewustzijn? of licht het genuanceerder?