Ach ja, Akje...
we fietsten eens over de dakgoot van een hoog flatgebouw. Wel 18 verdiepingen. "Hier springen ze vanaf." zei Theo, onze buurjongen, met een religeuze zekerheid. Ik mompelde iets, en Erik zei niks. Hij zat bij mij achterop en vond het eigenlijk wel eng. "Heel stil zitten hoor, ander gaat het mis", had Theo hem nog toevertrouwd. 18 hoog, de Van Lieflandlaan in Utrecht, 1970, de studentenflats waren net opgeleverd., of de eerste sprong er al af. "Hasjiesspuiter", wist de concierge. Wij wisten het niet, wij waren 11. "Vorige week sprong er een op het fietsenrek voor de soos. Bovenop een paar fietsen, gore puinzooi was het". Wij wisten het, het was Erik z'n fiets.
"Zou je dat durven, van 18 hoog ?" voreg Theo ? Direct stapten we in de lift, die ging tot de 18de, maar aan het einde van de gallerij ging een smal metalen trapje nog hoger, tot op het dak. Een geweldige speelplaats, grote asfalt-bitumenvlakte, met een opstaande betonnen rand van een halve meter breed. "Dat is zeker de dakgoot!", grapte Erik. Voetje voor voetje liepen we naar de rand. Je kon de hele wereld zien, maar onze blik was geconcentreerd op het fietsenrek, 50 meter lager, naast de ingang van de soos. "Al zou je je best doen dan zou je 'm nog niet kunnen raken", zei Theo. Ik voelde me direct uitgedaagd en zei: "Al zou jij je best doen dan zou je niet eens op die rand durven te staan." Theo lachte, en deed een dappere stap naar voren. We stonden nu met z'n drieeen voor de betonnen rand, 50 centimeter van de gapende diepte. Onwillekeurig zocht ik de hand van mijn broertje, en vond die snel. Bescherming of steun ? We zullen het nooit weten, want Theo bukte zich en pakte een steentje. Hij ging plat op z'n buik liggen en schuifelde naar de rand, tot z'n hoofd over de rand stak en hij receht naar beneden kon kijken. Terwijl wij toekeken liet hij het steentje vallen, vrijwel direct uit ons blikveld, maar Theo bleef nog lang kijken, gebiologeerd, fantaserend en opgewonden. Toen rolde hij snel terug, en keek ons verwilderd aan. "We moeten dingen naar beneden gooien! Grote dingen...een steen of zo!". En daarna rende hij over het dak naar het trappetje, en wij volgden hem, verbaasd over zijn opwinding, maar direct aangestoken, over de trap, naar de lift en naar beneden.
LAng hoefden we niet te zoeken, want vrijwel direct liep Theo als gehypnotiseerd naar een hoek van het flatgebouw, waar afval en dozen stonden. En een TV ! We glunderden, en tilde het toestel op, groot, log en massief. ZOnder verder overleg werd het apparaat de lift in getild, omhoog, tot de 18de, de trap op, naar de rand gezeult...en er overheen, we lagen alledrie plat over het randje te kijken terwijl het toestel draaiende en waggelende in de wind naar beneden stortte, steeds kleiner, kleiner, geen TV meer, een bruin vlekje, dan een wazig moment, en een grote bruine vlek op het trottoir, vlak naast het fietsenrek. En even later een minder dan spectaculaire knal, doffer dan we gehoopt hadden, en direct ook weggestorven, weerkaatste tussen het beton en verdwenen. We bleven nog lang over het randje kijken, ook toen de concierge en een bewoner naar buiten kwamen om het spektakel te onderzoeken, niemand keek naar boven, en wij genoten van de verbzaing, alsof we in de wind de flarden van het gesprek op konden vangen: "...spontaan ontploft...stond hier al een paar dagen...levensgevaarlijk...overal glas....".
Stilletjes gingen we naar beneden, voldaan en ook wel wat onder de indruk. Maar beneden kregen we al wat bravour, en toen we bij de fietsen kwamen had iedereen het hoogste woord, geweldig was het, een explosie, een aardverschuiving, een krater moest er zijn. Theo zat als eerste op de fiets en trapte stoer op z'n achterwiel over de stoeprand, hij kon dat heel goed, zelf stilstaan en omdraaien. Ik probeerde het ook en schoot direct van de stoep, af, op het nieuwe asfalt, de lul natuurlijk, iedereen lachte. Erik lachte niet. Hij keek pijnzend naar mij, de fiets, de stoeprand, en dan naar boven, het dak...de betonnen rand...Theo, nog steeds op z'n achterwiel, helemaal rondgedraait en nu weer op weg naar ons, gierend en lachend..."zullen we..." hij pakte mijn fiets op en liep terug naar de lift. "...op het dak..." Theo lachte hard, maar anders, scheller. Direct stonden we in de lift, dit keer geen opgewonden gekreun of gehijg, nee, dit moest gebeuren, nu ging het er om, dit was echt. Zonder een woord te zeggen droegen we de fietsen het trappetje op, en stapten op. Erik stond te kijken, hulpeloos, bijna gevaarlijk, zijn fiets was kapot, door die springer, ik trapte over het midden van het dak naar hem toe en stopte. "Kom achterop." Het was een bevel. Hij stapte achter op de fiets, en we koersten naar Theo toe, die al bijna bij de rand was, hij keek vorsend, halsrijkend, naar de diepte kijkend en het niet willen zien. "Niet naar beneden kijken!" zei Erik, en trok aan mijn shirt, alsof hij gas wilde geven. Gehoorzaam zette ik aan, richting betonrand. Theo schrok op en liet zijn fiets naar voren springen, en zette zijn voorwiel op de rand. Ik kon niet achterblijven, het tekken aan mijn shirt werd dwingend, en ik voelde Erik'z nagels in mijn rug. "Vooruit!", siste hij, en ik liet de fiets de rand opspringen. Een moment lang vielen we, te ver gesprongen, over de rand, ik liet mijn stuur los om evenwicht te zoeken en zag uit mijn ooghoek Erik's been omhoogschieten, en toen fietsten we, over de rand, pijlloze diepte naast ons, het stuur slingerend, en nog erger, door Erik's enthousiaste handgebaar naar de wereld, die we nu wel zagen: "Fuck you ! Ouwatta ! Fuck you ! Fuck-fuck-fuck-fuck!"
We gierden van het lachen, Theo achter ons, op het smalle randje, wipte op zijn achterwiel en draaide zijn voorwiel in de lucht, twee, drie maal, "Whoooeeeiiii", gilde hij, en zette aan. Net op dat moment maakte Erik een verkeerde beweging en viel van de bagagedrager, op het randje, en, instinctief, naar rechts op het veilige asfalt van het dak. Theo kon 'm net ontwijken maar schoot daardoor met zijn voorwiel van het randje, balanceerde een moment en viel toen achterover naast Erik op het dak, gierend van het lachen. Ik twijfelde geen moment en dook ook naar rechts, net op tijd, de hoek van het dak was al bijna bereikt, en kwam hard op mijn buik terecht, over mijn stuur, het achterwiel hing nog over de rand, en we bleven lachen, wel kwartier, het deed overal pijn. En de schaafwonden van het scherpe schelpenmaalsel dat als afwerking op het asfalt dak gebruikt was deden pijn. En waar we ons gekneusd hadden aan de fietsen en de betonnen rand, dat deed pijn. Maar we voelden iets dat we nog nooit gevoeld hadden, een blijdschap en een vrijheid zoals nooit daarna weer, drie jongens en een dak.
Mu!