Vraag nooit aan mij wat of de zin is van het leven
'k Heb wel een antwoord, maar dat geldt alleen voor mij
Ik heb het niet op die mevrouwen en meneren
Die kant en klaar een definitie formuleren
Met zo'n gezicht van 'God staat toch aan onze zij'
En dus verklaren wij de zin dan wel eens even
Mijn antwoord hebben ze althans nog nooit gegeven
En dat van hen brengt me alleen tot razernij
Ik zag een film op de tv over debielen
Daar kwam een werkelijk absurd probleem aan bod
De vraag was hoe het evangelie te verspreiden
Onder die zeverende jongetjes en meiden
Hoe je die stumpers kon doordringen van een God
Ze moesten bidden, zingen, en als 't kon nog knielen
Als God bestaat, ontfermt ie zich over die zielen
Ze zitten zonder dat al ruimschoots voor Piet Snot
Wat ik bedoel, is niet eenvoudig uit te leggen
Hoewel het voor mijzelf zo simpel is als wat
Als iemand vraagt wat of de zin is van het leven
Dan kan ik eigenlijk alleen als antwoord geven
'Het heeft geen zin, en dat is juist het mooie, schat
Pas na je dood, dan heeft het hooguit zin gehad'
Ik twijfel dus, maar wie het weet die mag het zeggen
De wereld broeit, de wereld schroeit
Het knarst en knettert overal
We maker er een zwijnenstal van
Alles stinkt en sterft
't Moet altijd meer en altijd groter
Pakhuizen vol graan en boter
Acht uur vliegen verderop
Daar sterft de viermiljoenste koter
Met wel dertig van die grote zwarte vliegen
Op z'n uitgeteerde kop
refren':
Maar hoe lang is de lont
Die ons van het kruidvat scheidt?
Is er nog tijd - wat dacht je?
Hebben wij al niet veel te lang en te vaak geboft
Dat er niks is ontploft?
Verwacht je dan
Dat we ongestraft zo onbeschoft kunnen doorgaan
Met het verzieken van de rivieren
En van de zeeen, de bossen, de lucht en de grond?
Dat gelooft toch geen hond
Dus wat dacht je: hoe lang is de lont?
De aarde trilt, de aarde gilt
Om meer begrip om raad en daad
Om heel veel meer dan loos gepraat
De aarde schreeuwt om hulp
We zien de rampen zich voltrekken
En toch gaan we door als gekken
In een wereldwijd gesticht
En het kan ons blijkbaar niet verrekken
Dat we stommer zijn dan motten
Die verbranden in het veel te felle licht
refren'
De mensheid vloekt, de mensheid zoekt
Al eeuwenlang naar zekerheid
Maar is allang de richting kwijt
En niemand weet de weg
Een kudde schapen zonder herder
En ze dwalen almaar verder af
Van waar ze moeten zijn
Al blatend strompelen ze verder
Naar de oeverloze afgrond
Naar de brokkelige rand van het ravijn
Robert Long