Help, mijn zoon is een jongen!
![53278f34dfae4cb685809b53db04111f.jpg]()
Uit de serie ‘Show Me How To Feel’ van kunstenaarsduo Hart Lëshkina. Lees meer over het werk onder dit verhaal.
Help, mijn zoon is een jongen!
en vriend van mij werd vader. Van een dochter, precies zoals hij van tevoren had gehoopt. ‘Ik ken best wat aardige en zorgzame mannen’, vertelde hij laatst. ‘Maar mannen in het algemeen? Die maken er een potje van. Dus het liefst wilde ik een meisje.’
Jongens en mannen, ze staan er niet goed op. Niet in statistisch opzicht: jongens doen het minder goed op school dan meisjes en hebben vaker met jeugdzorg te maken; mannen zitten beduidend vaker in de gevangenis* en sterven vaker aan zelfdoding.*
En ook niet in cultureel opzicht: in de hitserie van dit moment, Adolescence, steekt de 13-jarige Jamie een schoolgenote neer. De serie draagt verschillende mogelijke oorzaken aan voor Jamies misdaad, van psychiatrische problematiek tot online pesterijen en de giftige invloed van de ‘manosphere’, maar één ding is duidelijk: het is niet makkelijk om een jongen te zijn, en ook niet om er een groot te brengen.
‘Het zou goed zijn als we accepteren’, zegt Jamies moeder in de laatste aflevering tegen haar echtgenoot, ‘dat we meer hadden kunnen doen.’
Nu is Jamie een extreem geval. En die zorgwekkende statistieken gaan over gemiddelden, niet over de individuele jongens en mannen die we kennen of zijn. Toch begreep ik alles overziend wel waar die dochterwens van mijn vriend vandaan kwam.
Maar: zolang de helft van de baby’s die worden geboren een jongetje is, is hopen op een meisje geen structurele oplossing. Ook voor ouders die al een zoon hebben biedt die strategie weinig handelingsperspectief.
Wat mogelijk beter helpt, is het boek BoyMom: Reimagining Boyhood in the Age of Impossible Masculinity, van de Britse journalist Ruth Whippman. Hoewel het vorig jaar verscheen, leest het als een antwoord op de vraag waar veel ouders na het bekijken van Adolescence mee achterbleven: hoe doe je dat eigenlijk, een jongen opvoeden in tijden van giftige mannelijkheid en schrikbarende statistieken?
![9d0d4ab6ff5b43e386bd790566006578.jpg?unique=KG1heC13aWR0aDogNDk5cHgpIDEwMHZ3LCAobWF4LXdpZHRoOiAxMDQwcHgpIDQ4dncsIDUxMHB4]()
![2f648e79a93c4db2a5d6fea6f62b0b8d.jpg?unique=KG1heC13aWR0aDogNDk5cHgpIDEwMHZ3LCAobWF4LXdpZHRoOiAxMDQwcHgpIDQ4dncsIDUxMHB4]()
Meisjes de hoofdprijs, jongens slecht nieuws
Vóór ze moeder werd, geloofde Whippman niet in grote, onoverkomelijke verschillen tussen jongens en meisjes. Of tenminste, niet in aangeboren verschillen: ‘Als jongens en meisjes zich verschillend gedragen, dan komt dat alleen doordat we ze verschillend opvoeden’, was haar stellige overtuiging. Generaties feministen vóór haar hadden blootgelegd hoe meisjes door hun opvoeding en de cultuur werden gevormd, en ze hadden zich ingezet voor het grootbrengen van ‘sterke, machtige jonge vrouwen’.
Toen ze haar omgeving vertelde dat ook haar derde kind een jongetje zou zijn, liepen de reacties evenwel uiteen van meewarig tot ronduit gechoqueerd. Meisjes, zo werd Whippman duidelijk, ‘golden nu als de hoofdprijs. Jongens waren weliswaar schattig en puppyachtig, maar stonden op een bepaald niveau ook te boek als slecht nieuws – wild, onbeheersbaar, dierlijk.’
En inmiddels moest ze toegeven dat haar twee oudere zoons zich wel degelijk onbeheersbaarder en wilder gedroegen dan de dochters van haar vriendinnen. Ook buiten haar gezin begon zich een zorgwekkend manbeeld af te tekenen. Het was eind 2017: #MeToo was net losgebarsten en de ene na de andere man werd ontmaskerd als niet te corrigeren overschrijder van grenzen. Donald Trump was ondanks of dankzij zijn vrouwonvriendelijke gedrag voor het eerst verkozen tot president, en online groeide de populariteit van mannelijkheids-influencers.
Het patriarchaat – het systeem waarin mannen centraal staan en veel meer politieke, economische, sociale en culturele macht hebben dan vrouwen – leek kortom sterker dan ooit. Whippman begon zich zorgen te maken: ‘Ik koesterde zowel angst als vrees voor het kleine stukje patriarchaat dat in mij groeide, en grote zorgen over wat er van hem en zijn broertjes zou worden’, schrijft ze.
Om die zorgen het hoofd te bieden, besloot Whippman uit te zoeken hoe het nou precies zat met die verschillen tussen jongens en meisjes. Zowel de aangeboren verschillen als die in opvoeding. Ze dook in de wetenschappelijke literatuur, interviewde neurobiologen en ontwikkelingspsychologen, ging langs bij een retreat voor jonge mannen, bezocht een bijeenkomst van moeders wier zoons waren beschuldigd van seksueel geweld, chatte met incels en sprak met tientallen jongens en jonge mannen.
Het resultaat is een rijk, diepgravend, kritisch, liefdevol pleidooi voor een bredere kijk op wie en wat jongens kunnen zijn.
![8a08f16f3cca4361835beb79a432cdbc.jpg?unique=KG1heC13aWR0aDogNjcycHgpIDkzdncsIChtYXgtd2lkdGg6IDgyM3B4KSA2MjRweCwgODAwcHg=]()
Jongensbaby’s komen warmte en troost tekort
Wie onze kinderen zijn en hoe ze zich gedragen is het resultaat van complexe interacties tussen hun genen, hormonen, opvoeding en cultuur, schrijft Whippman. Hoe die interacties precies werken, daar is de wetenschap nog niet over uit. Wat de wetenschap wél weet is dat er verschillen zijn, gemiddeld gezien, ‘tussen de manier waarop jongens en meisjes zich gedragen, spelen, communiceren, opgroeien en op de wereld reageren’.
Zo hebben jongens vaker gedragsproblemen, zijn ze gemiddeld wilder en agressiever, en ontwikkelen ze zich zowel fysiek als cognitief en sociaal langzamer dan meisjes. De hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor emotionele zelfregulatie en impulsbeheersing rijpen bijvoorbeeld tot wel twee jaar langzamer bij jongens dan bij meisjes – mede hierdoor zijn ze op de basisschool minder goed in stilzitten tijdens de les en in het plannen van huiswerk.*
Maar, schrijft Whippman: jongens zijn niet alleen wilder of agressiever; als de wetenschap het érgens over eens is, dan is het dat jongens biologisch gezien ook op bijna elk vlak gevoeliger, fragieler en emotioneel kwetsbaarder zijn dan meisjes. Een heel ander beeld dan in onze cultuur doorgaans wordt geschetst.
Zo sterven jongensbaby’s gemiddeld iets vaker dan meisjesbaby’s rondom de geboorte, en zijn ze kwetsbaarder voor allerhande fysieke aandoeningen en ziektes. Verder ontwikkelen hun hersenen zich gemiddeld iets langzamer: hoogleraar psychiatrie Allan Schore vertelt Whippman dat de ontwikkeling van het jongensbrein bij de geboorte gemiddeld een paar weken achterloopt op die van het meisjesbrein.*
Dit betekent onder meer dat jongensbaby’s iets minder goed in staat zijn hun emoties te reguleren: studies wijzen uit dat ze vaker van streek zijn dan meisjesbaby’s, meer huilen en moeilijker weer rustig worden. Wanneer ze worden gescheiden van hun moeder, produceren jongensbaby’s meer van het stresshormoon cortisol.
Dit betekent, schrijft Whippman, dat jongensbaby’s minstens zo veel troost, aanraking en warmte nodig hebben van hun ouders als meisjesbaby’s – zo niet meer.
Het probleem is: ze krijgen juist mínder.
![6c1328b5ebd34717a5f6495e20298ba1.jpg?unique=MTAwdnc=]()
Waar leren jongens over hun gevoelens te praten?
De ideale man, in onze cultuur, is sterk, stoer en onafhankelijk – sla de Hollywoodfilms er maar op na, of vraag het aan Andrew Tate. Dit hardnekkige beeld beïnvloedt, vaak volledig onbewust, hoe wij zelfs de allerkleinste baby’s zien en behandelen – hoe we hen socialiseren.
Studies laten zien dat volwassenen jongensbaby’s als sterker, steviger, bozer en minder kwetsbaar zien dan meisjesbaby’s. Zowel vaders als moeders knuffelen en wiegen babyzoons minder dan babydochters. En wanneer hun kinderen wat groter zijn, moedigen ouders hun dochters meer aan om over hun gevoelens te praten dan hun zoons. ‘In het grootste deel van de westerse wereld ontvangen jongens significant minder verzorging en positieve aandacht dan meisjes vanaf het moment dat ze worden geboren’, schrijft Whippman.
Een klein voorbeeld, waarbij alles goed bedoeld is: Als Whippmans jongste zoon voor het eerst naar school gaat (meer rugtas dan kind), begroet de docent de twee meisjes vóór hem in de rij met ‘Hi sweetheart’, met een hoge stem. Wanneer haar zoon aan de beurt is, gaat de stem van de docent een octaaf omlaag, geeft hij het jongetje een boks en zegt hij: ‘Hi buddy.’
Je kunt dit soort anekdotes en de resultaten van dit soort studies lezen, en verontwaardigd zijn uit naam van de meisjes – zij worden immers van jongs af aan als kwetsbaar gezien en klaargestoomd voor een leven vol emotionele arbeid.
Maar voor jongens is dit evengoed slecht nieuws, schrijft Whippman: zij worden minder vaak getroost en gesteund, krijgen minder hulp bij het verwerken van hun emoties en zijn, mede daardoor, minder goed geoefend in het aangaan van positieve relaties.
De rest van de cultuur helpt niet mee: in boeken en (teken)films gericht op meisjes, staan veel vaker emoties en relaties centraal dan in die voor jongens. De verhalen die we jongens vertellen, gaan vaker over strijd, sterk zijn en competitie.
Waar, vraagt Whippman zich af, zijn de rolmodellen die jongens leren dat ook zij diep relationele wezens zijn? Waar leren ze voelen, en wie leert hun dat het fijn is om over die gevoelens te kunnen praten?
![9233f6ddbd1746d2b849ff40513030f6.jpg?unique=KG1heC13aWR0aDogNDk5cHgpIDEwMHZ3LCAobWF4LXdpZHRoOiAxMDQwcHgpIDQ4dncsIDUxMHB4]()
De ‘ideale man’ is een eenzame jongen
Een van de gevolgen van dit verschil in rolmodellen en opvoeding is dat het jongens later meer moeite kost dan meisjes om innige vriendschappen te vormen. Whippman haalt Stanford-bioloog Judy Chu aan, die ontdekte dat 4- en 5-jarige jongetjes nog net zo goed in staat zijn als meisjes om andermans emoties te begrijpen en hechte relaties aan te gaan, maar dat jongens zich tegen de tijd dat ze 6 of 7 zijn emotioneel afstandelijker beginnen te gedragen tegenover hun vrienden.
Hoe ouder ze worden, hoe meer het empathisch vermogen en andere sociale vaardigheden van jongens en meisjes uiteen beginnen te lopen. Bijna alle jongens en jonge mannen die Whippman interviewde voor haar boek vertelden haar een variant op: ‘Ik wíl wel met mijn vrienden over mijn gevoelens praten, maar ik ben bang dat ze dat raar vinden.’
Een weetje dat ik zelf al jaren niet uit mijn hoofd krijg, is dat Nederlandse tienermeisjes bijna twee keer zoveel tijd aan het huishouden besteden als tienerjongens.* Lullig voor die meisjes, dacht ik lange tijd: die leren zich zo te voegen naar traditionele rolpatronen. Maar kinderen die meehelpen in het huishouden ontwikkelen later meer zelfvertrouwen, blijkt uit onderzoek.* Daarnaast gok ik dat het later je relatie ten goede komt wanneer je als man als vanzelfsprekend huishoudelijke taken oppakt. Dus: óók jongens trekken hier aan het kortste eind.
‘Vanaf het allereerste begin krijgen jongens minder koestering en zorg, minder zachtheid en begrip’, schrijft Whippman. ‘We leren voor anderen te zorgen door eerst zelf verzorgd te worden, dus deze vroege discrepantie vormt het begin van een levenslang patroon van eenzaamheid en een gebrek aan verbondenheid.’
Whippman rapporteert dat hoe meer jongens en mannen er een traditioneel mannelijkheidsideaal op nahouden, hoe groter de kans is dat ze het slecht doen op school, riskant gedrag vertonen, depressief of zelfs suïcidaal zijn. En ook hoe kléíner de kans is dat ze (psychologische) hulp en zorg zoeken.
Het patriarchaat onderdrukt iedereen
Mede doordat jongens minder geoefend zijn in het aangaan en onderhouden van relaties, zijn zij als tieners, meer dan meisjes, geneigd om tijd met vrienden te vervangen door tijd achter een scherm. Wie echt eenzaam is, kan daar vatbaar zijn voor online contact met andere eenzame en zelfs verbitterde jonge mannen: de incels, die er radicale, vrouwonvriendelijke ideeën op nahouden. (In Adolescence wordt Jamie er door zijn schoolgenote van beticht een incel te zijn.)
‘De meeste populaire feministische teksten richten zich vooral op hoe jongens en mannen profiteren van het patriarchaat,’ schrijft Whippman, ‘en minder op hoe zij erdoor geschaad worden, wat ze verliezen op het gebied van zorg en koestering, emotie en verbinding.’
Hier aandacht voor hebben, en tegen strijden, hoeft niet af te leiden van aandacht voor alle mogelijke manieren waarop meisjes en vrouwen gebukt gaan onder datzelfde patriarchaat: ‘We zitten allemaal gevangen in hetzelfde onderdrukkende systeem.’
En dus, concludeert Whippmann, ‘moeten we voor jongens doen waar mijn moeders generatie al mee is begonnen voor meisjes’: blootleggen hoe jongens worden gesocialiseerd, en onze blik op jongens verruimen.
Oefening baart kunst (en lieve jongens)
Nogmaals, gemiddelden zijn niet meer dan dat: gemiddelden. Er zijn genoeg liefkozende, emotioneel betrokken ouders van jongens en het wemelt van de lieve, volop verbinding zoekende jongens. Zelf zie ik mijn zoon allang niet meer als een jongen, en mijn dochter allang niet meer als een meisje: wanneer ik naar hen kijk, zie ik eindeloos complexe, gelaagde en vooral idiosyncratische ménsen, wier gender en geslacht slechts een klein onderdeel vormen van wie ze zijn.
Toch kan het soms helpen om even een stapje terug te doen, en te kijken naar hoe het de genders waartoe onze kinderen behoren over het algemeen vergaat. En om de kennis die we zo opdoen, mee te nemen terwijl we terug inzoomen op ons eigen kroost.
In de epiloog van BoyMom vertelt Whippman hoe zij en haar man de inzichten die ze tijdens haar rondgang heeft opgedaan, vertalen naar de opvoeding van hun zoons. Zo proberen ze hen bloot te stellen aan zo veel mogelijk verhalen over vriendschap en relaties. (Met hun middelste zoon kijken ze bijvoorbeeld naar shōjo: Japanse manga die gericht is op meisjes en meer over emoties en relaties gaat – iets wat hun zoon niet weet, omdat hij geen Japans spreekt.)
Toen Whippman opgroeide, wees haar moeder haar op seksistische uitspraken over of ouderwetse rolpatronen voor meisjes in de boeken die ze las en de films die ze bekeek. Nu doet zij hetzelfde voor haar zoons: ze benoemt het wanneer de jongens in een serie geen betekenisvolle relaties hebben, of in een boek vooral worden afgeschilderd als sterk, agressief en stoïcijns.
Ook proberen ze hun jongens het belang van verbinding en intimiteit aan te leren. Bijvoorbeeld door hen aan te moedigen andermans emoties en behoeftes op te merken, kaartjes te schrijven naar familieleden, en vriendjes te vragen naar hun gevoelens. Oefening baart kunst – ook oefening in zorgzaamheid en betrokkenheid.
En vooral gaan ze zelf de best mogelijke relatie met hun zoons aan. Door hen te troosten wanneer ze verdrietig zijn, met hen over hun gevoelens te praten, te vragen wat er in hen omgaat – en te luisteren naar de antwoorden.
De meeste ouders doen dit waarschijnlijk allemaal ook allang. Maar BoyMom laat zien hoe we er, vaak op onbewuste en subtiele wijze, toch aan kunnen bijdragen dat jongens op een emotionele en relationele achterstand komen te staan ten opzichte van meisjes – met alle gevolgen van dien.
Wie zich daarvan bewust is, kan ingrijpen. Lossen we daarmee alle problemen op waar jongens tegenaan lopen? Voorkomen we gedragsproblemen, schooluitval, grensoverschrijdend gedrag en zelfs geweld? En ontmantelen we en passant, eindelijk, het patriarchaat?
Natuurlijk niet!
Maar het geeft ouders (en aanstaande, stiekem op meisjes hopende ouders) wel een manier om eventueel ongemak rondom jongens om te zetten in een positieve, warme, emotioneel en relationeel rijke opvoeding. Daar wordt uiteindelijk iederéén beter van.
Le brone :
https://decorrespondent.n(...)a2-2123-04da1e9a7a09