quote:Op maandag 9 mei 2005 15:32 schreef methodmich het volgende:
CD : Meindert Talma & The Negroes - Self Titled
Nog één, deze keer op de FP!
quote:SOUTH SAN GABRIEL - The Carlton Chronicles (Munich Records)
Kattenbezitters, opgelet! Je zou het maar meemaken dat je kat op avontuur gaat en zijn tocht genoeg stof oplevert voor een plaat. Bezige bij Will Johnson heeft dit conceptalbum weliswaar volledig zelf verzonnen en later omgebouwd naar het perspectief van een kat, omdat het anders te dicht bij hemzelf kwam te staan, maar toch... Als het aan de kat lag, kocht ze Whiskas en ging op avontuur.
Johnson, de drijvende kracht van South San Gabriel, schreef voor deze plaat negen songs. Lange songs, die stuk voor stuk een deeltje van het verhaal van de kat Carlton vertellen. Carlton vertelt de spreeuw Ron over zijn wens hem op te peuzelen. Het blijft immers een kat. Ook zijn geheime liefje Kittyphone krijgt tot in detail te horen wat Carlton met Ron wil gaan doen, wanneer hij de vrijheid krijgt. Uiteindelijk belandt de kat in de garage en ontsnapt. Eenmaal in vrijheid, weet Carlton niet echt wat te doen en besluit uiteindelijk met hangende pootjes terug te keren. Zoals een echte kat, want die komen altijd op hun pootjes terecht. Wel heeft Carlton nog altijd een onzeker beeld van zijn toekomst, zelfs na zijn mislukte vlucht. Nu, het is aan u om hier een menselijk verhaal van te maken.
Johnson zingt zelf de nummers in, met zijn mooie melancholische stemgeluid. Brent Best zorgt voor de tweede stem in enkele nummers. Een keur aan instrumenten kleurt de songs verder in. Ga er maar even voor zitten: piano, Wurlitzer, orgel, viool, synthesizer, bas, electrische en akoestische gitaren, banjo, mandoline, vibrafoon, slidegitaar en pedal steel. En drums, niet te vergeten. Het zijn vooral die drums van Matt Pence die indruk maken. Dan weer bijna onmerkbaar op de achtergrond, dan weer een stevig fundament vormend voor de song. Niet stevig in de zin van woedend rammen, want alle negen nummers zijn uitermate rustig en wel haast bezwerend te noemen.
Een bijzonder gegeven dus, mooie muzikale begeleiding, goede zang. Is The Carlton chronicles dan ook een goede plaat? Jazeker, al moet gezegd dat de plaat je nergens echt bij de keel grijpt. Ook niet in het toch zo aangrijpend getitelde I feel too young to die, dat wel één van de betere nummers is. Misschien juist wel omdat Johnson de kat hoofdpersoon gemaakt heeft en je dus niet volledig meegaat met de zieleroerselen van een mens. Het maakt uiteindelijk dat dit absoluut een goede plaat is, maar dat het niet meesterwerk is wat het zou kunnen zijn. Een stemmingsplaat, die je af en toe opzet als de sfeer en het weer er om vragen. Beetje donker, beetje melancholiek. Als het aan mijn kat ligt, koop ik dan ook nog steeds Whiskas en zal het haar verder worst zijn of ik deze plaat al dan niet opzet.
Ergens op de FP moet nog mijn review van Kriebelvisje te vinden zijn. En ik denk nog met weemoed terug aan de presentatie van Kriebelvisje in Perdu op de Kloveniersburgwal.quote:Op dinsdag 10 mei 2005 14:36 schreef methodmich het volgende:
Dinousaur is ook fan toch?
quote:DAMIEN JURADO - On My Way To Absence (Secretly Canadian)
Ook zo teleurgesteld in die laatste plaat van Will Oldham? Dan is Damien Jurado jouw pleister op de bonde, uh, wonde. De singer / songwriter maakte al vier albums, waarvan met name het vierde een aanrader was. Where Shall You Take Me? bevatte namelijk allemaal mooie, ietwat droevige liedjes. Gespeeld door een man met zijn gitaar en bijgestaan door wat vrienden. Liedjes over de liefde, beklemmend gezongen.
Goed beschouwd borduurt On My Way To Absence, Jurado's laatste worp, hierop voort. Logisch, waarom zou je zo'n ijzersterke formule compleet overboord gooien? Toch weet je het bij Jurado nooit, omdat zijn eerste drie platen stilistisch nogal wisselend waren. Ook qua niveau, overigens. Na de goede eerste plaat kwamen er twee draken, vooraleer Damien de weg weer vond. Gelukkig is hij geen man die volgens vaste stramienen opereert, want anders hadden we eerst weer twee matige platen moeten verteren voor we bij deze aangekomen waren. Jurado heeft deze óf niet gemaakt óf niet uitgebracht, maar feit is dat On My Way To Absence zich kan meten met het beste van zijn werk.
Jurado heeft nog altijd die mooie weemoedige stem, speelt nog steeds gitaar en heeft nog steeds vrienden die hem bijstaan. Toch is dit album geen herhaling van zetten, want er zit meer dynamiek in dan op Where Shall You Take Me? het geval was. Jurado klinkt af en toe zelfs als een collegerocker, maar dan wel één van hoog niveau. Op gegeven moment spelen hij en zijn vrienden zelfs een heuse stamper, met overstuurde zang. Dat doe je beter maar niet meer, Damien. Het verbreekt de betovering van het luisteren namelijk nogal.
Damien Jurado luisteren is namelijk iets wat je vooral in een stille omgeving doet. Een omgeving waarin zijn zinnen op je in werken, waarin je de wanhoop goed kunt horen en zo beseft hoe goed zijn liedjes eigenlijk in elkaar steken. I woke up this morning, with death at my window, singing klinkt het ergens. Gezellig! Damien Jurado weet hoe hij een gevoel in een song neer moet zetten, want bij zo'n opening past alleen maar een gepast ondersteunende muzikale begeleiding. Als dan ergens de hoop weer doorklinkt, dan kan die drum wel wat harder, mag er een vrouw meezingen en gaat het tempo omhoog.
De afwisseling tussen de nummers is nog niet helemaal in balans, dat is het enige wat je op deze mooie luisterplaat tegen kunt hebben. Naast die misplaatste rocker, natuurlijk. Nu heb ik niet het idee dat Damien Jurado na deze plaat veel meer luisterende Nederlandse oren gevonden heeft, maar toch hoop ik daar stiekem wel op. De beste manier daarvoor is om nog maar even Will Oldham aan te halen. Matige plaat toch, die laatste Bonnie Billy? De "Prince" is dood, leve Damien Jurado!
quote:THE NATIONAL - Alligator (Beggars Banquet)
Het kan hard gaan met sommige bands. Het ene moment porrel je nog in de marge, het andere moment ben je ‘Album of the month’ in het Britse muziekblad UNCUT.
Ik zag The National in een stampvolle bovenzaal in Paradiso. Beneden had net The Arcade Fire zijn laatste tonen gespeeld en boven zou The National het feestje nog even voortzetten. De band speelde een energieke rockset, even als The Arcade Fire opgezweept door een viool. Zo blij als een kind wandelde ik naar huis met twee nieuwe CD’s op zak, waaronder Alligator van The National.
______
______
The National is afkomstig uit New York. De band is opgericht eind jaren 90 en bestaat uit twee keer twee broers: Aaron en Bryce Dessner spelen respectievelijk gitaar en bas, en Scott en Bryan Devendorff gitaar en drums. Dan is er ook nog Matt Berninger, de ietwat wereldvreemde zanger van de band.
Na een paar oefensessies vond de band het tijd om hun werk op CD uit te brengen. Na lang zoeken en zeuren bleek er een klein Amerikaans label bereid te zijn om de gok te wagen. Ze gokten en verloren, want de titelloze debuutplaat deed niets.
Hierna werd toch maar gekozen voor een wat geleidere aanpak; de band ging toeren en zowaar werd de tweede plaat ‘Sad songs for dirty lovers’ in 2003 in Europa her en der door muziekliefhebbers opgepikt. De plaat bereikte dat jaar zelfs wonderwel de jaarlijstjes van diverse kenners in Engeland en Frankrijk.
De echte doorbraak kwam vorig jaar met het uitbrengen van de ‘Cherry tree EP’. De band verruilde hun oude label voor Beggars Banqet Records en nu ligt er een nieuw, volledig album in de winkel: ‘Alligator’.
Als ik het album beluister is er weinig vrolijks te vertellen over de muziek van The National. Over de liedjes meeste hangt een stemmige, donkere folksfeer, waarbij de naam van The Tindersticks al snel in mijn gedachte springt. Toch weet deze band op sommige nummers werkelijk iets toe te voegen aan dit, toch wel saaie, genre. Door de hoekige drums, denk Franz Ferdinand, en vloeiende bas tillen ze regelmatig hun folkliedjes op tot dansbare popnummers. Het is jammer dat de band niet consequent gekozen heeft voor deze aanpak, want nu valt het album wel erg in twee stukken uiteen. De vernieuwende ‘hoekige sound’ tegenover de saaie, taditionele folkliedjes.
______
______
Opener ‘Secret meeting’ is een goed voorbeeld van hoe de band op zijn best klinkt: een heerlijk pingelend gitaarriedeltje en een pathetische zanglijn, tegenover een constant doorpompende drum. Het absolute hoogtepunt van dit album is het nummer ‘Looking for astronauts’, waarop de band zich laat bijstaan door een zangeres en een strijkorkestje. Ook de afsluiter ‘Mr. November’ is een goed voorbeeld van wat de band te bieden heeft. Hier staan trouwens ook wel mindere experimenten met deze ‘hoekige sound’ tegenover.
Nummers als ‘Daughters of the soho riots’, ‘Val Jester’ en ‘City middle’ zijn niet aan mij besteed. Hierop laat de band een monotoom folkgeluid horen, dat al veel eerder, en veel beter, door andere bands is gedaan. Misschien dat er voor de liefhebbers van dit genre wel nog iets uit te halen valt.
Het album heeft met de lullige popballad ‘Karen’ en het net iets te hard uitgevallen ‘Abel’ twee vreemde eenden in de bijt. Daarom is het des te opmerkelijker dan men juist voor ‘Abel’ heeft gekozen als eerste single.
Wat ik vooral miste op dit album was de energieke, explosieve sfeer, die de band live weet neer te zetten. Dit heeft zeker te maken met het ontbreken van de violist, die live veel wist toe te voegen aan het geluid. Natuurlijk laat de band zich ook op dit album bijstaan door diverse gastmuzikanten (blazers, toetsenisten en strijkers), maar zij hebben te allen tijde een ondergeschikte rol in de nummers, terwijl de violist die het podium met The National deelde zich regelmatig naar voren werkte.
Al met al moet ik toch zeggen dat de band met ‘Alligator’ bij vlagen erg sterk uit de hoek komt. Ze weten echt iets toe te voegen aan het ingeslapen folkgenre en dat is een groot verdienste. Het is wel jammer dat het een erg inconsequent album is geworden. Slechts in een handje vol nummers heeft de band de slag echt te pakken. Daar staat dan dus tegenover dat meer dan de helft van het album over blijft en dat is wel erg veel vulsel.
Conclusie: de band laat horen dat ze echt iets in haar mars heeft, alleen is het jammer dat ze dit nog niet een album lang kan volhouden.
1 down, 4 to go.quote:Okkervil River - Black Sheep Boy
Sommige bands kunnen voor de liefhebber zowel een grote zegen als een vloek zijn, Okkervil River is er hier ééntje van. Want voor mensen zoals ik, die iedere maand weer moeten kiezen tussen cd’s kopen en eten/drinken ( in de volksmond wel studenten genoemd ) is het iedere keer weer een strijd de krenten in de muziekpap er tussenuit te zoeken. Als een band dan ieder jaar weer een krent weet uit te brengen, wordt het weer een week op bruine bonen en Hollandia-bier leven, geen prettig vooruitzicht voor deze pizza- en Grolsch-liefhebber. Om maar even in de beeldspraak te blijven, ook Okkervil River weet het te presteren ieder jaar een krent uit te brengen, hoewel het eerder de gouden krenten zijn, die in één op de tienduizend pakken verstopt zit en je naar de fabrikant op kan sturen voor een reisje Bahama’s.
Ook Black Sheep Boy, met 47 minuten een full-length album deze keer, is er zo één. Na het korte intro-nummer dat de albumtitel draagt, begint het album stevig te rocken met For Real. Maar wie denkt dat ze met dit album een compleet andere weg zijn ingeslagen, komt gelukkig met het volgende nummer alweer bedrogen uit. Het album ligt precies in de lijn met de vorige langspelers Down the River of Golden Dreams en Don’t fall in love with everyone you see, Will Sheff schreeuwt, zingt, krijst en fluistert weer vals, zuiver en neurotisch over 11 typische Okkervil-nummers. Allen met een pakkende melodie zoals alleen Sheff ze kan schrijven. Stevig rockende nummers als het eerde genoemde For Real, Black en het bijna Brits klinkende The latest Toughs, maar ook waltz-ballads zoals de aflsluiter A Glow worden neergezet met standaard Americana instrumenten als Wurlitzers, Vibrafoons en Mandolines.
Aangename verassing is de gastzang van Amy Annelle, die op het nummer Get Big voor een rustige tegenhangster van de onrustig zingende Sheff voor een perfecte balans zorgt. Zonde dat ze maar op één nummer prominent aanwezig is, want haar warme zang doet het nummer meer dan goed.
Het, overigens wederom fraai vorgegeven, boekje eindigt met een quote van Richard Pryer: “I ain’t trying to be good, I’m Happy”. De mannen van Okkervil River doen dan misschien niet zozeer hun stinkende best om het te zijn, maar ze zijn wel degelijk goed. Ook Black Sheep Boy is een geweldig album, misschien niet beter dan de voorgangers, maar ook zeker niet minder. En aangezien de voorgangers nog steeds op m’n lijstje van beste albums ooit staan, is dat geen slecht gegeven. Dit album is precies zoals Jay en Jeff het bijna 20 jaar terug bedoeld moeten hebben toen ze met No Depression de bakermat voor de Americana legden. Het album is een must voor iedere Americana liefhebber, maar ook als je dat niet bent zeer de moeite waard.
Die heb ik gewoon live gezien in de Debaser in Stockholm.quote:Op donderdag 12 mei 2005 15:46 schreef methodmich het volgende:
Zal misschien vanavond Logh nog even doen en ik wil er ook van Pfaf nog minstens 5 zien!
Ik had hem ook gesubmit.quote:
quote:LOGH - A Sunset Panorama (Bad Taste Records)
Zweden. Je kan er wat mee hebben of niet. Liefhebbers van het schone land in Noord-Europa denken in eerste instantie vaak aan de doorgaans mooie blonde vrouwen. Of heren, zo u wilt. Muzikaal is Zweden niet direct een topland, met Abba en Ace of Base als enkele van de bekendste en belangrijkste exportproducten. Dan rest er voor mij, als liefhebber van donkerharige vrouwen, waarschijnlijk geen nauwe band met Zweden. Maar voordat je besloten hebt dat die band beperkt blijft tot enkele voetballers en een spaarzaam Ikea-meubelstuk, is daar toch ineens Logh.
Logh. De naam klinkt niet spetterend. Een beetje zwaar zelfs. Vermoedelijk door de betekenis van ons woord log. Je verwacht misschien wel heavy metal of een klassiek ensemble. Death metal wellicht of anders op zijn minst aalgladde dance. Maar niet dit, een melodieuze rockband in de traditie van Sonic Youth!
Een Zweedse verrassing dus en dat was al weer een tijdje geleden, Jens Lekman en Caesars Palace buiten beschouwing gelaten. De band Logh bestaat uit enkele mannen die zomaar je buurman hadden kunnen zijn. Wars van uiterlijk vertoon. Brildragers in vale spijkerbroeken. Sommigen hebben zelfs baardjes! Potverdorie, ik had zelf in Logh kunnen spelen. Die indruk wekken de heren zelf, door hun no-nonsense aanpak op dit album.
Melodieuze rock, zonder opsmuk. Niets meer en niet minder. Met een zanger die zich volledig in dienst stelt van de song en nergens een staaltje van zijn indrukwekkende vocale prestaties ten gehore wil brengen. Wel weten hij en zijn bandgenoten je mee te voeren in hun muzikale reis. Een tijdloos reisje gitaarpop, welteverstaan. Drummer, bassist, gitaristen, wat toetsen en zang. Doodnormaal. Logh springt één keer uit de band en zet dan een klokkenspel in! Ja heus, een klokkenspel. Zelfs je zusje had in Logh kunnen spelen!
Deze Zweden kiezen dus voor eenvoud en voor de kracht van de muziek. Ze laten hun liedjes voor zich spreken en doen nergens geforceerd moeilijk. Toch klinkt er best iets van spanning in deze plaat door. Bovendien zullen er in 2005 niet al te veel gitaarpopparels als A Sunset Knife Fight, Destinymanifesto of My Teachers Bed voorbijkomen. Waarmee Logh dus een fijne plaat aflevert, die echter uiteindelijk net te eenvormig is om echt mee te dingen met de absolute topplaten van dit jaar. Logh komt ergens in de subtop terecht. Het blijven immers Zweden. Ik vrees dat ik ook na deze Zweedse surprise nog niet op blonde vrouwen ga vallen, maar ik heb weer iets meer met het land gekregen. Dat is ook wat wård.
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |