Dat was me het ritje wel! De lange rit naar Vire, dwars door de Suisse Normande, begon op een opvallende manier. Direct vanuit het vertrek volgden er geen demarrages, nee, het was Intermarche dat met de volledige ploeg op kop begon te rijden, met een mannetje van Lidl-Trek erbij. Dat had te maken met de tussensprint die vroeg op de dag zou volgen, na 20 kilometer. Men wilde tot die tussensprint niemand laten wegrijden, om daar voor de volle mep te kunnen gaan. Van start gingen we in Bayeux, de stad van Kévin Vauquelin, en dat hebben we geweten. Die jongen is waanzinnig populair, ik heb nog niet vaak zoveel aanmoedigingen gezien voor een renner. En ik heb al helemaal geen luchtballon gezien met iemands gezicht erop. Bijzonder, maar wel mooi voor die jongen natuurlijk. De tussensprint volgde na een kort klimmetje, het idee van Intermarche was dat ze daar Milan zouden kunnen lossen en dat Bini zodoende de puntjes kon oprapen, maar Milan kwam niet in de problemen en hij liet even duidelijk zien dat hij de snelste was. Hij won de tussensprint, voor Mathieu van der Poel. Die wilde geen doel maken van de groene trui, maar we weten nu dus beter. Die trui is wel een doel, al dan niet gedwongen. Bini mocht het met een derde plaats doen, een vrij magere beloning na zo'n inspanning van de ploeg. Desalniettemin, een mooie poging. Na zo'n tussensprint vertrekt de vlucht meestal snel, dat wisten Ben Healy en Quinn Simmons ook. Zij trokken meteen door na de sprint en ze sloegen een gat. Normaal is de eerste aanval in zo'n rit altijd kansloos, dat kunnen we nu niet zeggen. Goed, deze aanval slaagde niet, maar aan het eind van de dag bleken dit wel de twee sterkste renners te zijn. Een miljoen of wat aanvalspogingen later ontstond het grootste deel van de uiteindelijke vlucht na een lastige klimmetje in Normandisch Zwitserland. Wout van Aert had even op kop gereden, maar dat leverde geen succes op. De goede vlucht ontstond op een plateautje voorbij een lastige klim. Het peloton was inmiddels in meerdere delen uiteengevallen, onder meer Roglic en Almeida zaten vast achter een breuk. Het voorste deel van het peloton bestond uit amper 40 man en uit die groep reden Simmons en Healy nog maar eens weg, met Mathieu van der Poel in hun gezelschap. Hij begon verrassend sterk aan de dag, was nog mee op die lastige klim, keek om zich een en dacht: nou, dan ga ik maar. Een ingeving van het moment, maar wel een logische ingeving. Al kreeg hij er daarna toch spijt van, want het lukte niet echt om weg te rijden. Er sloten nog twee jongens aan en met vijf kregen ze snel een voorsprong van een halve minuut. Heel even leek het peloton tevreden te zijn, maar toen volgden er toch weer nieuwe demarrages. Visma was heel actief, zij wilden absoluut iemand in de kopgroep hebben. Jorgenson deed een poging, maar toen sprong Pogacar meteen op het wiel. Door alle aanvalspogingen, vooral van ploegen als Ineos die de slag hadden gemist, schommelde de voorsprong van de kopgroep heel lang tussen de 10 en 20 seconden. We reden over een enorm geaccidenteerd terrein waar steeds weer nieuwe klimmetjes te vinden waren, op een van die klimmetjes maakte Dunbar de oversteek en niet veel later kregen ook Storer en Simon Yates het voor elkaar om de oversteek te maken. Het lukte Visma dan toch om iemand in de kopgroep te plaatsen, het is me alleen niet helemaal duidelijk waarom ze dat nou per se wilden. Toen er eenmaal acht renners op kop reden was het nog niet gedaan, het bleef demarrages regenen in het peloton. UAE deed er alles aan om het stil te laten vallen, Tim Wellens sprong op ieder achterwiel, maar hij kreeg het niet voor elkaar. Toen Vauquelin het een keer probeerde sprong Pogacar dan weer meteen op het wiel, de controle van UAE was sterk, maar ze waren net niet indrukwekkend genoeg om het peloton tot rust te manen.
Dik 70 kilometer lang werd er slag om slinger gedemarreerd, dat zijn altijd de leukste momenten van een grote ronde. Het gevecht om in de vlucht van de dag terecht te komen kan het mooiste deel van een rit zijn, dat was nu ook absoluut weer het geval. Meer dan twee uur hebben we kunnen kijken naar een schitterend gevecht. Ondertussen reden we ook door de woonplaats van Guillaume Martin, die een vergeefse poging had gewaagd om in de vlucht van de dag terecht te komen. Na ongeveer een miljoen aanvalspogingen gaf men het op in het peloton, Nils Politt zette zich op kop en we reden onder het commando van UAE gestaag verder naar de finish. De voorsprong van de acht koplopers liep langzaam op naar een minuut, daarna ging het langzaam naar drie minuten en toen was het duidelijk dat er iets moois aan het gebeuren was voor Van der Poel. In de kopgroep zaten verder geen renners die hoog in het klassement stonden, alleen Van der Poel stond nog enigszins in de buurt van Pogacar. Anderhalve minuut achterstand, min of meer, maar zijn voorsprong ging nu richting drie minuten. Van der Poel maakte grote kans om het geel te heroveren, het gevecht om in de vlucht van de dag terecht te komen en vooral in de vlucht van de dag te blijven was dus de moeite waard, er zou een beloning volgen. Nadat de vlucht is ontstaan en de zegen van het peloton heeft gekregen ontstaat er vaak wel een saaie fase in zo'n rit. Deze rit had dan wel nog de nodige klimmetjes onderweg, maar van die klimmetjes maakten de renners voorlopig geen gebruik. Het was de kilometers aftellen richting de finale, het was ook vooral wachten op de eerste aanval vooraan. Ben Healy was al de hele tijd een plannetje aan het smeden. Hij wilde aanvallen op een moment dat niemand het zou verwachten. Met dik 40 kilometer te gaan vond hij zo'n moment. Een wat bochtiger stukje in licht dalende lijn waar hij met snelheid voorbij de rest zou kunnen knallen, dat was zijn idee. Het liefst wat verder van de finish, zodat de rest nog niet aan het opletten was. En zo geschiedde, hij deed het zelfs op zo'n opvallend moment dat de regie het niet in de gaten had. Op het moment dat Healy aanviel waren we naar een kerk aan het kijken, de prioriteiten zijn weer duidelijk. Healy sloeg meteen een gat en hij had ook nog eens de mazzel dat Simon Yates vooraan in het groepje reed. Yates reed even vijf seconden op kop voor de elleboog kwam en daarna was Healy gevlogen. Een van de beste renners van het peloton als het over dit soort ondernemingen gaat, hij heeft al vaker met dit bijltje gehakt en als hij een goede dag heeft weet je dat de rest hem nooit meer terug gaat zien. Veel van dat soort dagen heeft hij alleen niet, dit was zijn tweede wonderdag van het jaar. In het Baskenland had hij zo'n dag, toen deed hij precies hetzelfde. Nu was het weer raak. Hij was de eerste aanvaller van de dag, hij kreeg het later voor elkaar om in de goede vlucht te zitten en vanuit die vlucht was hij weer de eerste aanvaller. Aanvallen loont en daar kun je soms maar beter niet te lang mee wachten. Al was hij tijdens deze rit sowieso de beste, dat vertellen de gigantische tijdsverschillen op. In eerste instantie was er ergernis dat de achtervolgende groep het zo makkelijk opgaf, maar naderhand werd wel duidelijk dat ze niet veel beter konden. Terwijl Healy in z'n eentje door aan het stomen was reden Simmons en Storer op een klimmetje weg van het restant van de vluchters, maar zij kwamen niet dichter bij Healy. Een paar seconden ingelopen na de aanval, maar heel snel daarna verloren ze terrein. En ze bleven terrein verliezen, er stond gewoon geen maat op Healy. De enige fout die men in de groep heeft gemaakt is dat ze niet meteen op het wiel zaten toen hij ging. Dat snap ik dan weer niet aan de gemiddelde coureur. In deze kopgroep leek het me duidelijk dat Healy en Simmons de twee meest gevaarlijke klanten waren, dat zijn de jongens die ik in zo'n geval zou viseren. Harold Tejada was ook mee, die zou ik dan weer niet in de gaten houden. Will Barta? Laat gaan. Al je aandacht op Healy en Simmons en meteen op het wiel als zij iets van plan lijken te zijn. Gebeurde alleen niet, Healy wist ze blijkbaar toch te verrassen en als hij eenmaal tien meter heeft zie je hem niet meer terug. In de achtervolgende groep werd vooral naar Van der Poel gekeken, maar bij hem was het beste er wel af. Het was warm en daar had hij last van, daarnaast was het met 3500 hoogtemeters ook gewoon een zware rit voor hem. Dat het bijna 100 kilometer duurde voor de vlucht definitief was vertrokken hielp daarbij niet mee. In zo'n kopgroep is hij altijd in het nadeel, hij wordt altijd geviseerd en dan kan het soms wel eens de juiste optie blijken te zijn om zelf als eerste aan te vallen. Dat was nu alleen geen optie, daar had hij de benen niet voor.
Dat bleek wel op de laatste klimmetjes, waar hij iedereen moest laten rijden. Als hij daar in het peloton was aangekomen terwijl hij de hele dag rustig aan had kunnen doen dan waren dit ideale muurtjes voor hem geweest, nu stond hij geparkeerd. Dat was wel een probleem, want daardoor kwam de gele trui ineens in het gedrang. De voorsprong van Ben Healy was naar bijna zes minuten opgelopen, de groep van Van der Poel reed daar lang twee minuten achter. Mathieu stond virtueel een tijd in het geel met drie minuten voorsprong, maar in de laatste kilometers stortte hij in. Tegelijkertijd volgde er een versnelling in het peloton van Visma, die ploeg reed echt een rare koers. Simon Yates nutteloos meegestuurd in de vlucht, terwijl ze ook probeerden om Campenaerts mee vooruit te sturen. Waarom, waarvoor? Aan het eind werd onder meer Tiesj Benoot op kop gezet, waarom, waarvoor? Spelen met UAE, dat in ieder geval. Pogacar irriteren, dat is alvast gelukt. Pogacar in het geel houden, dat lukte net niet. Van der Poel plafonneerde volledig, hij kwam uiteindelijk op vier minuten van Healy binnen, maar hij was toch nog net op tijd om het geel over te nemen. In het peloton bleef Visma het tempo hoog houden, we zagen ook nog een aanvalletje van Jorgenson, daar reageerde Pogacar dan weer geprikkeld op en hij wilde er een punt van maken om als eerste van de groep der favorieten over de streep te komen. Daardoor behield hij bijna het geel, het ging uiteindelijk om een verschil van één seconde. Er is een beloning voor Mathieu van der Poel na deze zware dag, hij mag de gele trui weer gaan aantrekken. Toch zal het niet heel lekker voelen, want hij heeft nu dus maar een bijzonder beperkte voorsprong op Pogacar en er staat meteen hierna weer een lastig ritje op het programma. De kans is groot dat het geel opnieuw van schouders gaat veranderen, maar dat dagje extra in het geel pakken ze Van der Poel dus niet meer af. Een wonderdag van Ben Healy, een dappere poging van Mathieu van der Poel die gelukkig dan toch beloond werd en uiteindelijk een vrij matig dagje voor het klassement. De finale in Vire was lastig, maar toch niet lastig genoeg om voor veel verschil te zorgen. Lag natuurlijk ook aan de renners, zij hadden aan het eind een stuk meer oorlog kunnen maken dan ze hebben gedaan. Het kan blijkbaar niet iedere dag raak zijn, daarnaast hebben we onderweg al oorlog genoeg gezien. Een merkwaardige rit in die zin, met een bijzonder leuk eerste deel en daarna een ontzettend duf tweede deel. Alle respect voor Ben Healy, maar het was wel weer een saaie onderneming. Tien seconden nadat hij vertrokken was wist je al dat hij ging winnen. Alle spanning zat 'm in de vraag of Van der Poel het geel ging heroveren of niet. Alle spanning tijdens de volgende rit zal zitten in de vraag of hij het geel kan behouden. We keren terug naar zijn Mûr-de-Bretagne, de plek waar hij in 2021 het ultieme eerbetoon wist te brengen aan opa Poulidor. In 2021 won hij de rit op Mûr-de-Bretagne en veroverde hij het geel, de trui die zijn opa nooit droeg. Vier jaar later keert hij in het geel terug naar deze plek, maar het zal heel moeilijk worden om zijn kunststukje van de vorige keer te herhalen, zeker na de inspanningen van gisteren. Op de zevende dag krijgen we met de vierde heuvelrit te maken, we zijn in Bretagne en daar krijgen we met een makkelijkere rit te maken, al is de finale dan weer ontzettend lastig. De standaardaankomst op Mûr-de-Bretagne, een moderne klassieker.


Na een aantal dagen in Normandië verbleven te hebben bevinden we ons bij de start van de zevende etappe ineens in die andere beroemde regio in het noordwesten van Frankrijk: Bretagne! We bevinden ons in de havenstad Saint-Malo, gelegen in het departement Ille-et-Vilaine. Saint-Malo, waar de Tour voor de tiende keer passeert, bestaat uit ongeveer 45.000 inwoners. Het is voor het eerst sinds 2013 dat we hier weer eens zijn, de laatste keer dat de Tour hier was won Marcel Kittel een massasprint in de straten van deze stad. Hij vloerde Greipel, Cavendish en Sagan, dat is er dus eentje om in te lijsten. Voor de laatste keer dat er een rit van start ging in Saint-Malo moeten we terug naar 2008, toen reden we vanuit de stad naar Nantes en dat leverde een rit voor de vluchters op. De piepkleine Samuel Dumoulin won die rit voor William Frischkorn (wie?) en Romain Feillu. In een verder verleden kwam de Tour vaker voorbij in Saint-Malo, zo won in 1980 ONZE Bert Oosterbosch hier. Verder wonnen er vooral veel Belgen hier, we noteren Patrick Sercu, Walter Godefroot en Emile Daems, wie kent hem niet. Ferdi Kübler kennen we dan weer wel, hij won in 1949 in Saint-Malo en dat toont maar aan dat deze stad een lange Tourgeschiedenis kent. Een lange geschiedenis überhaupt, de oudste nederzetting op het grondgebied van het huidige Saint-Malo was het Gallisch-Romeinse Alethum, dat op het schiereiland Cité d'Aleth van het huidige stadsdeel Saint-Servan lag. In het midden van de 6e eeuw werd de Ierse monnik Machutus, Maclow of Maclou, later Malo tot bisschop van Aleth gekozen. Op het naburige rotseiland werd hij na zijn dood begraven en dat rotseiland werd later Saint-Malo genoemd. Dit was de plek waar de lokale bewoners zich verstopten toen het wegens voortdurende invallen van de Noormannen een beetje ongezellig werd in Aleth. De mensen in Bretagne staan bekend om hun koppigheid, bewijs voor die stelling is in de loop van de geschiedenis voldoende geleverd in Saint-Malo. Ten tijde van de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk streden de inwoners van Saint-Malo al voor een zo groot mogelijke zelfstandigheid. In het verloop van de oorlogen met de hugenoten, eisten ze onbeperkt zelfbestuur voor zich op. In 1590 doodden de inwoners van de stad de gouverneur van koning Hendrik IV en verklaarden zich onafhankelijk. De République Malouine had een verkozen senaat en onderhandelde, als een Middeleeuwse Zeerepubliek, met zeemachten zoals Portugal. Na vier jaar werd Saint-Malo terug aangehecht bij Frankrijk. In 1534 werd Canada dan weer ontdekt door Jacques Cartier, een zeevaarder geboren in Saint-Malo die ook vanuit deze stad vertrok. Al blijft het altijd een discussie wie precies wat heeft ontdekt, de Basken waren al lang voor deze Cartier op walvissen aan het jagen in Newfoundland, maar bon. Deze ontdekking bracht in ieder geval veel voorspoed voor Saint-Malo, dat een bloeiende handel in beverpelzen zag ontstaan. In 1661 kwam hieraan een einde, toen de stad door een brand geheel werd verwoest. Om herhaling te voorkomen werd de stad onder Vauban volledig herbouwd in graniet, hij is even een paar dagen afwezig geweest maar Vauban is weer op de afspraak. Vanaf de 16e eeuw deden de zeelieden van Saint-Malo aan zeeroverij en kaapvaart, die vooral en met veel succes op Engeland was gericht. In de Tweede Wereldoorlog maakten Saint-Malo en Saint-Servan deel uit van het Duitse verdediging- en vestingsysteem dat zich van Cancale, aan de westkust van de baai van Mont Saint-Michel, tot aan de monding van de Frémur bij Saint-Briac-sur-Mer uitstrekte. Het middelpunt van het verdedigingssysteem was het schiereiland Cité d'Aleth. Daarnaast waren de belangrijkste verdedigingssteunpunten het kleine rotseiland Grand Bé, ruim 300 meter ten noordwesten van de Tour Bidouane, in het uiterste puntje van Saint-Malo en het circa 3,5 km verder ten noordwesten gelegen eiland Cézembre, en de Pointe de la Varde. Om deze reden werd Saint-Malo volledig in as gelegd, na de landing van de geallieerden in Normandië op 6 juni 1944, werd het oude deel van Saint-Malo, de Intra-Muros, voor meer dan 80% verwoest. Na de oorlog ontstond er in 1967 een nieuwe stad, bestaande uit Saint-Malo, Saint-Servan en Paramé, een gehucht dat zich sinds zijn fusie met de grote stad, dankzij zijn stranden, tot badplaats heeft ontwikkeld. In Saint-Malo zelf moet je absoluut de Ville Intra-Muros met een bezoekje vereren, dit is de oude stad binnen de stadsmuren waarvan de Porte Saint-Vincent de toegangspoort vormt. Na de Tweede Wereldoorlog werd Intra-Muros weer grotendeels opgebouwd, overwegend in de oorspronkelijke 18e-eeuwse stijl. Door de slechte bereikbaarheid en de ontwikkeling van het toerisme is dit stadsdeel, dat ooit bijna 20.000 inwoners telde, leeggelopen en telde in 2023 nog maar zo'n 1.700 permanente bewoners. Veel huizen worden verhuurd aan toeristen. Bezienswaardigheden hier zijn het kasteel van Saint-Malo, het Hôtel de la Gicquelais, geboortehuis van dichter, schrijver en politicus Chateaubriand, de kathedraal van Saint-Vincent, de Cour La Houssaye, een stadspaleis uit de 15e een, een paar vakwerkhuizen en natuurlijk de versterkte muur met een lengte van 1,8 kilometer, met uitzicht over de zee! In het kasteel vinden we overigens het stadhuis en ook de bibliotheek, naast een aantal musea, prop maar zoveel mogelijk tegelijk in zo'n grijze kolos. Op de stadsmuur kun je kijken naar de eilanden die voor de kust liggen, er liggen hier verschillende kleine eilanden met forten die de haven moesten verdedigen. Op het het Île de Grand Bé ligt het graf van Chateaubriand. In de buurt van Saint-Malo ligt de oudste en de op een na grootste getijdencentrale ter wereld, de Waterkrachtcentrale Rance. Daarnaast is Mont-Saint-Michel vrij dichtbij, terwijl je ook nog naar het Grand Aquarium kunt, net buiten de stadsgrenzen. Men kan hier onder andere een reis met de onderzeeër 'Nautibus' maken, boh!


Saint-Malo is ook de stad van een hoop matige oud-profs, wat te denken van Emmanuel Hubert? De kale man met het perfect ronde hoofd is al jaren de ploegbaas van Arkea-B&B Hotels, maar zijn tijd lijkt ten einde te komen. Zowel Arkea als B&B gaan het sponsorcontract niet verlengen en Hubert moet nu op zoek naar twee nieuwe sponsoren. Als je dat in de Tour nog niet voor elkaar hebt is je probleem echt levensgroot, probeer het hele boeltje maar in een paar maanden te redden, ik geef het je te doen. De prestaties van Vauquelin kunnen helpen, de ploeg staat zeker na de start in Bayeux vol in de aandacht, maar laat Vauquelin nou aan het eind van het jaar vertrekken. Daar hoef je het dus ook niet voor te doen. Hubert lijkt zijn hand een beetje overspeeld te hebben. Er was een gegadigde om de ploeg van hem over te nemen, maar dat wilde hij niet. Hij wilde zelf de baas blijven. Leuk, maar nu dreigt de ploeg te verdwijnen en heeft hij alsnog niets. Hubert was overigens prof tussen 1994 en 1997, maar veel verder dan een ritzege in de Tour de l'Avenir kwam hij niet. Na zijn niet al te succesvolle carrière werd hij eerst ploegleider en later werd hij
general manager bij Bretagne-Séché, een ploeg die een aantal keren van naam zou veranderen, tegenwoordig is het dus Arkea-B&B, maar na dit jaar kan het voorbij zijn. Ook Axel Journiaux komt uit Saint-Malo, hij reed ooit nog twee jaar voor Direct Energie, zonder ooit in beeld te rijden. Guillaume Blot was ooit twee jaar prof bij Bretagne, ook nooit iets van gezien, net als Alexandre Naulleau die twee jaar anoniem prof was bij Bouygues. Er komen geen hoogvliegers uit Saint-Malo, een stad die, heel belangrijk, ooit deel uitmaakte van Bassie en Adriaan! In 1990 nam het televisieduo Bassie en Adriaan ter gelegenheid van de serie ‘Bassie en Adriaan: Op reis door Europa’ verschillende scenes op in en om het Kasteel van Saint-Malo, zo! Vanuit de haven van Saint-Malo kun je de boot nemen naar Portsmouth, Plymouth, Jersey en Guernsey, maar dat gaan wij niet doen. Wij gaan juist weg van de kust, het binnenland van Bretagne in. De startplek van deze rit is tamelijk iconisch, we gaan van start op een straat vol keitjes in de Port Vauban, onder het kasteel. Met het kasteel op de achtergrond en het Fort National aan de linkerkant van de weg worden we op gang gebracht en dan fietsen we een tijdje langs de zee, de plaatjes gaan weer weergaloos op orde zijn. Van het historische Saint-Malo rijde we naar Paramé, dat dus tegenwoordig een populaire badplaats is geworden. Eerst een mooi stukje langs de kust, dan een minder mooi stukje door het centrum van Paramé en niet veel later laten we Saint-Malo helemaal achter ons om buiten de stad van start te gaan op een brede weg in het midden van het niets. Op het grondgebied van Saint-Méloir-des-Ondes gaat het startsignaal gegeven worden, we zien om ons heen alleen maar akkers en toch zouden er hier mooie gebouwen moeten staan. In Saint-Méloir-des-Ondes staan namelijk meerdere zogenaamde malouinières, sjieke villa's die in de loop der tijd gebouwd werden door de rijke scheepeigenaren uit Saint-Malo. Het werd op een gegeven moment nogal druk in Saint-Malo, dus zocht het hogere segment het omliggende land op om in alle luxe te kunnen leven. Ik zie deze malouinières niet echt liggen, maar ik zie wel dat we een toch best lollige start gaan krijgen. De rit begint met anderhalve vlakke kilometer over een brede en rechte weg, maar daarna rijden we het dorpje Saint-Méloir-des-Ondes binnen en hier komen we ongeveer 80 rotondes tegen. We slingeren dwars door het centrum over wegen die soms wat smaller worden en ook nog van allerlei drempels en vluchtheuvels zijn voorzien, het is niet echt lekker om hier in het begin van de rit doorheen te crossen. Dit kan weer zo'n rit zijn dat iedereen in de aanval wil gaan, dan kunnen we dit nerveuze gedoe niet zo goed bereiken. De ellende houdt evenwel op als we na een laatste rotonde Saint-Méloir verlaten, daarna mogen de renners drie kilometer rechtdoor gaan rijden over een brede weg zonder obstakels. Het glooit een beetje hier in Bretagne, maar in vergelijking met de vorige rit stelt het weinig voor. De weg loopt wat vals plat omlaag richting La Gouesnière, een dorpje dat ook wordt vereerd met een passage door het centrum. Dat levert dan uiteraard weer wat bochtenwerk op, maar hier komen we in ieder geval niet zoveel rotondes tegen. Eentje, nadat we die hebben gehad rijden we buiten het dorp dik twee kilometer rechtdoor over een brede en vlakke weg, afwisselend tussen de akkers en de bossen door. In de bossen slaan we uiteindelijk linksaf een iets smallere weg in, een weg die ons naar Saint-Père gaat brengen. Drie kilometer zullen we over deze weg rijden, waarbij we tussendoor in Saint-Père passeren. In Saint-Père komen we een paar drempels tegen, terwijl we via een paar bochtjes om de lokale kerk heen zullen slingeren. Het loopt hier ook een paar meter omhoog, maar het terrein is verder niet echt geschikt om het verschil te maken. Gisteren waren er allemaal hellende stroken waar de renners in de aanval konden gaan, nu moeten ze hun demarrages plaatsen op wegen die zo goed als vlak zijn. Als het signaal gegeven wordt dat UAE en Alpecin niet voor deze rit willen gaan gaat heel het peloton wakker worden, met zo'n aanloop kan haast iedereen in de vlucht terechtkomen en dus zal dat gevecht wel even gaan duren. We verlaten Saint-Père via een weg met wat paaltjes, even verderop slaan we rechtsaf en dan komen we opnieuw op een brede weg terecht. Deze weg leidt ons dan weer naar Châteauneuf-d'Ille-et-Vilaine, de komende paar kilometer gaat het weer op een wat makkelijkere manier rechtdoor. Tot we na 15 kilometer uitkomen in dit plaatsje, hier liggen dan weer de nodige rotondes en we komen ook nog het nodige andere straatmeubilair tegen, terwijl de weg wat omhoog aan het lopen is. Een heel kort hellinkje, maar tijdens deze rit moeten de vluchters iedere stijgende meter aangrijpen om het verschil te maken. We komen aan een kilometertje aan 3%, ofzo. Niets, maar misschien vandaag net genoeg. In Châteauneuf-d'Ille-et-Vilaine staat uiteraard een kasteel, anders zou de naam niet kloppen. Niet het mooiste exemplaar, na de spectaculaire start in Saint-Malo worden we voorlopig nog niet verwend.

Buiten Châteauneuf laten we het departement Ille-et-Vilaine achter ons en rijden we Côtes-d'Armor binnen, waar we koers gaan zetten naar Pleudihen-sur-Rance. Welkom in Bretagne, het gaat de hele dag onnavolgbare plaatsnamen regenen. Een kilometer of vijf rijden we over dezelfde weg tot in Pleudihen, het is een brede en vrij rechte weg, een vrij vlakke weg ook. Af en toe komen de renners een vluchtheuvel tegen, op meer hoeven ze niet te rekenen. Eenmaal in Pleudihen-sur-Rance volgt er nog veel meer straatmeubilair, terwijl de weg in het grijze centrum een kilometertje aan 3% omhoog zal lopen. Buiten het centrum loopt de weg kort naar beneden, waarna we door de bossen naar La Vicomté-sur-Rance gaan rijden. Een licht glooiende weg in het bos, zonder verdere bijzonderheden komen we na 25 kilometer uit in La Vicomté-sur-Rance. In La Vicomté nemen we een bochtige omweg dwars door het dorp, geen idee waarom. Lijkt bijna op een foutje, er is amper een reden om de renners met zoveel extra bochten op te zadelen als je ook gewoon rechtdoor kunt rijden, of het moet zijn dat we door deze wat langere passage in het dorp de commentatoren de kans geven te vermelden dat William Dickson in dit dorp geboren werd, een uitvinder die samen met Thomas Edison de kinetoscoop bedacht, de eerste filmprojector als het ware. Na heel wat onnodige bochten laten we dit dorpje achter ons om vervolgens meerdere kilometers achter elkaar over het platteland te rijden. We duiken even voorbij La Vicomté een iets smallere weg in, een weg die we een kilometer of vier gaan volgen. Gedurende die vier kilometer loopt de weg een beetje vals plat omhoog, terwijl we eerst weer vooral door een boerendecor rijden dat we later inruilen voor een mooi bos. Aan het eind van deze weg gaat het naar links, we bereiken een bredere weg en deze brede weg volgen we 3,5 kilometer. Het is nu gewoon breed, recht en vlak, in het bos. Buiten het bos rijden we weer even het departement Ille-et-Vilaine binnen, maar dat duurt maar kort, al snel betreden we opnieuw Côtes-d'Armor en daar blijven we tot aan de finish. Na een tijd over de brede weg gereden te hebben komen we uit in het dorpje Pilleverte, hier slaan we rechtsaf en dan rijden we rechtdoor Plesder binnen, een plaatsje dat we na 37 kilometer bereiken. De weg naar Plesder toe is weer wat smaller, maar het is wel een kilometer of drie zo goed als vlak terwijl we een beetje over het platteland slingeren. In Plesder komen we een stevige chicane tegen in het oude centrumpje, daarna rijden we vijf kilometer verder over een weinig opzienbarend plattelandsweggetje. Het gaat een klein beetje vals plat omlaag tot we Trévérien bereiken, maar dat merkt geen hond. Trévérien ligt aan het Canal d'Ille et Rance, we rijden beneden in dit dorpje via een brug over dit kanaal heen, bijna direct daarna volgt er een stevige bocht naar rechts en dan laten we Trévérien heel snel achter ons. We rijden vooral door piepkleine dorpjes, maar nu gaan we op weg naar een paar wat grotere plaatsen. De eerstvolgende plaats is Évran, dat stelt niet veel voor, maar het duurt niet lang of we bereiken Dinan en dat plaatsje is dan nog wel de moeite. De weg tussen Trévérien en Évran is vijf kilometer lang, vlak buiten Trévérien loopt het even een paar meter omhoog maar verder is het voorlopig zo goed als vlak. We rijden nog steeds over wat smallere plattelandsweggetjes, tussen de akkers in bevinden we ons een beetje in het luchtledige. Na een tijdje bereiken we dus Évran, een dorpje met een fraaie kerk. Hier komen we in het centrum meerdere bochten tegen, als er geen fans langs de kant van de weg zouden staan zou je hier zo kunnen verdwalen. Buiten Évran komen we weer wat meer in de bossen terecht, we rijden hier over een licht slingerende weg een kilometer of vijf heel minimaal vals plat omhoog richting een ontzettend belangrijk dorp. Na 51 kilometer koers bereiken we zonder spannende dingen beleefd te hebben Calorguen, het dorp waar Bernard Hinault woont. Na zijn carrière kwam hij in Calorguen terecht, waar hij het boerenbestaan oppakte. Frankrijk eert graag haar helden en vooral Prudhomme wil ieder jaar een eerbetoon brengen aan minstens één grote Franse held, daarom zijn we in de afgelopen jaren wel eens van start gegaan in de plaats waar Raymond Poulidor altijd woonde, of de plek waar Luis Ocaña geboren werd. Dit jaar zijn we al gepasseerd over de Côte Jacques Anquetil, waar Anquetil op de top woonde, en nu gaan we weer eens een eresaluut brengen aan Hinault. Voor de zoveelste keer, moet ik daarbij wel vermelden. Calorguen is een nietig plaatsje, maar omdat ze kunnen pochen met een inwoner als Hinault zijn we hier in 2000, 2004, 2008 en 2013 al gepasseerd, en nu dus weer. De vrouw van Hinault is daarenboven ook nog eens zes jaar burgemeester geweest van Calorguen! Later tijdens deze etappe gaan we ook nog door de plek rijden waar Hinault geboren werd, de Das wordt weer eens stevig in het zonnetje gezet. Een van de grootste Franse wielerhelden, Bernard Hinault won vijf keer de Tour. Hij werd ook nog twee keer tweede, de man was een plaag voor al zijn concurrenten. Fascinerend is ook wel dat hij drie keer de Giro reed, en drie keer won. Hij reed twee keer de Vuelta, en won twee keer. Alle grote rondes die hij reed won hij, op drie na. Twee keer werd hij tweede, een keer haalde hij de finish niet. In 1980 verdween hij in het geel geblesseerd uit koers. Een soort Pogacar, vooral omdat Hinault ook in staat was koersen als Parijs-Roubaix en Gent-Wevelgem te winnen. Wereldkampioen in Sallanches ook nog eens, het loodzware parcours dat we over een paar jaar weer gaan zien. Moeten we verder nog iets over Hinault zeggen? De man die ook als een echte Breton klaarstond om iedereen die hem niet aanstond een knal voor z'n bek te verkopen. Je hoefde het parcours niet te proberen te blokkeren met je protest, dan kwam Bernard persoonlijk langs om je aan de kant te beuken. Toen hij later voor de Tourorganisatie ging werken en in die hoedanigheid altijd op het podium te vinden was tijdens de podiumceremonie duwde hij ook wel eens iemand terug het publiek in. Een keikop, met een bangelijke erelijst. We noteren volgens Steef 146 profzeges, het valt te begrijpen dat de Tour graag een eresaluut brengt aan de beste Franse wielrenner ooit. Voorlopig ook nog steeds de laatste Franse Tourwinnaar, gelukkig komt Seixas eraan! In Calorguen zijn ze klaar om te Tour te ontvangen, zoveel is duidelijk.

We nemen vandaag een flinke omweg om maar een doortocht in het dorp van Bernard Hinault te kunnen maken, voor zo'n grote held rijdt men graag een blokje om. Calorguen is heel klein, in een vloek en een zucht ben je er voorbij, wellicht dat je de drempels in het dorp nog wel even voelt nazinderen. Van Calorguen rijden we over dezelfde weg verder naar Dinan, een stad die we vijf kilometer later gaan bereiken. Voorbij het land van Hinault rijden we over een brede weg door een donker bos, de weg loopt wat op en af en we komen een aantal bochten tegen, maar het meest in het oog springend is dan toch nog wel de ruïne van het Château de Léhon dat ineens op zal duiken aan de rechterkant van de weg. We zijn nu praktisch in Dinan, waar we over een weg vol vluchtheuvels richting het centrum gaan rijden. In het fraaie Dinan, eindelijk weer eens een fraaie stad, klimmen we anderhalve kilometer aan 4% richting het centrum, terwijl we al langs allerlei mooie huisjes rijden. In het historische centrum van de stad komen we een rotonde tegen waar wat keurige steentjes liggen, daar slingeren we omheen om vervolgens linksaf te slaan en Dinan ook weer snel te verlaten. Niet te verwarren met Dinant, ook mooi. In Dinan kun je enorm veel historisch erfgoed vinden, er staan liefst 71 monumenten in de stad! Wikipedia heeft er een heel verhaal over geschreven, waarvan we de intro maar even delen, voor een impressie: Het oude centrum van de stad is omgeven door een middeleeuwse stadsmuur met poorten. Vanuit de Rue du Château heeft men (langs een weg van alleen maar trappen) toegang tot de Porte du Guichot uit de 13e eeuw, in het midden van een stuk stadsmuur dat de Tour de Coëtquen (14e eeuw) en het kasteel (14e en 15e eeuw) met elkaar verbindt. Nabij de Porte Saint-Louis ligt het kasteel met een 34 meter hoge donjon van Anne de Bretagne, waarin een klein museum is ondergebracht. En dan gaat het daarna nog een uur door. Er zijn ook vakwerkhuisjes te vinden in de stad, ik ben dus automatisch fan. Uit Dinan zijn behoorlijk veel oud-wielrenners afkomstig, een van de bekendste is Benoit Salmon. Die voelde zich altijd als een vis in het water in de Tour, of nouja, hij reed in ieder geval acht keer de Tour. Wel een aanvaller, maar dan zonder succes te boeken. Edwige Pitel komt ook uit Dinan, een soort budgetversie van Jeannie Longo. Werd in 2016 nog een keer Frans kampioen, ze was toen 49 jaar oud. Met Xavier Jan, Arnaud Gerard en Christian Levavasseur komen er nog meer oud-profs uit de stad, allemaal reden ze meerdere keren de Tour. Vaste stad op het parcours van de Tour de Bretagne ook wel, een van de belangrijkste Franse 2.2-koersen. ONZE Jesse Kramer won hier vorig jaar nog een rit, hij hoopt nog steeds ergens prof te kunnen worden. Goed, Dinan dus. Dit deel van de rit is misschien niet heel interessant meer, het kan perfect zo zijn dat er na 55 kilometer koers al lang en breed een kopgroep vertrokken is en dat we de kilometers moeten aftellen tot de eerste passage in Mûr-de-Bretagne, maar als dat zo is hebben we in ieder geval de helikopterbeelden van Dinan nog om ons te vermaken.



We laten dit toeristische oord snel achter ons, van de middeleeuwen gaan we heel snel weer terug naar de realiteit. Bij het verlaten van Dinan loopt de weg nog een tijdje vals plat omhoog, maar het verschil met de rit van gisteren kan amper groter zijn. Af en toe een strookje vals plat, maar verder is dit gewoon een vlakke rit tot we de finale bereiken. Een stuk makkelijker, maar daar zullen de renners na gisteren blij mee zijn. Bij het verlaten van Dinan komen we een stuk of 10 rotondes tegen, bovendien zijn ze hier fan van paaltjes op de weg. Enigszins vervelend, maar als we het industrieterrein van de stad hebben afgevinkt komen we op een bredere weg terecht zonder al die obstakels, deze weg brengt ons op een vlakke manier bijna volledig rechtdoor in de bossen richting Corseul. Hier komen we na 67 kilometer voorbij en Corseul is weer een bijzondere plek. Een stad met een belangrijke Romeinse geschiedenis! De naam van de stad is afgeleid van Coriosolieten, de Gallische volksstam die er vroeger woonde. Zij leefden toen verspreid over het gebied. Julius Caesar vermeldde hen in zijn Commentarii de bello Gallico. Rond 10 v.Chr. liet keizer Augustus de stad Fanum Martis ("tempel van Mars") bouwen, het huidige Corseul. De Romeinen dwongen de Coriosolieten om er te komen wonen, ten nadele van Aleth. Op deze manier werd het hun hoofdstad. Voor de Romeinen was Corseul een belangrijk economisch, administratief en religieus centrum. De stad besloeg een oppervlakte van 30 à 35 hectare en groeide in de 2e eeuw tot 5 à 6000 inwoners (veel meer dan in de 21e eeuw). In de 4e eeuw begon een leegloop: de Coriosolieten trokken terug naar Aleth en ook de Romeinen begonnen te vertrekken. Dit was het begin van het verval van de oude stad. Maar gelukkig hebben we de ruïnes nog! Een deel van de oude tempel van Mars valt nog te bezichtigen, in die tijd was de tempel zelfs een heus bedevaartsoord. De tempel ligt een eindje buiten Corseul, in het plaatsje zelf zijn in het centrum de grondvesten van een compact geheel, het commerciële hart van de vroegere stad, blootgelegd. Het geheel bevatte onder meer winkels, magazijnen en gebedsplaatsen. Er staat ook een opmerkelijke granieten Jupiterzuil. Site gallo-romain de Monterfil, voor de liefhebber. Daarnaast ligt een kasteel, even verderop komen we de restanten van een Romeinse villa tegen met aan de overkant van die restanten het ArchéoMusée Coriosolis et ses ArchéoSites. Je zou bijna overwegen om even in de remmen te knijpen, maar dat doen we niet. Over een ietwat slingerende weg kronkelen we door het historische Corseul heen, waarna het buiten het dorp zeven kilometer op een eenvoudige manier verder zal gaan naar het volgende dorp, Plancoët. Dit zijn kilometers waarin we eigenlijk niets gaan tegenkomen, het gaat vooral rechtdoor over een brede weg. Een keer een rotonde en een vluchtheuvel, maar dit deel van de rit gaat bij niemand blijven hangen. Na 73 kilometer komen we uit in Plancoët, de plaats waar met Pascal Poisson een voormalig coureur vandaan komt die in 1984 een rit in de Tour won. Woont tegenwoordig op Guadaloupe, lees ik. Blijkbaar kon hij schrijnende niksigheid van Plancoët niet meer aan. De passage in Plancoët is best technisch, in aanloop naar het centrum toe dalen we kort af over een weg met de nodige vluchtheuvels, daarna rijden we dwars door het centrum heen over een weg met veel rotondes. Na al dat bochtenwerk komen we wel weer op een weg terecht die we langer mogen volgen, de komende 12 kilometer rijden we over een brede weg die we gaan volgen tot in Hénanbihen. Een glooiende weg over het platteland, het gaat meerdere keren op een niet al te lastige manier op en af. Tussendoor passeren we in het dorpje Pluduno, waar wat drempels en andere obstakels liggen, maar verder gaat het gewoon behoorlijk rechtdoor dwars door de Bretonse velden. Zodra de vlucht vertrokken is kun je echt prima wat anders gaan doen, dit parcours spreekt voorlopig niet tot de verbeelding. Eenmaal in Hénanbihen komen we weer wat straatmeubilair tegen, maar buiten het dorp gaan we eigenlijk doodleuk op dezelfde manier verder. Nog een aantal kilometer over een glooiende, brede weg voornamelijk rechtdoor in de Bretonse landerijen. De weg loopt buiten Hénanbihen een paar kilometer vals plat omhoog, daarna rijden we over een plateau verder langs La Bouillie, een dorpje met een merkwaardige toren. Na 92 kilometer koers passeren we hier, bijna halverwege de etappe.


/image%2F1455793%2F20210324%2Fob_218c94_capture-plein-ecran-24032021-114105.jpg)
Voorbij La Bouillie gaan we nog een aantal kilometer doodleuk op dezelfde manier verder, we rijden verder over een groen plateau waar het lichtjes glooit, over een brede weg die weinig gekke bochten kent. Onderweg komen we een keer uit bij een rotonde, maar dat maakt niet uit, we gaan gewoon rechtdoor verder. Na een tijd zien we in de verte ineens de zee liggen, we zijn begonnen langs de kust en we rijden nu weer naar de kust toe. Het doel is om Pléneuf-Val-André te bereiken, na precies 100 kilometer koers gaat ons dat lukken. De entree in Pléneuf-Val-André is bochtig, ook loopt de weg richting de kust langzaam omlaag. We komen even later uit in het centrum, waar de straten smal worden, de nodige rotondes, vluchtheuvels en drempels te vinden zijn en waar het omlaag blijft lopen. Even later komen we uit op het strand, bijna letterlijk. De organisatie heeft een gimmick ingebouwd, de renners mogen over de lokale boulevard gaan fietsen, over een pad dat normaal alleen voor voetgangers is bedoeld. Lekker langs het strand, een briesje van de zee, de renners mogen flaneren. Plage du Val André, je kan er maar geweest zijn. Een van de mooiste stranden van Bretagne! Tussen de baai van Saint-Brieuc en de Côte d'Émeraude, of Smaragdkust ligt een zandstrand van 2,5 kilometer lang. In 1822 kocht de firma Cotard land bij de punt van Pléneuf en begon daar huizen te bouwen. Dit trok de bourgeoisie en er kwam een jachthaven. En nu hebben ze een dikke cheque onder de neus van de Tourorganisatie geschoven. Enfin, na onze passage over de lokale boulevard verlaten we via nog meer bochten Val-André weer, maar niet voordat we ook nog langs de haven zijn gereden. Wat een leuke bootjes hier, fantastisch. Voorbij de haven rijden we door een woonwijk waar nog meer gekke bochtjes te vinden zijn, maar even verderop komen we weer op een doorgaande weg terecht die we een tijd mogen volgen. Fabrice Jeandesboz, met zijn kale enge hoofd, is overigens uit Pléneuf-Val-André afkomstig. Reed toch maar mooi drie keer de Tour, kunnen wij niet zeggen. Zes kilometer rijden we nu verder over dezelfde weg, de eerste drie daarvan gaat het vals plat omhoog. We draaien weer van de kust weg en komen weer in de omgeving terecht die we kennen, het is groen en er is niets te doen. Na de vals platte kilometers wordt het helemaal plat, waarna we uitkomen in Planguenoual, een dorpje waar de renners weer met tamelijk veel bochten doorheen moeten slingeren, ondertussen springend over een aantal drempels. Even later verlaten we dit dorp, we pakken een rotonde mee en daarna komen we op een weg terecht die we ook zes kilometer mogen volgen. In deze zes kilometer gaat het eigenlijk volledig rechtdoor over een brede weg, op een zo goed als vlakke manier. Goed, wel een paar bochtjes onderweg, maar we rijden vooral rechtdoor in de bossen, met af en toe een boerengehucht tussendoor. Aan het eind van deze weg slaan we rechtsaf, waarna we via een aantal rotondes Saint-René betreden. In het centrumpje van dit dorpje gaat het naar rechts en daarna rijden we over een weg met nog wat meer rotondes en een aantal vluchtheuvels verder wel rechtdoor naar Yffiniac, een plaats die we na 120 kilometer bereiken. Het is geen toeval dat we in Yffiniac passeren, dit is namelijk de plaats waar Bernard Hinault is geboren. We passeren vandaag in zijn woonplaats, maar we komen ook nog even langs in de plaats waar het allemaal begon. Bernard Hinault staat vandaag in de schijnwerpers, natuurlijk volledig terecht. Toch wel een essentieel onderdeel van mijn vroegere Tourervaring, Bernard Hinault op het podium om alle prijzen uit te rijken aan de renners. Zo'n podiumceremonie stelt tegenwoordig toch minder voor, zo zonder Bernard. Helaas ben ik dan wel wat te jong om hem nog te hebben zien fietsen, al is dat gezien zijn palmares geen gemis. Het zal haast net zo saai zijn geweest als Pogacar nu. In Yffiniac kun je verder een kanon afschieten, we slaan in het centrumpje rechtsaf en daarna rijden we langs de kust verder naar Saint-Brieuc. Via een weg met redelijk wat straatmeubilair bereiken we even later de zee, we mogen een tijdje langs het water rijden en dat levert natuurlijk mooie beelden op, hoewel het verder een beetje een floprit blijft. Hopelijk een rit met minder valpartijen dan de laatste keer dat we in Bretagne waren, toen ging het goed mis. De renners rijden nu een aantal kilometer over een tamelijk slechte weg langs het water, langs het Réserve naturelle nationale de la baie de Saint-Brieuc. In de baai van Saint-Brieuc komen we een paar wegversmallingen tegen, zodra we wegdraaien van het water volgt er dan juist weer een klimmetje. We gaan warempel twee kilometer klimmen aan bijna 5%, over een slingerende en soms smalle weg door een bos gaan we omhoog naar Saint-Ilan. Dat zal één bepaalde renner in het peloton bijzonder aanspreken. Geen heel lastig klimmetje, maar toch, helemaal vlak is de aanloop naar de finale dan dus ook weer niet. Wel een beetje een slechte weg, met om de haverklap wegversmallingen, ook als we boven Saint-Ilan bereiken. Na een bocht naar rechts in Saint-Ilan beginnen we aan een korte afdaling, een afdaling met daarin toch een paar listige bochtjes. Alleen al omdat je afgeleid kan worden door het uitzicht op de baai van Saint-Brieuc, het water is regelmatig in beeld. Eenmaal beneden slaan de renners scherp linksaf en daarna volgt er een tweede klimmetje, het gaat nu iets meer dan een kilometer aan 5% omhoog over de Chemin des Courses, al verwacht ik hier niet direct koers. Via een mooie, slingerende weg in een groene omgeving rijden we verder richting Saint-Brieuc, we passeren onder meer onder een oude spoorbrug door en dat levert dan dus op z'n minst weer wat plaatjes op. Boven op deze Chemin des Courses betreden we Saint-Brieuc via een van de buitenwijken, wat nu volgt is een vrij bochtige tocht over wegen vol rotondes en vluchtheuvels richting het centrum van de stad. Dat centrum gaan we bereiken na 128 kilometer koers.




Saint-Brieuc is een broeinest van wielertalent, het rijtje met voormalig profs en actieve coureurs uit zo'n simpel stadje met 45.000 inwoners is vrij imponerend. Sébastien Hinault, David Le Lay, Dominique Rault, Benoit Poilvet en Anthony Morin, het zijn misschien niet kleppers van jewelste maar wel allemaal jarenlang prof geweest en allemaal de Tour gereden. In het huidige peloton moeten we denken aan iemand als Alexis Renard, momenteel aanwezig in de Tour. Een rappe man, daar heeft hij vandaag weinig aan. Ook Elie Gesbert komt uit Saint-Brieuc, ooit een groot talent van Arkea maar de laatste jaren is hij wat weggedeemsterd, mede dankzij blessureleed. Dimitri Champion werd hier in 2009 Frans kampioen, blijft leuk. Thor Hushovd won hier in 2008 een rit. We hebben nu het punt van de rit bereikt waar we gaan aansluiten op het parcours van de tweede rit van de Tour van 2021, toen we ook naar Mûr-de-Bretagne gingen. Van Saint-Brieuc tot de finish is het parcours gelijk, lekker creatief jongens! Voor mij het ideale excuus om mezelf dan ook maar te plagiëren, als de organisatie voor herhaling kiest doe ik mee.
De doortocht in Saint-Brieuc is haast onnavolgbaar, we komen talloze rotondes en andere bochten tegen, met het nodige straatmeubilair erbij ook nog eens. Na een eindeloze slingertocht dwars door de stad verlaten we na nog vier rotondes Saint-Brieuc, waar een van de lokale scholen ooit een bekende leerling had. We zijn net door Yffiniac gereden, maar da's een klein dorpje. Daar hebben ze zelf natuurlijk geen school, dus ging Bernard Hinault naar school in Saint-Brieuc, jawel! Godsgruwelijk lelijke stad wel, het deel waar de renners doorheen mogen fietsen tenminste. In de baai was het nog wel aardig, maar je kunt beter daar blijven. Na de rotonderijke tocht met ook nog veel vluchtheuvels erbij komt het nu alleen nog niet tot rust, want al heel snel volgt de volgende uitdaging. Over een brede en rechte weg rijden we naar Plédran, in stijgende lijn. In Plédran is ditmaal de tussensprint van de dag te vinden, op de top van dat stukje in stijgende lijn. Toch nog even een kilometer klimmen aan 5%, dit is, afhankelijk van de grootte van de kopgroep, eventueel een mooie kans voor Van der Poel en Girmay om te proberen Milan te vloeren. Hier kun je hem eventueel wel in de problemen brengen, wellicht. De tussensprint volgt na 139 kilometer, het is hierna nog een kleine 60 kilometer rijden tot de finish. Plédran is het geboortedorp van Maurice Le Guilloux, een renner die jarenlang de luitenant van Hinault was en de man die ervoor heeft gezorgd dat we hem de Das zijn gaan noemen. Eenmaal in dit dorpje, na de tussensprint, komen we een rotonde tegen, waarna de weg wat smaller wordt. Paar bochten in het centrum, maar als we dat centrum achter ons hebben gelaten gaat het zes kilometer rechtdoor over een brede en vlakke weg naar Saint-Carreuc. Kleine versmalling aan de rand van Plédran, buiten dat is het even een tijdje makkelijk fietsen. Als we zijn aangekomen in dit dorp komen we een paar bochtjes tegen, en wat vluchtheuvels. Buiten het dorp fietsen we een kilometer of zes verder over een licht glooiende en enigszins bochtige weg naar Ploeuc-L'Hermitage, maar het blijft eenvoudig. In dit dorpje met de veel te moeilijke naam komen we na 151 kilometer aan, hier moeten we ons in het centrum door wat bochten wurmen. Lichtelijk technische passage wel weer, in een gemeenschap waar weinig gemeenschap is. Omdat hier verder niets te beleven valt keren we nog even terug naar Saint-Brieuc, waar ze blijkbaar omwille van een lokaal festival het stadhuis hebben versierd. Dat was in 2021, maar het lijkt me dat ze dit in die jaren daarna niet meer hebben weten te overtreffen.
/medias/S3E2PZgG71/image/tentacules1622528467675.jpg)
Buiten dit dorp fietsen we een aantal kilometer over een smallere en bochtigere weg, die soms wat hoogteverschil vertoont. Het vriendelijke verzoek om niet de groeten te doen aan je opa en oma, dat zou wel eens slecht kunnen aflopen. We rijden een tijdje door het bos, maar bereiken het platteland al snel weer. Genoeg boeren in Bretagne, daar ligt het niet aan. Of juist wel. De smalle en bochtige weg kan wel weer voor wat nervositeit zorgen, de finale komt eraan en de ploegen zullen onderhand wel eens in gang gaan schieten. Na tien kilometer over deze smalle weg vol bochten gereden te hebben gaat het in de buurt van Saint-Hervé vijf kilometer licht naar beneden, met onderweg een paar bochten en een spoorwegovergang. Toch ook wel wat vluchtheuvels onderweg, maar na een tijd slaan we linksaf en bereiken we eindelijk weer een bredere weg. Daarna is het simpel, rechtdoor naar Le Quillio. Als het dalen gedaan is gaat het een kilometer of vier heel licht vals plat omhoog naar Le Quillio. Het blijft breed en vrij recht, simpel en makkelijk. Voorbij Le Quillio loopt de weg nog even verder omhoog, het gaat een kilometer of twee aan 2,5% stijgen. Vervolgens bereiken we de top en gaat het een kilometer of vijf lichtjes naar beneden, vooral rechtdoor. In de buurt van Mûr-de-Bretagne, onze finishplaats van vandaag, wordt het wel even link. Kruispuntje, met overal vluchtheuvels. Daar gaan we semi-rechtdoor, waarna we bijna meteen naar rechts gaan en daarna naar links. Na deze bochten rijden we het dorp binnen, in stijgende lijn. Het gaat 1,6 kilometer aan 4,1% omhoog, straffe kost. Het klimmetje van de vierde categorie, dat dwars door het dorp voert, is voorzien van wat pittige bochten. In de buurt van de top slaan we scherp rechtsaf, bijna een onmogelijke bocht. Daarna slaan we linksaf en bereiken we na 179 kilometer de top van de Côte du Village de Mûr-de-Bretagne. Het is nog 18 kilometer fietsen tot de finish, we gaan beginnen aan een lokale lus met daarin twee keer de lastige beklimming van Mûr-de-Bretagne.


Het betere knip- en plakwerk, iedere onverlaat kent tegenwoordig Mûr-de-Bretagne. De afgelopen jaren zijn we hier talloze keren geweest. Men probeert steeds nog wel een beetje te innoveren, maar het komt toch wel weer op hetzelfde neer. Dus kan ik ook mooi hetzelfde doen, lekker knippen. En plakken. En knippen. En plakken. Dat was 2021, in 2025 voeg ik er nog een extra knippen en plakken aan toe. De innovatie is inmiddels verdwenen, we doen in 2025 precies hetzelfde als in 2021. De laatste 70 kilometer zijn gelijk, wat een gemakzucht. Gouvenou heeft al zijn energie in de rit in zijn Vire gestopt, daarna nam hij een snipperdag. Oh, we willen een rit in Bretagne, wat zullen we doen? Moet wel een aankomst bergop zijn, eigenlijk. Oh, dan weet ik nog wel een plek! Weer Mur de Bretagne? Ja, had je wat anders in gedachten dan? Nee, eigenlijk niet. En voila, daar zijn we weer. Na het klimmetje van vierde categorie in het dorp, een variatie ten opzichte van de edities voor 2021, gaan we een kilometer licht naar beneden, waarna we uitkomen bij een kruispunt. Hier staan wat vervelende vluchtheuvels, altijd een gevaarlijk punt. We rijden wel rechtdoor, aan de overkant loopt de weg ineens omhoog. De slotklim, bij deze gelegenheid nog niet de slotklim, begint. Zoals u misschien wel weet is de klim naar Mûr-de-Bretagne twee kilometer lang, het gaat gemiddeld aan 6,9% omhoog. Het venijn van deze klim van de derde categorie zit meteen in het begin. De weg ziet er niet steil uit omdat het bijna twee kilometer lang rechtdoor gaat, maar steil is het zeker. De eerste kilometer van de klim komt het bijna niet onder de 10%, met zelfs een paar stukjes aan 12%. In de slotkilometer zitten nog twee flauwe bochten, maar het is best moeilijk om als aanvaller uit het zicht te raken. De slotkilometer is minder lastig, vooral richting de streep wordt het bijna vlak. Tot 500 meter van de streep wordt de 5% nog wel gehaald, maar de laatste 500 meter is het gemiddeld nog maar een procent of twee. Als we hier de eerste keer bovenkomen is het nog 15 kilometer tot de finish. In de edities voor 2021 was het hierna nog 16 kilometer tot de finish, de organisatie heeft sindsdien dus een kilometertje afgesneden. Een lichte innovatie, maar het komt natuurlijk allemaal op hetzelfde neer. Na 182 kilometer komen we voor het eerst boven, bij de eerste passage op de top lagen er in 2021 bonificaties voor het oprapen. Daar werd toen dankbaar gebruik van gemaakt, maar in deze editie van de Tour zijn de bonificaties onderweg weer verdwenen. Men vond dat bepaalde renners daardoor te makkelijk tijdwinst zouden kunnen boeken al in de eerste week, met andere woorden: Pogacar heeft er in z'n eentje een streep door weten te zetten. De angst regeert, in dit geval misschien niet eens onterecht.


De afdaling van deze klim is bijzonder makkelijk. Het gaat maar anderhalve kilometer naar beneden, op een brede weg zonder lastige bochten. Daarna gaat het eigenlijk meteen weer omhoog, iets meer dan een kilometer aan een procent of zeven. Nog best een pittig klimmetje dus, richting de plek waar in 2018 dan weer de bonussprint werd georganiseerd. Dit stukje ontschiet vaak aan de aandacht, maar het is toch nog best wel pittig. Na de eerste beklimming van Mûr-de-Bretgane gaat het nog eens 1,3 kilometer aan 6,4% omhoog, een extra inspanning die ervoor zorgt dat de tweede beklimming van de Mûr nog net wat lastiger wordt. Het eerste deel is relatief vlak, daarna gaat het richting de top wel wat steiler omhoog dan 6,4%. Hoe dan ook, na de top van dit ongecategoriseerde klimmetje slaan de renners rechtsaf in het gehucht Saint-Mayeux en gaan ze over een redelijk brede weg terug naar Mûr-de-Bretagne rijden. Deze weg leidt eerst naar het dorpje Saint-Gilles-Vieux-Marché, op minder dan negen kilometer van de streep. Richting dit dorp gaat het licht naar beneden, maar het lijkt zo goed als vlak te zijn. Een paar bochten in Sint Gilles, daarna rijden we buiten het dorp door een bos waar de weg net wat minder breed lijkt en waar er nog een kort knikje naar boven ligt. Na dit korte knikje gaat het vier kilometer licht naar beneden, over een bochtige weg. Geen lastige afdaling, omdat het totaal niet steil naar beneden gaat. Je kan het voor het gemak net zo goed vlak noemen. Beetje vals plat omhoog tussendoor ook nog, lekker lastig definieerbaar. Op vier kilometer van de streep zijn we dan weer terug aan de buitenkant van Mûr-de-Bretagne en hier wijken we af van de route van 2018. Toen gingen we bij het kruispunt dat nu gaat volgen rechtdoor, nu volgen we de route van 2021 en slaan we rechtsaf en rijden we over de brede N164 naar de tweede beklimming van de muur. Deze brede weg loopt behoorlijk rechtdoor, vals plat omhoog. Laten we het op een procent of twee houden, iets meer dan anderhalve kilometer lang. Op twee kilometer van de finish komen we uit bij de voet van de slotklim, op een net andere manier. Nu geen rechte aanloop na een stukje in dalende lijn, nee, we beginnen na een scherpe bocht naar rechts aan de klim. Door het vals plat oplopende stuk en deze bocht naar rechts zal de snelheid lager liggen, waardoor de slotklim nog net iets lastiger is geworden. Het staat ons waarschijnlijk nog redelijk goed voor de geest, gezien de vorige editie, we weten dat het hier lastig is maar dat er ook mooie dingen kunnen gebeuren. Even resumerend: Twee kilometer aan 6,9%. Vanuit stilstand, met zin voor overdrijving. Steile eerste kilometer, aan dik 10%, daarna vlakt het in de slotkilometer steeds meer af richting de finish. Zouden we ondertussen moeten weten. Al weten we ook dat het totaal niet makkelijk wordt richting de finish, het blijkt iedere keer maar weer een zware aankomst te zijn. Je zou denken dat het een klimmetje van niets is, maar verschil ontstaat er altijd.