quote:
Renaat Schotte, de ‘man op de motor’: “Op de Olympische Spelen heb ik alle regels overtreden”
“Renaat!” De typische manier waarop Michel Wuyts zijn naam roept in de koers, is nu ook een beltoon. Er zijn zelfs cafés waar ze drankspelletjes doen. “Als mijn naam klinkt, is het ad fundum”, lacht Renaat Schotte (51). Vlaanderens langst zittende en meest bekende ‘man op de motor’ kan vandaag niet naar de Strade Bianche, maar bracht deze week wel zijn boek uit over vijfentwintig jaar in het peloton. “Op de motor zit je ín de koers, er is niet veel dat daar tegenop kan.”
Hij was al gepakt en gezakt en heeft gehoopt tot het laatste moment. “Het had symbolisch kunnen zijn: ondanks alles gaat het leven door.” Maar neen, dan toch geen Strade Bianche, voor Renaat Schotte (51) “een van de mooiste om te verslaan”. “Vroeger had ik gevloekt”, zegt hij. “Nu berust ik. Al denk ik ook: het kan toch niet de bedoeling zijn om heel de wereld in quarantaine te steken?”
Vijfentwintig jaar bezig, maar Schotte – ja, verre verwant van Briek, negen generaties terug – mist liever niets van de koers. “Ik heb het openingsweekend al gemist. Ik moest kiezen tussen de Omloop Het Nieuwsblad en het WK baanwielrennen in Berlijn, dit jaar zeer ongelukkig in hetzelfde weekend. Dat nijpt, ja.”
Je geeft commentaar en doet straatinterviews, maar je bent toch vooral “Renaat!”, de man op de motor. Vind je het fijn dat mensen je naam zo goed kennen?
“Ik zie mijzelf nog altijd vooral als de geprivilegieerde man die het mág doen, maar ik vind dat wel plezant. Als je natuurlijk zo lang iets doet wat de harten van de mensen beroert, is het normaal dat ze je kennen. Ik denk dat niemand het ooit langer heeft gedaan dan ik. Maar dat geldt ook voor mijn job als interviewer. Als ik rondkijk in de Tour, staat er niemand meer uit mijn beginperiode.”
Denk je dan: wat doe ik hier nog?
“Neen! Van mijn vijftien wou ik wielerjournalist worden. Ik doe waar ik van droomde. Ik blijf het graag doen. Dat moet ook. Het vraagt wel wat. Je moet met plezier kunnen afzien.”
Het is wel afzien?
“Op de motor zitten is niet zo vermoeiend. Het is vooral de focus. De Ronde zenden we integraal uit. Zes uur geconcentreerd zijn, dan ben je uitgeput als je voet aan de grond zet.”
Gelukkig is er chocomelk.
(lacht) “Op het gevaar af van met Markske vergeleken te worden: je wilt niet te veel eten en drinken op de motor, maar vlak voor de finale drink ik chocomelk. Om geen hongerklop te krijgen.”
Niets overtreft het gevoel van de koers te verslaan op de motor, zeg je. Waarom?
“Het is de enige sport waar je als verslaggever echt deel bent van de wedstrijd. Vroeger nog meer. Ik kan jaloers zijn op Jan Wauters zaliger, die bij wijze van spreken naast Eddy Merckx over de streep reed. Regen, wind, je maakt mee wat de renners meemaken. Greg Van Avermaet die na pech terugkeert in Parijs-Roubaix. Het duurt misschien vijf seconden dat je hem ziet afkomen en in elkaars ogen kijkt, maar dat vergeet je nooit. Hij heeft die koers dan nog gewonnen.”
Moet jij eigenlijk een microfoon vasthouden?
“Ja. De Fransen hebben headsets, maar ik heb een microfoon. Het is ook niet dat Michel mij ‘roept’. Ik moet zelf aan de regie melden als ik nieuws heb. Michel maakt dan zijn zin af en zegt mijn naam.”
Dat jij bezeten bent door koers is geen toeval. Als klein jongetje ging je mee met je papa Ludo, die de fotofinish maakte. Hoe was dat?
“Mijn vader ging elk weekend naar de koers. Ik ben ontelbare keren meegeweest. Ik kwam op plekken waar ik niet geacht werd te komen. Tot in de auto van de wedstrijdjury, met de juryvoorzitter en Raymond Impanis (ex-winnaar Parijs-Roubaix, nvdr.). Daar werden zaken verteld die niet voor mijn oren bestemd waren. Ze dachten: Ach, dat manneke. Maar ik pikte het wel op.”
En in de zomer: rolluiken dicht en Tour kijken?
“Ja. Er moest niemand komen bellen om te spelen. Erna wel, dan deden we de rit na.”
Wilde je zelf geen coureur worden?
“Als ik een talent geweest was misschien wel. Maar ik kon niet afzien op de fiets. Ik vond dat niet erg. Ik ben geen gemankeerde topsporter, zoals soms wordt beweerd van sportjournalisten.”
In het snooker heeft het nochtans niet veel gescheeld.
“Snookeren was de uitwas van mijn niet actief zijn als student. De overgang van een streng internaat naar de totale vrijheid, daar kon ik niet mee om. Ik speelde acht tot tien uur per dag, en was twee jaar gebuisd. De symboliek van het moment dat ik mijn keu verkocht, was groot. Mijn job in het studentenrestaurant hielp ook. De vuiligheid van anderen opkuisen. Ik dacht: dit blijf ik niet doen.”
En toen Wouter Vandenhaute in 1995 sportzender Supersport oprichtte, moest en zou Renaat Schotte daarbij zijn?
“Ja. Ik had een filmpje gemaakt met reportages van mijn werk bij regiozender WTV. Ze sabelden mij neer. Ik stond al recht om in te pakken. Maar misschien dat er uit mijn filmpjes toch passie sprak. Want plots zei Vandenhaute: Gij gaat de koers doen.”
Toen je later naar de VRT verhuisde, heb je de bazen wél met een filmpje ingepakt.
“Ja, ik had Eddy Merckx zo ver gekregen om mee te doen. Naast mijn huwelijk de mooiste ‘ja’ uit mijn leven. Ik kan me voorstellen dat Mark Stassijns en Mark Vanlombeek grote ogen trokken.”
Een jaar na je start bij Supersport zat je met José De Cauwer op de commentaarstoel in de Giro. Hoe ging dat zo snel?
“Mark Uytterhoeven kreeg een acute hernia. José zei: Allez how zeune, op die stoel! Zijn peptalk heeft mij erdoor gesleurd. Met nul ervaring live de koers verslaan, is bij het spannendste wat ik al gedaan heb. Er zijn veel dode momenten in de koers. Met eenvoudige feitenbeschrijving red je het niet. Je moet wat verhaaltjes achter de hand hebben. Ik heb daar ook geleerd om me maniakaal voor te bereiden. Mijn Giromap, een map met geprinte A4’tjes in plastiekskes met alle info over elke rit, is heilig.”
Een quote uit het voorwoord van Mark Uytterhoeven: “Renaat kan zich opwinden in iets waarvan een ander met zijn ervaring rustig denkt: allemaal meegemaakt.”
(lacht) “Dat gaat over die Franse verslaggever die mij op antenne onderbrak bij Alaphilippe. Vijf minuten daarna ben ik dat vergeten, maar mijn verbolgenheid in beeld was nogal euh… duidelijk. Ik maak mij nochtans steeds minder druk. Als ik een zwerm journalisten rond een renner zie hangen, heb ik eerder de neiging om er tien meter achter te gaan staan en mijn moment af te wachten. Mijn job is één op één interviewen. Alleen op momenten dat er nieuws is en er een quote moet zijn, zal ik nog ‘bijsteken’.”
Als is een kwarteeuw ook wel gewoon een goed moment om dingen op een rijtje te zetten. Het is en momentopname van hoe ik nu tegen de koers, die heel mijn leven heeft beheerst, aankijk.”
Je hebt de naam van nogal doortastend te zijn. Wie je wíl spreken, zál je spreken. Klopt?
“Er zijn jaren geweest dat ik trainde om in conditie te zijn om achter de coureurs aan te lopen. Tot ik ging inzien: dat de renner buiten adem is, is logisch, maar als de verslaggever daar ook al staat te hijgen… (lacht) Maar mijn gebetenheid heb ik nog. Ik stel me een doel: die renner móét ik interviewen. En dan ga ik ervoor. Niet ten koste van alles. Ik ga geen renners of collega’s schofferen. Maar tv is nu eenmaal een direct medium en de bazen verlangen dat je die eerste snelle reactie levert.”
Uit je boek: het meest kostbare moment om emoties vast te leggen is meteen na de koers.
“Ik ben een koele minnaar van het na-de-douche-interview. Dan zijn de emoties afgevlakt, en het zijn precies die emoties die de koers qua beleving naar een ander level brengen. Ik zou het jammer vinden als dat verdwijnt. We gaan daar naartoe. Zeker in de Tour. Als we ooit in een Formule 1-verhaal verzeilen, met emotieloze piloten die voor droge billboards nietszeggende quotes geven, haak ik af.”
Niemand zo moeilijk te interviewen als de verliezende sprinter, zeg je. Waarom?
“Ze zitten vol adrenaline en hebben verloren. Logisch, hé? Wat niet belet dat je het kunt proberen. Ik zal wel altijd kijken: Kan het? Vroeger was ik harder. Mijn micro was mijn wapen. Maar als je het op de juiste manier doet, kan een coureur wel wat hebben. Het was niet goed, hoe komt het? In het voetbal moet je dat niet proberen.”
Je allermooiste sprintje trok je op de Olympische Spelen in Rio, in het zog van Greg Van Avermaet.
“Ja. Daar heb ik alle regels overtreden. In de zone waar ik niet mocht komen, een interview doen dat wereldwijd gaat. De entourage van de ploeg zei: Zo hebben we je nog nooit gezien. Maar foert. Een gast van hier die zo’n koers wint. De adrenaline bleef dagenlang woekeren in mijn lijf.”
Vorig jaar kreeg de klantendienst van de VRT meer dan 200 klachten over het gebrek aan neutraliteit van sportverslaggevers. Mag je mee supporteren?
“Natuurlijk. Je móét! Toen Tom Boonen het WK won, ben ik juichend recht gesprongen. Ik zie niet in waarom sportcommentaar objectief zou moeten zijn. De informatie moet objectief juist zijn, maar de emotie mag alle richtingen uitgaan. Ik herinner me hoe verbolgen José en ik waren toen Serge Pauwels in de Giro van 2009 in de juiste ontsnapping met kans op ritwinst werd teruggefloten door zijn ploegleiding omdat hij moest wachten op zijn kopman. Je kunt zeggen: Dat is niet objectief, maar ik zou het opnieuw doen. Als we als commentator geen sympathie mogen hebben voor de Belgen in de kopgroep, krijg je een soort ontmenselijkte verslaggeving.”
Dus nog een spurtje achter Remco Evenepoel in Tokio?
“Ja, maar niet meer op straat. Al zou het wel heel straf zijn als er opnieuw een Belg olympisch kampioen wordt. We hebben kansen, maar ik denk dat Van Avermaet toch redelijk uniek was.”
Als het over emoties gaat, gaat het ook over de risico’s. Hoe ga jij om met de drama’s in het peloton?
“Telkens een renner sterft, waar ook ter wereld, ben ik daar kapot van. Alles wordt relatief en je denkt: Wat ben ik aan het doen? Er volgt ook altijd een verwerkingsproces. Na de dood van Wouter Weylandt heb ik bijvoorbeeld jarenlang onbewust overgereageerd bij valpartijen.”
Ben je zelf soms bang?
“Neen, nooit. Ik voel direct of een motard zijn machine in de handen heeft.”
Wat zegt je vrouw over de risico’s en de uithuizigheid?
“Over de risico’s niet veel. Het van huis zijn is iets anders. Dit jaar ben ik op acht weken al vier weken weggeweest. Met dank aan het fenomeen Evenepoel, dat me een extra week Algarve heeft gekost. Of opgeleverd. Mijn vrouw is zelf ex-journaliste. Ze begrijpt het. Wat niet wil zeggen dat ik haar niet dankbaar ben. Ze is adjunct-netmanager geweest van Canvas en staat nu 100 procent in voor de opvoeding van onze zoon van twaalf.”
Jij gaat nog wel even door, denk ik.
“Ik hoop het. Ik ben het niet moe. Ik hoop dat mijn lijf het niet moe wordt. Nog eens vijfentwintig jaar is misschien wat veel, maar op zijn José’s nog jaren in de koers rondlopen en nooit op pensioen gaan? Dat zie ik wel zitten.”
‘Wielerman, in de kop van de koers’ is uitgegeven bij Borgerhoff&Lamberigts.