FOK!forum / 40+ - Memory Lane / werdt
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 14:21
msn werdt skype
myspace werdt facebook
huistelefoon werd onbetaalbaar prepaid
tinder en whatsapp werken niet zomaar met dekstop
tablet heeft vaak geen ingang voor normaal usb toetsenboard
hyves werdt.....
gulden werd 0,50 euro ct

nog meer in dit rijtje? :)

[ Bericht 5% gewijzigd door Edwin_Posse op 17-12-2017 14:32:16 ]
mootiezondag 17 december 2017 @ 14:29
Werdt werd werd.
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 14:30
Mmmm nu ga ik twijvelen, is het nu werd of werdt?
mootiezondag 17 december 2017 @ 14:32
quote:
0s.gif Op zondag 17 december 2017 14:30 schreef Edwin_Posse het volgende:
Mmmm nu ga ik twijvelen, is het nu werd of werdt?
Twijfelen, werd.
Dt bestaat niet in de verleden tijd.
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 14:33
quote:
1s.gif Op zondag 17 december 2017 14:32 schreef mootie het volgende:

[..]

Twijfelen, werd.
Dt bestaat niet in de verleden tijd.
owwww dacht ik zal ik het een keertje netjes doen is het weeeeer niet goed :)
mootiezondag 17 december 2017 @ 14:36
quote:
0s.gif Op zondag 17 december 2017 14:33 schreef Edwin_Posse het volgende:

[..]

owwww dacht ik zal ik het een keertje netjes doen is het weeeeer niet goed :)
Je kunt het werkwoord worden toch wel vervoegen, kom op zeg.
RobjeGeuszondag 17 december 2017 @ 14:47
quote:
1s.gif Op zondag 17 december 2017 14:29 schreef mootie het volgende:
Werdt werd werd.
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 15:14
oke ik heb zelf niet zoveel mer werkwoorden vervoegen is gewoon niet zo mijn ding, maar mocht je het leuk vinden lees dan dit effe,

SPOILER
Werkwoord (Nederlands)
Zie het artikel Dit artikel gaat over werkwoorden in het Nederlands. Voor werkwoorden in het algemeen, zie Werkwoord.

Dit artikel geeft hoofdzakelijk een overzicht van de vervoeging of conjugatie van Nederlandse werkwoorden, geordend naar grammaticale categorie en uitgewerkt met voorbeelden. De vervoeging is het veranderen van de vorm van Nederlandse werkwoorden om de tijd, persoon, modus of het aspect aan te geven. Er zijn regels voor de vervoeging, maar ook veel speciale gevallen en uitzonderingen.

Inhoud

1 Basisvormen
2 Stam
2.1 Voorvoegsel
2.2 Verleden tijd
3 Vervoeging
3.1 Wijs
3.1.1 Aantonende wijs
3.1.2 Gebiedende wijs
3.1.3 Aanvoegende wijs
3.1.4 Onbepaalde wijs
3.2 Vervoeging naar persoon
3.3 Geslacht
3.4 Actief / passief
3.4.1 Deelwoorden
3.5 Vervoeging naar tijd
3.6 Sterke en zwakke werkwoorden
3.6.1 Zwakke werkwoorden
3.6.2 Sterke werkwoorden
3.6.2.1 Klasse 1
3.6.2.2 Klasse 2
3.6.2.3 Klasse 3
3.6.2.4 Klasse 4
3.6.2.5 Klasse 5
3.6.2.6 Klasse 6
3.6.2.7 Klasse 7
3.6.2.8 Onregelmatig sterke werkwoorden
3.6.3 Onregelmatige werkwoorden
3.6.4 Toekomende tijd
3.6.4.1 Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
3.6.4.2 Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
3.6.4.3 Onvoltooid verleden toekomende tijd
3.6.4.4 Voltooid verleden toekomende tijd
3.6.5 Totaaloverzicht van de tijden
4 Het werkwoord naar functie in de zin
4.1 Overgankelijke werkwoorden
4.2 Dubbelovergankelijke werkwoorden
4.3 Inergatieve werkwoorden
4.4 Ergatieve werkwoorden
4.5 Wederkerende werkwoorden
4.6 Onpersoonlijke werkwoorden
4.7 Werkwoorden die geen zelfstandig predicaat zijn
4.7.1 Hulpwerkwoorden
4.7.2 Modale werkwoorden
4.7.3 Koppelwerkwoorden
5 Zie ook
5.1 Noten

Basisvormen

De vormen die in morfologisch opzicht met name van belang zijn voor het maken van deze tijden zijn de infinitief, de vorm voor de verleden tijd enkelvoud en die van het voltooid deelwoord. Wanneer men deze drie vormen van een werkwoord kent, kan men in het Nederlands alle gebruikelijke tijden uitdrukken.
Stam
1rightarrow blue.svg Zie Stam (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Bijna alle Nederlandse infinitieven hebben de uitgang -en. De enige uitzonderingen zijn de eenlettergrepige (monosyllabische) werkwoorden doen, gaan, slaan, staan, zien en zijn en hiervan afgeleide infinitieven met een voorvoegsel (prefix), zoals door-gaan en ont-zien.

Let op: een neologisme als *zelfvoorzienend, afgeleid, via voorzien, van het werkwoord zien, is ongrammaticaal.

Om de stam van een werkwoord te vinden wordt de uitgang -en (of alleen -n als het werkwoord niet op -en eindigt) van de infinitief afgehaald. Hierbij treden in grote lijnen dezelfde fonologische veranderingen op als bij het verwijderen van de meervoudsuitgang -en van het zelfstandig naamwoord.
1rightarrow blue.svg Zie ook Samengesteld werkwoord

Samengestelde werkwoorden beginnen met een voorzetsel, zelfstandig naamwoord of ander woord. Het maakt deel uit van de infinitief: doorlopen, autorijden. Dit voorzetsel of zelfstandig naamwoord heeft dan de klemtoon.

Zo'n samengesteld werkwoord wordt in de verbuiging vaak gescheiden (zie scheidbaar samengesteld werkwoord), bijvoorbeeld: loop jij eens door, doorgelopen en het is dan ook gemakkelijker de delen als aparte woorden te beschouwen.

Het is niet altijd eenvoudig een voorzetsel of zelfstandig naamwoord te herkennen. Zo is bij doorzetten duidelijk sprake van een voorzetsel, maar bij doorzien (met klemtoon op zien) is dat niet het geval. Vormen van de aantonende wijs (zie onder) zijn daarom respectievelijk zet door en doorzag.

Er zijn een paar werkwoorden die op het eerste gezicht samengesteld zijn, maar waarvan de delen nimmer gescheiden worden. Bovendien is de verleden tijd zwak regelmatig. Het gaat onder andere om stofzuigen, zweefvliegen, voetballen. Ververbuigingen als stofzuigde, gevoetbald zijn correct. Deze werkwoorden gedragen zich dus als niet-samengestelde werkwoorden.
Voorvoegsel

Sommige werkwoorden beginnen met een voorvoegsel of prefix. De belangrijkste voorvoegsels zijn ver-, be-, onder-, ont-, ge- en her-.

Er is in dit geval geen sprake van een samengesteld werkwoord, zoals in de paragraaf hierboven. De voorvoegsels zijn, anders dan bij de meeste samengestelde werkwoorden, niet beklemtoond. Er zijn twee redenen waarom het nodig is een onbeklemtoond voorvoegsel te herkennen:

De verbuiging van een werkwoord met voorvoegsel gaat (meestal) op dezelfde manier als die van het werkwoord zonder voorvoegsel. Bijvoorbeeld, de verleden tijd van vriezen is vroor, en de verleden tijd van bevriezen is dus bevroor.
Heeft een werkwoord een voorvoegsel, dan vervalt het voorvoegsel ge- van het verleden deelwoord. Het verleden deelwoord van bevriezen is dus niet gebevroren maar bevroren.

Een voorbeeld van een werkwoord waarbij het vaak misgaat is verbaliseren, waarvan het eerste deel niet het voorvoegsel ver- is, maar deel van het samenstellende woord verbaal Het verleden deelwoord is daarom geverbaliseerd.

Een ander problematisch werkwoord is afgelasten, afkomstig van gelasten, dat vooral in de voltooide tijd voorkomt: afgelast. De lettergreep ge- lijkt op het voorvoegsel van het verleden deelwoord, maar behoort tot gelasten, en komt ook in andere werkwoordsvormen voor. Met andere woorden, het voorvoegsel ge- maakt al deel uit van de andere vormen van het werkwoord en daardoor komt er als gevolg van haplologie in de voltooide vormen geen voorvoegsel ge- meer bij.
Verleden tijd

De werkwoordsstam is ook van belang voor het vervoegen van het werkwoord in de verleden tijd, met name waar het de archaïsche tweede persoon enkelvoud betreft: gij. Deze vervoeging komt in het Noord-Nederlands niet veel meer voor, behalve in een vorm als gij waart. In de zuidelijke (Brabants gekleurde) spreektaal wordt echter nog op grote schaal gebruikgemaakt van de gij-vorm.[bron?]
Vervoeging
Wijs
1rightarrow blue.svg Zie Wijs voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De wijs van het werkwoord geeft de relatie tot de werkelijkheid weer. De vervoeging naar wijs is in het Nederlands niet erg uitgebreid wat het aantal vormen betreft, in tegenstelling tot die in het Frans en Duits. Het Nederlands kent de onbepaalde, de aantonende, de aanvoegende, de voorwaardelijke en de gebiedende wijs.
Aantonende wijs

De meest voorkomende wijs, die daarom ook als de basisvorm kan worden gezien, is de aantonende wijs of indicatief, bijvoorbeeld (eerste persoon enkelvoud, onvoltooid tegenwoordige tijd): ik maak. De aantonende wijs geeft aan dat de handeling vanuit het oogpunt van de spreker "werkelijk" plaatsheeft, dan wel plaats heeft gevonden of nog plaats zal vinden. Deze wijs wordt vervoegd in alle werkwoordstijden en met alle onderwerpen. De aantonende wijs is als in de volgende tabel:[noten 1]

Persoon Tegenwoordige tijd (alleen van regelmatige werkwoorden) Verleden tijd (alleen van zwakke werkwoorden)
Stemhebbend Stemloos
1e persoon enkelvoud (ik) stam (1) stam + de stam + te
2e persoon enkelvoud (jij, je) stam + t (2) stam + de stam + te
idem, met pers vnw na het werkwoord stam (1) stam + de stam + te
2e persoon enkelvoud (gij, ge) stam + t (2) stam + det stam + tet
3e persoon enkelvoud (hij, zij, ze, het, men, u) stam + t (2) stam + de stam + te
1e persoon meervoud (wij) infinitief stam + den stam + ten
2e persoon meervoud (jullie) infinitief; verouderd: stam + t (2) stam + den stam + ten
3e persoon meervoud (zij, ze) infinitief stam + den stam + ten

Eindigt de stam op -aa, dan valt een a weg in de spelling terwijl de klinker hetzelfde wordt uitgesproken als in de infinitief. Dit is het geval bij de infinitieven 'gaan' en 'staan'
Eindigt de stam op -t, dan wordt er geen extra t meer toegevoegd.

Gebiedende wijs

De gebiedende wijs geeft een bevel van de spreker weer. De gebiedende wijs wordt niet vervoegd naar tijd, de vervoeging naar persoon is beperkt tot het onderscheid enkelvoud-meervoud: "maak!" (enkelvoud) en "maakt (u)!" (meervouds- of beleefdsheidsvorm). Zie ook verderop in dit artikel.

De gebiedende wijs is in het Nederlands qua vorm verder gelijk aan ik-vorm van het werkwoord. Voorbeelden:

"Ga weg!"
"Doe eens gewoon!"

Soms wordt een onderwerp toegevoegd:

"Kom jij eens hier."

In het meervoud werd vroeger de gebiedende wijs vervoegd met een -t achter de stam. Dit wordt echter in de praktijk vrijwel alleen nog maar gebruikt in formele teksten, versteende taalvormen en bevelen, waardoor het in andere situaties kan overkomen als een archaïsme.[1] Voorbeelden:

"Komt allen!" (gebiedende wijs van "Allen komen.")

In de praktijk wordt deze vorm dus niet veel meer gebruikt.

Voor de beleefdheidsvorm is de verbuiging met stam + -t de enig correcte als het persoonlijk voornaamwoord u wordt toegevoegd.

"Leest u maar." (gebiedende wijs van "U leest.")
"Neemt u plaats.

Het wederkerend voornaamwoord van u zou zich moeten zijn:

"Weest u zich bewust." (gebiedende wijs van "U bent zich bewust.")
"Schaamt u zich!" (gebiedende wijs van "U schaamt zich.")

In de praktijk wordt zich echter vervangen door u. Dan vervalt het andere u en bovendien de t van het werkwoord:

"Wees u bewust."
"Schaam u!"

"weest u" en "schaamt u" zijn meervoudsvormen.

Aanvoegende wijs

De aanvoegende wijs kan een wens, aansporing of onmogelijkheid weergeven. Het gebruik van de aanvoegende wijs is in het Nederlands - in tegenstelling tot veel andere talen - beperkt. De aanvoegende wijs in het Nederlands kent enkel nog in het enkelvoud een zichtbaar en hoorbaar verschil met de aantonende wijs. Het enkelvoud wordt gevormd door de -n van de infinitief weg te laten: "Leve de koningin", "Hij ruste in vrede", "Men neme een ons suiker", "Het zij zo". Met behulp van de context kunnen we een meervoud onderscheiden, bijvoorbeeld: "Leven de kinderen" en "Mogen zij rusten in vrede" zijn aanvoegend. Het Nederlands kent ook de aanvoegende wijs in de verleden tijd: "Ware het niet dat ...", "als het ware", "hadde hij niet...". De meeste vormen van de aanvoegende wijs gelden als verouderd, en de aanvoegende wijs in de verleden tijd wordt - buiten "ware(n)" - niet meer gebruikt.
Onbepaalde wijs

De onbepaalde wijs (of infinitief, en vooral in het onderwijs vaak "het hele werkwoord" genoemd) kent in engere zin slechts één vorm: maken, zijn enz. In het Nederlands kunnen echter met behulp van infinitieven ook meervoudig samengestelde werkwoordsgroepen gevormd worden, zoals: gemaakt (te) hebben of gepakt (te) zullen worden.

De onbepaalde wijs of infinitief wordt niet naar tijd vervoegd. Er zijn echter wel voltooide, toekomstige en lijdende vormen van het werkwoord met de betekenis van infinitief. Deze worden gevormd met enkele hulpwerkwoorden en een (meestal verleden) deelwoord: gezien te zullen worden of gepakt te zijn. In deze vorm is het werkwoord een zelfstandig werkwoord. Om een doel aan te geven wordt het partikel (om) te toegevoegd:

hij hoopt te komen
hij was bang (om) gepakt te zullen worden

In combinatie met de hulpwerkwoorden zitten, liggen, lopen, staan en zelfs hangen ontstaat een gezegdeconstructie waarvan de betekenis vergelijkbaar is met die van de Engelse continuous tense:

ik liep te denken
de was hing te drogen

De onbepaalde wijs kan ook een opdracht of verplichting uitdrukken:

dat is nog te regelen

De onbepaalde wijs kan ook als het hoofdwerkwoord van een beknopte bijzin dienen:

hij vond het verschrikkelijk plotseling zonder geldige reden ontslagen te zijn
door een hond gebeten te zijn is geen pretje
na hem gezien te hebben liep zij naar huis.

Als "het hele werkwoord" is de infinitief ook de vorm waarin het werkwoord als lemma in woordenboeken is opgenomen.

Vervoeging naar persoon
1rightarrow blue.svg Zie Persoon (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In het Nederlands wordt, zoals in de meeste talen, het werkwoord vervoegd naar het onderwerp; hiermee wordt aangegeven of de handeling wordt uitgevoerd door de spreker (de eerste persoon), de aangesprokene (de tweede persoon), of een ander of iets anders (de derde persoon). Ook bestaat er een verschil tussen enkelvoudige en meervoudige onderwerpen. Samen leveren deze (twee maal drie) zes vervoegingsvormen in de stellende en vragende vorm:
enkelvoud meervoud
stellend vragend stellend vragend
eerste persoon ik speel speel ik? wij / jullie / zij spelen
verouderd: jullie speelt spelen wij / jullie / zij ?
tweede persoon jij speelt
u speelt
gij speelt speel jij?
speelt u?
speelt gij?
derde persoon hij / zij / het speelt speelt hij / zij / het?

De meervoudsvormen van het werkwoord zijn identiek voor alle personen en in de tegenwoordige tijd gelijk aan de infinitief. Samengestelde werkwoorden worden echter gescheiden: meegaan - wij gaan mee. Er is verder nog een enkele uitzondering: wezen - wij zijn.
Geslacht
1rightarrow blue.svg Zie Geslacht (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Er bestaat in het Nederlands - anders dan in bijvoorbeeld de Slavische talen - geen congruentie van de persoonsvorm met het geslacht van het onderwerp. Wel wordt in de tweede persoon enkelvoud een verschil gemaakt tussen de vormen waarbij het onderwerp voor of achter het werkwoord staat, zoals aangegeven in de tabel.
Actief / passief
1rightarrow blue.svg Zie Actief/passief (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Werkwoorden kunnen in het Nederlands in de bedrijvende vorm (actief) of de lijdende vorm (passief) staan. Beide vormen kunnen gemaakt worden in alle werkwoordstijden en met alle onderwerpen. Met de bedrijvende vorm wordt uitgedrukt dat het onderwerp de handelende persoon of zaak is; met de lijdende vorm wordt de zaak omgedraaid: het onderwerp "ondergaat" dan de handeling.

De lijdende vorm wordt gemaakt door het voltooid deelwoord te combineren met een hulpwerkwoord (het "hulpwerkwoord van de lijdende vorm"). In onvoltooide tijden is dit het werkwoord "worden", in voltooide tijden "zijn".

Bijvoorbeeld: In de zin "Ik maak een lamp" duidt maak een handeling aan die door het onderwerp, ik, wordt uitgevoerd. Dit is de bedrijvende vorm.
In de zin "De lamp wordt gemaakt" duidt wordt gemaakt een handeling aan die door het onderwerp, de lamp wordt ondergaan. Dit is de lijdende vorm.
Andere voorbeelden: "Ik heb geslagen" - "Ik ben geslagen"; "Ik stuurde" - "Ik werd gestuurd"
Deelwoorden

Het Nederlands kent twee verschillende deelwoorden, het tegenwoordig of onvoltooid deelwoord en het voltooid deelwoord. Deze deelwoorden kunnen beide gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord of als bijwoord. Voltooide deelwoorden hebben daarbij altijd een passieve betekenis, onvoltooide deelwoorden altijd een actieve:

De bedankte man. (voltooid, als bijvoeglijk naamwoord)
De bedankende man. (onvoltooid, als bijvoeglijk naamwoord)
Bedankt liep hij over straat (voltooid, als bijwoord)
Bedankend liep hij over straat (onvoltooid, als bijwoord)

Ze kunnen ook beide in het gezegde gebruikt worden voor het vormen van de tijden. Het onvoltooid deelwoord wordt echter in deze vorm amper nog gebruikt. Voor voorbeelden van gebruik: zie tabel.

Het deelwoord wordt zo genoemd omdat het werkwoordelijke en naamwoordelijke aspecten combineert. In het Nederlands worden deelwoorden gebruikt om samengestelde verleden tijden te vormen (voltooid deelwoord) en om beknopte bijzinnen te maken. Daarnaast kan een deelwoord gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord en als bijwoord. Een als bijwoord gebruikt deelwoord wordt ook wel gerundium genoemd.
Het Nederlands kent twee deelwoorden:

Het onvoltooid of tegenwoordig deelwoord; gevormd door een -d aan de onbepaalde wijs toe te voegen. Bijvoorbeeld: "makend", "gaand". Een eventueel voorzetsel of zelfstandig naamwoord gaat daaraan vooraf. De enige uitzondering is het tegenwoordig deelwoord van de infinitief wezen: zijnd.
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door ge- vóór de stam en -d, -t of -en áchter de stam toe te voegen (onregelmatigheden voorbehouden). Bijvoorbeeld: "gemaakt", "gezegd". Een eventueel voorzetsel of zelfstandig naamwoord gaat daaraan vooraf. Heeft het werkwoord zelf al een prefix. dan vervalt ge-.

Voorbeelden:

werken - gewerkt
doorwerken - doorgewerkt
verwerken - verwerkt

Vervoeging naar tijd
1rightarrow blue.svg Zie Werkwoordstijd voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Behalve naar het onderwerp wordt het werkwoord ook vervoegd naar de tempus. Het Nederlands kent de volgende werkwoordstijden:

De belangrijkste vorm is de onvoltooid tegenwoordige tijd of presens. Deze tijd geeft een handeling weer die op het moment van spreken plaatsvindt. Bijvoorbeeld: Ik maak.
De tweede vorm is de onvoltooid verleden tijd (ovt) of het imperfectum. Deze geeft een handeling weer die in het verleden plaatsvond en waarvan het "afgerond zijn" niet nadrukkelijk aanwezig is. Bijvoorbeeld: Ik maakte.
De voltooid tegenwoordige tijd (vtt), of perfectum, wordt gebruikt voor handelingen die gezien vanuit het moment van spreken in het verleden plaatsvonden en afgerond zijn. Voor deze vorm wordt het voltooid deelwoord gecombineerd met de tegenwoordige tijd van een van de hulpwerkwoorden "hebben" of "zijn". Bijvoorbeeld: Ik heb gemaakt/Ik ben gegaan.
De voltooid verleden tijd (vvt), of plusquamperfectum, wordt gebruikt voor handelingen die vanuit het verleden gezien in het verleden plaatsvonden en al afgerond waren. Voor deze vorm wordt het voltooid deelwoord gecombineerd met de verleden tijd van een van de hulpwerkwoorden "hebben" of "zijn". Bijvoorbeeld: Ik had gemaakt/Ik was gegaan.

Hiernaast kennen we ook de vier toekomende vormen van deze tijden. Deze worden gemaakt door een combinatie van het hulpwerkwoord "zullen" met

de infinitief; bij onvoltooide tijden
het voltooid deelwoord, of participium perfecti, plus de infinitief van het hulpwerkwoord "hebben" of "zijn"; bij voltooide tijden.

Bijvoorbeeld: Ik zal maken, Ik zou gegaan zijn.
Sterke en zwakke werkwoorden
1rightarrow blue.svg Zie ook Sterk werkwoord, Zwak werkwoord, Lijst van sterke en onregelmatige werkwoorden in het Nederlands en 't Kofschip

Op basis van de manier waarop werkwoorden de verleden tijd en het voltooid deelwoord worden gevormd, worden traditioneel onderverdeeld in drie groepen: sterke, zwakke en onregelmatige werkwoorden. Daarnaast zouden ook nog de onvolledige werkwoorden genoemd kunnen worden. Dit zijn vaak samengestelde vormen die alleen als infinitief of deelwoord gebruikt worden, zoals koppensnellen of discuswerpen. Omdat deze werkwoorden meestal geen verleden of voltooide vormen hebben, zijn ze sterk noch zwak.

De vervoeging van zwakke werkwoorden wordt in het algemeen gekenmerkt door een achtervoegsel. Een ander kenmerk is dat de klinker van de stam van elke vorm hetzelfde is. Sterke werkwoorden krijgen geen achtervoegsel, maar kennen in plaats daarvan in de verleden tijd en het voltooid deelwoord klinkerwisseling in de stam[noten 2], die vaak ook gemakkelijk is af te leiden uit de tegenwoordige tijd.
Zwakke werkwoorden

De (regelmatig) zwakke werkwoorden zijn veruit het grootst in aantal. Ze hebben allemaal een verleden tijd met een zogeheten dentaalsuffix, dat wil zeggen het achtervoegsel -de(n) of -te(n).[noten 3]
1rightarrow blue.svg Zie ook Grammaticalisatie en Univerbatie

Wanneer de laatste letter van de stam een stemloze medeklinker is, bijvoorbeeld hak en hap, dan wordt de t gebruikt (haakTe, gehaakT en hapTe, gehapT).
In andere gevallen, dus bij een klinker of stemhebbende medeklinker, bijvoorbeeld leef en rem, wordt de 'd' gebruikt (leefDe, geleefD en remDe, geremD).

Als ezelsbruggetje wordt vaak het "'t kofschip" of "'t fokschaap" gehanteerd. De medeklinkers uit deze woorden zijn de stemloze plosieven en fricatieven uit de klankinventaris van het Nederlands (x, t, k, f, s, ch en p).
1rightarrow blue.svg Zie ook D en T in de Nederlandse spelling

Historisch zijn de sterke werkwoorden een erfenis uit het Proto-Indo-Europees. In het Nederlands (en Duits) hebben zij de slijtageslag beter overleefd dan in Engels.

Daarnaast zijn er werkwoorden waarin behalve de klinker nog meer verandert in de stam, zijn (was/waren) en komen (kwam). Naast deze "onregelmatig sterke" zijn er bovendien ook "onregelmatig zwakke" werkwoorden, waarbij in de verleden tijd gaandeweg nieuwe veranderingen zijn opgetreden zoals zeggen, kunnen en willen: zegde(n) werd zeide(n). In de onvoltooid verleden tijd enkelvoud is bovendien mettertijd de uitgang -de weggevallen[noten 4][noten 5]
1rightarrow blue.svg Zie ook Geschiedenis van het Nederlands

In de loop der eeuwen hebben zich als gevolg van het verschijnsel dat bekendstaat als morfologische nivellering verschuivingen voorgedaan, met name van de sterke klasse naar de zwakke. Dit is niet zo verwonderlijk, aangezien het aantal zwakke werkwoorden in het Nederlands veel groter is dan het aantal sterke. Daar staat tegenover dat de meeste sterke en onregelmatige werkwoorden zeer frequent gebruikt worden, terwijl de meeste regelmatige zwakke werkwoorden perifeer zijn, waardoor men juist weer minder geneigd is om een sterke vorm te vervangen door een zwakke. De omgekeerde verschuiving (dus van zwak naar sterk) is dan ook geen uitzondering.[2]

Twee gangbare voorbeelden van zwakke werkwoordsvormen zijn: maakten, gemaakt en hoorden, gehoord.

soort stam onvoltooid verleden tijd voltooid deelwoord
zwak op -t werken werkte gewerkt
zwak op -d spelen speelde gespeeld

Twee gangbare voorbeelden van sterke werkwoordsvormen zijn: schreven, geschreven en boden, geboden.

soort stam onvoltooid verleden tijd voltooid deelwoord
sterk schrijven schreef geschreven
sterk vinden vond gevonden
sterk slapen sliep geslapen

Als deze vormen bekend zijn kan in principe elke andere vorm worden afgeleid. Voor de tegenwoordige tijd worden de regels gevolgd van de eerste tabel op deze pagina. Voor de verleden tijd wordt voor het enkelvoud de bovenstaande vorm gebruikt en voor het meervoud de bovenstaande vorm +-(e)n.
Sterke werkwoorden

De sterke werkwoorden zijn een zeer oude erfenis en met alle afgeleide vormen zijn er zo'n 1400 stuks.[bron?] In het Nederlands zijn nog steeds zeven klassen te onderscheiden. Zes daarvan gaan rechtstreeks terug op de ablautsklassen van het Proto-Indo-Europees. De zevende klasse is een noviteit van het Proto-Germaans.
Klasse Hele werkwoord Verleden tijd enkelvoud Verleden tijd meervoud Voltooid deelwoord
1 rijden reed reden gereden
2a vriezen vroor vroren gevroren
2b sluiten sloot sloten gesloten
3a binden bond bonden gebonden
3b bergen borg borgen geborgen
3c helpen hielp hielpen geholpen
4 stelen stal stalen gestolen
5 geven gaf gaven gegeven
6 graven groef groeven gegraven
7 laten liet lieten gelaten
Klasse 1

Dit is de grootste klasse, die zo'n 50 wortels en met alle scheidbare en niet-scheidbare voorvoegsels erbij zo'n 300 werkwoorden in totaal bevat. De onbepaalde wijs en de tegenwoordige tijd bevatten de stamklinker ij, die in de verleden en voltooide vormen verandert in een lange e:

De meeste werkwoorden met ij in de stam behoren tot deze subgroep.

bezwijken, bijten, blijken, blijven, drijven, glijden, grijpen, hijgen, hijsen, kijken, kijven, knijpen, krijgen, krijsen, krijten, kwijten, lijden, lijken, mijden, nijgen, nijpen, prijzen, rijden, rijgen, rijten, rijven, rijzen, schijnen, schijten, schrijden, schrijven, slijpen, slijten, smijten, snijden, spijten, splijten, stijgen, stijven, strijden, strijken, (aan)tijgen, verdwijnen, vijzen, vrijen, wijken, wijten, wijzen, wrijten, wrijven, zijgen, zwijgen.

Sommige werkwoorden met 'ei' hebben tegenwoordig ook een sterke vervoeging gekregen. Waaronder breien, zeiken en uitscheiden. Voor de meeste woorden wordt dit niet geaccepteerd in de standaardtaal en zijn de woorden uitsluitend zwak vervoegd.

De volgende werkwoorden worden volledig zwak vervoegd:

gijpen, ijken, ijlen, inlijven, lijmen, lijnen, pijpen, prijken, prijzen (in bet. "van een prijs voorzien"), rijmen, rijpen, verstijven, vijlen.

Klasse 2

In deze klasse, naar grootte de derde, worden de verleden en voltooide vormen gekenmerkt door een lange o. Klasse 2a heeft in de onbepaalde wijs ie, klasse 2b ui:

Klasse 2a bestaat uit: bedriegen, bieden, genieten, gieten, kiezen, klieven, liegen, rieken, schieten, verdrieten, verliezen, vlieden, vliegen, vlieten, vriezen, zieden
Klasse 2b bestaat uit: buigen, druipen, duiken, fluiten, fuiven, kluiven, kruien (verouderd), kruipen, (ont)luiken, pluizen, ruiken, schuilen, schuiven, sluiken, sluipen, sluiten, snuiten, snuiven, spruiten, spuiten, stuiven, tuigen, wuiven, zuigen, zuipen

Klasse 3

Deze klasse is de tweede naar grootte en wordt gekenmerkt door een korte klinker i (3a) of e (3b) gevolgd door een nasaal of liquide (m,n,ng,l,r) in de onbepaalde wijs. In de andere tijden verandert de klinker in een korte o: Een kleine groep heeft een ie gekregen in de verleden tijd (3c), waarschijnlijk onder invloed van klasse 7: bederven - bedierf- bedorven

Klasse 3a bestaat uit: beginnen, binden, blinken, (af)dingen, dringen, drinken, dwingen, glimmen, klimmen, klinken, krimpen, ontginnen, schrikken, slinken, spinnen, springen, stinken, verslinden, verzwinden, vinden, winden, winnen, wringen, zingen, zinken, zinnen
Klasse 3b bestaat uit: bergen, delven, gelden, kerven, melken, schelden, schenden, schenken, smelten, treffen, trekken, vechten, vlechten, zwelgen, zwellen, zwelten, zwemmen, zenden
Klasse 3c bestaat uit:(be)derven, helpen, sterven, werpen, werven, zwerven

Klasse 4

In deze vrij kleine klasse is er nog een verschil bewaard gebleven tussen de klinker van het enkelvoud en meervoud van de verleden tijd. Het Nederlands is een van de weinige Germaanse talen waarin van dat verschil nog iets te merken is.

breken - brak - braken - gebroken

Klasse 4 bestaat uit: bevelen, breken, helen, komen, nemen, scheren, spreken, steken, stelen, wegen, wreken, zweren

De werkwoorden scheren, wegen, zweren hebben de klinkers van de verleden tijd vervangen door een lange 'o'.
Het werkwoord komen behoort ook tot deze groep, maar is onregelmatig met een 'w' toegevoegd in de verleden tijd.
De werkwoorden helen en wreken zijn half sterk geworden, de verleden tijd is zwak en enkel het voltooid deelwoord heeft een sterke vorm.

Klasse 5

Ook in deze klasse is er nog verschil tussen enkelvoud en meervoud van de verleden tijd, net als in de vorige klasse, maar het deelwoord heeft een e:

geven - gaf - gaven - gegeven

Klasse 5 bestaat uit: bidden, eten, geven, genezen, lezen, liggen, meten, treden, vreten, vergeten, weven, zitten

De werkwoorden bidden, liggen, zitten hebben een korte klinker in de tegenwoordige tijd en een lange klinker in het deelwoord.
Het werkwoord zien is onregelmatig, zien - zag - zagen - gezien
Het werkwoord weven is half sterk, het heeft een zwakke vorm in de verleden tijd en het voltooid deelwoord is sterk.
was, waren, de verleden tijd van het werkwoord zijn, behoort ook tot deze groep.

Klasse 6

dragen - droeg - gedragen
graven - groef - gegraven
slaan - sloeg - geslagen
varen - voer - gevaren

Sinds de tijd van het Middelnederlands zijn enkele werkwoorden uit deze klasse geheel of gedeeltelijk overgegaan tot de zwakke vervoeging. Dit heeft onder meer de volgende gemengde vormen opgeleverd:

lachen - lachte - gelachen ('loech' is archaïsch)
laden - laadde - geladen (vgl Duits: lud)
malen - maalde - gemalen

Onder invloed van deze klasse zijn er anderzijds juist werkwoorden die oorspronkelijk volledig zwak waren, maar waarvan de verleden tijd in modern Nederlands wordt gevormd volgens de sterke vervoeging klasse 6:

vragen - vroeg - gevraagd (vgl Duits: fragte)
jagen - joeg - gejaagd
waaien - woei - gewaaid[bron?]

Klasse 7

In deze klasse is de klinker van het voltooid deelwoord dezelfde als van de onbepaalde wijs. De stamklinker van de verleden tijd is -i- of -ie-. Afhankelijk van uit welke klasse het werkwoord oorspronkelijk stamt is de andere klinker tamelijk verschillend:

met -aa-: blazen, laten, slapen, raden
met -a-: vallen, wassen
met -ang-: vangen, hangen (hebben beide 'i' in de verleden tijd)
met -oo-: lopen, stoten
met -oe-: roepen
met -ou-: houden (heeft -ield in de verleden tijd),houwen

Ook deze klasse is enigszins aan slijtage onderhevig. De verleden tijd met -ie- in de stam wordt vaak vervangen door een zwakke vorm:

raden - ried / raadde - geraden
stoten - stiet / stootte - gestoten
wassen - wies / waste - gewassen

Enkele werkwoorden hebben alleen een zwakke verledentijdsvorm, het deelwoord blijft wel sterk vervoegd.

bakken, bannen, braden, brouwen, spannen, vouwen, zouten

Onregelmatig sterke werkwoorden

tijgen - toog - getogen (Trekken - Oorspronkelijk klasse 2a)
spugen/spuwen - spoog - gespogen (Oorspronkelijk klasse 2b)
worden - werd - geworden (Oorspronkelijk klasse 3b)
heffen - hief - geheven (Oorspronkelijk klasse 6)
scheppen - schiep - geschapen (Creëren - oorspronkelijk klasse 6)
zweren - zwoer - gezworen (Een belofte maken - oorspronkelijk klasse 6)

Onregelmatige werkwoorden
1rightarrow blue.svg Zie ook Vervoeging van onregelmatige Nederlandse werkwoorden

Naast sterke en zwakke werkwoorden kent het Nederlands ook onregelmatige werkwoorden, die soms ook in de tegenwoordige tijd afwijkende vormen kennen. De belangrijkste zijn: hebben, zijn, willen, zullen, mogen en kunnen. Voor de vorming van de verleden tijd en het voltooid deelwoord van deze werkwoorden zijn vrijwel geen regels te geven; soms lijkt het engiszins op een zwakke vervoeging, in die zin dat er sprake is van een (vaak gedeeltelijk weggevallen) uitgang -t(e)(n)/ d(e)(n).
Toekomende tijd
1rightarrow blue.svg Zie ook Toekomende tijd

De toekomende tijd wordt in het Nederlands gevormd door middel van het hulpwerkwoord zullen.
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd

De onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (ottt), of futurum simplex, wordt samengesteld door het hulpwerkwoord zullen te combineren met een infinitief. In bijna alle gevallen drukt het een handeling uit die in de toekomst plaatsvindt. De benaming "tegenwoordig toekomende" wijst erop dat het spreekmoment samenvalt met het uitgangspunt van waaruit men de tijdsverhoudingen bekijkt.

Voorbeelden:

Hij zal meedoen aan de schaakwedstrijd.
De raad zal te zijner tijd beslissen.

In enkele gevallen drukt de o.t.t.t. een belofte uit (1) of een waarschijnlijkheid (2):

Ik zal mijn best doen.
Ik zal rond kwart over drie arriveren.

In combinatie met de infinitief van gaan drukt de o.t.t.t. een handeling uit die in een verdere toekomst ligt, dan met (alleen) een andere infinitief.

Ik zal gaan promoveren.

Voltooid tegenwoordig toekomende tijd

De voltooid tegenwoordig toekomende tijd (vttt), of futurum exactum, wordt samengesteld door het hulpwerkwoord zullen, het voltooid deelwoord van een werkwoord dat de handeling uitdrukt en een infinitief van hebben of zijn. Het drukt een handeling uit die in de toekomst voltooid zal zijn en het vervangt min of meer de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) die hetzelfde kan uitdrukken.

Het doel zal volgende week bereikt zijn.
Het doel is volgende week bereikt.

Hij zal morgen weggelopen zijn.
Hij is morgen weggelopen.

Onvoltooid verleden toekomende tijd

De onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt), of futurum praeteriti, stelt men samen met zou(den) en een infinitief. Het drukt een handeling uit die vanuit het verleden in de toekomst plaatsvindt. Aangezien het uitgangspunt om de tijdsverhoudingen te bepalen hier het verleden is, spreekt men over een "verleden toekomende" tijd

Op 20 maart jongstleden zou ik hem aanvankelijk ontslaan.
Op zijn volgende verjaardag zou hij 100 worden.

Indirecte rede kan ook weer omgezet worden in een directe rede met de o.v.t.t.

Peter zei: “Ik zal je schoenen poetsen.”
Peter zei dat hij mijn schoenen zou poetsen.

Voltooid verleden toekomende tijd

De voltooid verleden toekomende tijd (vvtt), of futurum exactum praeteriti, wordt samengesteld door het hulpwerkwoord zou(den), samen met hebben of zijn en een voltooid deelwoord. De v.v.t.t. drukt een handeling uit die vanuit het verleden gezien in de toekomst zou plaatsvinden.

Op 20 maart jongstleden zou ik aanvankelijk ontslagen zijn.
Op zijn volgende verjaardag zou hij 100 jaar geworden zijn.

Ook kan een directe rede omgezet worden in een indirecte rede:

Peter zei vorige week: “Ik zal volgende week je schaatsen geslepen hebben.”
Peter zei dat hij deze week mijn schaatsen zou hebben geslepen.

Totaaloverzicht van de tijden

Met de bovenstaande richtlijnen kunnen van een onovergankelijk werkwoord in totaal 8 werkwoordstijden gevormd worden. Als het werkwoord overgankelijk is, komen daar nog 8 tijden van de lijdende vorm bij en zijn er dus 16 vormen:
Tijd Actief Passief
Onvoltooid tegenwoordige tijd Ik bedank. Ik word bedankt.
Onvoltooid verleden tijd Ik bedankte. Ik werd bedankt.
Voltooid tegenwoordige tijd Ik heb bedankt. Ik ben bedankt.
Voltooid verleden tijd Ik had bedankt. Ik was bedankt.
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd Ik zal bedanken. Ik zal bedankt worden.
Onvoltooid verleden toekomende tijd Ik zou bedanken. Ik zou bedankt worden.
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd Ik zal bedankt hebben. Ik zal bedankt zijn.
Voltooid verleden toekomende tijd Ik zou bedankt hebben. Ik zou bedankt zijn.

De voltooide tijden worden gevormd met een van de hulpwerkwoorden "zijn" of "hebben", gevolgd door het voltooid deelwoord. Voor de toekomende tijd wordt gebruikgemaakt van het hulpwerkwoord "zullen", in combinatie met de infinitief en eventueel het voltooid deelwoord (voor de voltooide tijden). Vaker echter wordt de toekomende tijd gewoon met een tegenwoordige tijd uitgedrukt:
Dat doe ik morgen wel.

De keuze tussen het hulpwerkwoord "hebben" of "zijn" is werkwoordsafhankelijk. Bij de meeste werkwoorden wordt altijd "hebben" gebruikt, een kleinere groep wordt met "zijn" vervoegd. Een nog kleiner aantal werkwoorden kan met beide werkwoorden vervoegd worden, wat soms een klein betekenisverschil oplevert.

Vervoeging met zowel hebben als met zijn [3]

'Wij hebben gefietst' en 'wij zijn gefietst' zijn beide juist; er is wel een licht betekenisverschil. In 'wij hebben gefietst' gaat het om de handeling, in 'wij zijn gefietst' om het einddoel. Het is dus: 'Wij zijn naar het station gefietst' en 'Wij hebben gisteren een heel eind gefietst.' Dit verschil speelt ook bij andere werkwoorden die een beweging aangeven: (mee)lopen, (mee)rijden, reizen, varen, enz.

Naast deze groep 'bewegingswerkwoorden' is er nog een groep werkwoorden die met zowel hebben als zijn vervoegd kunnen worden: werkwoorden die zowel overgankelijk (met een lijdend voorwerp) als onovergankelijk (zonder lijdend voorwerp) gebruikt kunnen worden: genezen, stoppen, trouwen, veranderen, verteren, enz. Met lijdend voorwerp worden deze werkwoorden vervoegd met hebben zonder lijdend voorwerp met zijn: 'De dokter heeft hem genezen', 'Hij is genezen', 'Het succes heeft haar erg veranderd', 'Zij is erg veranderd.'
Het werkwoord naar functie in de zin
1rightarrow blue.svg Zie ook Thematische relatie

Hoewel er traditioneel ook andere indelingen zijn, kunnen de Nederlandse werkwoorden naar gelang hun grammaticale functie in een negental groepen worden onderverdeeld. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat er veel werkwoorden zijn die in meer dan een grammaticale functie gebruikt kunnen worden, maar dan soms een geheel andere betekenis hebben.

Statistiek van het huidig bestand van WikiWoordenboek

Overgankelijke werkwoorden

Overgankelijke werkwoorden kennen naast een onderwerp ook een lijdend voorwerp. Zij vormen hun voltooide tijd met hebben.

Ik bekijk het schilderij.
Ik heb het schilderij bekeken.

De term overgankelijk (transitief) geeft aan er een overgang mogelijk is naar een lijdende vorm, waar het lijdende voorwerp de rol van onderwerp vervult. De hulpwerkwoorden die daartoe gebruikt worden zijn worden in de onvoltooide en zijn in de voltooide tijden.

Het schilderij wordt door mij bekeken.
Het schilderij is door mij bekeken.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Dubbelovergankelijke werkwoorden

Deze groep heeft naast een lijdend ook een meewerkend voorwerp. Hoewel dit niet door alle grammatici zo gezien wordt, zou men kunnen stellen dat er in het Nederlands een apart hulpwerkwoord bestaat dat het mogelijk maakt ook het meewerkende voorwerp tot onderwerp te maken, namelijk krijgen:

bedrijvende vorm: Jan schenkt de stichting een stuk land.
lijdende vorm: Het stuk land wordt door Jan aan de stichting geschonken.
meewerkende vorm: De stichting krijgt van Jan een stuk land geschonken.

In het Engels zijn dit soort constructies veel gebruikelijker en daar wordt voor beide vormen van overgankelijkheid hetzelfde hulpwerkwoord gebruikt.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Inergatieve werkwoorden

Deze groep kent geen lijdend voorwerp en wordt daarom soms ook 'onaccusatief' genoemd. Er is wel een onderwerp dat duidelijk als 'agens' optreedt. In de voltooide tijd krijgt deze groep hebben. De lijdende vorm is beperkt tot een onpersoonlijke vorm die meestal ingeluid wordt door er:

De hond blaft
De hond heeft geblaft
Er wordt geblaft
Er is geblaft.

De 'agens' kan (met het voorzetsel door) toegevoegd worden aan de onpersoonlijke lijdende zin:

Er wordt door deze hond veel geblaft.

Vaak wordt deze groep tot de 'onovergankelijke' (intransitieve) werkwoorden gerekend, maar 'beperkt overgankelijk' zou wellicht een juistere term zijn vanwege de onpersoonlijk lijdende vorm.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Ergatieve werkwoorden

Deze groep is veel strikter onovergankelijk dan de inergatieven: er zijn in het geheel geen lijdende vormen. In tegenstelling tot de inergatieven worden zij in de voltooide tijd niet met hebben, maar met zijn vervoegd.

Zij vertegenwoordigen meestal een proces dat min of meer vanzelf gebeurt. Er is dus wel een onderwerp, maar dit is niet echt een agens. Een goed voorbeeld is stollen:

Het vet stolt
Het vet is gestold.

Het vet is geen agens die een actie onderneemt, in plaats daarvan ondergaat het vet het stollingsproces. Een onpersoonlijke lijdende vorm hiervan is niet mogelijk:

Er wordt door het vet gestold.

Soms kunnen ergatieve werkwoorden ook als overgankelijke werkwoorden gebruikt worden, bijvoorbeeld: smelten

actief: ik smelt het vet
passief: het vet wordt door mij gesmolten
ergatief: het vet smelt.

Ergatief en passief hebben dus hetzelfde onderwerp het vet dat in beide gevallen het smeltproces ondergaat. Deze verwantschap wordt nog duidelijker in de voltooide tijd:

actief: ik heb het vet gesmolten.
passief: het vet is door mij gesmolten.
ergatief: het vet is gesmolten.

Bij de ergatief ontbreekt dus alleen de agens: 'door mij'. Anderszins zijn ergatief en passief identiek.

Ook ergatieve werkwoorden worden traditioneel tot de onovergankelijke werkwoorden gerekend, maar ook hier is die term niet erg toepasselijk. Een term als 'overgegane werkwoorden' zou misschien beter beschrijven dat het vet al de rol van onderwerp heeft overgenomen.

Veel werkwoorden van beweging zijn ergatief als er sprake is van een richting, maar inergatief als zij ongericht zijn:

ik ben naar huis gelopen. → (geen onpersoonlijke lijdende vorm)
ik heb hier veel gelopen. → er is hier veel gelopen.

Zoals het een inergatief betaamt, heeft alleen het laatste geval een onpersoonlijke lijdende vorm.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden worden vervoegd met hebben en gaan vergezeld van het wederkerende voornaamwoord zich. Er zijn twee soorten: verplicht wederkerend en wederkerend naar keuze.

Verplicht:

hij vergist kopjes
hij vergist zich.

Niet verplicht:

hij wast de kopjes.
hij wast zich.

Alleen in het laatste geval kan -zelf toegevoegd worden aan het voornaamwoord:

hij vergist zichzelf.
hij wast zichzelf.

Sommige overgankelijke werkwoorden hebben een wederkerend werkwoord naast zich in plaats van een ergatief:

De vogels verpreiden de ziekte.
De ziekte verspreidt zich.

Men spreekt dan wel van zich als een 'ergatiefspoor'. Zich wordt dan gezien als een overblijfsel van de ziekte wanneer het overgaat van lijdend voorwerp naar onderwerp.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Onpersoonlijke werkwoorden

Deze groep kent alleen een onpersoonlijk onderwerp het. Het voltooide hulpwerkwoord is hebben en er zijn in de regel geen lijdende vormen. In de huidige taal zijn het voornamelijk weersgesteldheden:

het regent
het heeft geregend

Er zijn een paar andere:

het spijt me
me dunkt dat ...

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Werkwoorden die geen zelfstandig predicaat zijn
1rightarrow blue.svg Zie ook Gezegde

Deze werkwoorden hebben een aanvulling nodig om een predicaat te vormen, in tegenstelling tot de zelfstandige naamwoorden. Deze aanvulling kan ofwel een werkwoord zijn (bij de hulpwerkwoorden en modale werkwoorden) ofwel een naamwoord (bij de koppelwerkwoorden). Ze zijn vrij gering in aantal, maar zij worden bijzonder veel gebruikt en er zijn opmerkelijk veel naar vervoeging onregelmatige werkwoorden onder. Er kunnen drie groepen worden onderscheiden: hulpwerkwoorden, modale werkwoorden en koppelwerkwoorden, hoewel er over de toekenning tot deze groepen niet altijd overeenstemming bestaat.
Hulpwerkwoorden

Hulpwerkwoorden kunnen de syntactische eigenschappen van een zelfstandig werkwoord aanpassen. Zij komen in principe niet zelfstandig voor. De bekendste hiervan zijn:

zijn - vormt voltooide tijden van passieven en ergatieven
hebben - vormt overige voltooide tijden
zullen - vormt toekomende tijden
worden - vormt onvoltooide lijdende vormen

Sommige hulpwerkwoorden komen ook zelfstandig voor, maar hebben dan een andere betekenis:

krijgen - vormt meewerkende vormen van ditransitieven
raken - vormt ergatieve constructies, bijvoorbeeld: ik raakte verdwaald
doen - vormt actieve (causatieve) vormen van een ergatief, bijvoorbeeld: ik doe het smelten
laten - vormt actieve (causatieve) vormen van een ergatief, bijvoorbeeld: ik laat het smelten
gaan - vormt een onmiddellijke toekomende tijd, bijvoorbeeld: ik ga slapen

Een aantal werkwoorden van positie vormen contructies met een continu aspect:

Ik stond te denken.
Ik zat te breien.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Modale werkwoorden

Modale werkwoorden geven de modaliteit van een zelfstandig werkwoord aan, dat wil zeggen ze geven de verhouding weer die er bestaat tussen de werkelijkheid en de beschrijving ervan die in het predicaat vervat zit. Het gaat hier om werkwoorden als kunnen, moeten, hoeven, willen. Zij krijgen meestal hebben in de voltooide tijd maar vervangen dan gewoonlijk hun voltooid deelwoord door de infinitief:

ik kan schaatsen
ik heb kunnen schaatsen

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Koppelwerkwoorden
1rightarrow blue.svg Zie ook Complement

Koppelwerkwoorden hebben een naamwoord nodig om hun betekenis compleet te maken, het zogenaamde naamwoordelijk deel van het gezegde. Het voornaamste koppelwerkwoord is zijn, de andere koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. Een aantal ervan neemt zijn in de voltooide tijden en is daarmee verwant aan de ergatieven.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek
KillemWieftzondag 17 december 2017 @ 15:21
Emanuel werdt Edwin.
mootiezondag 17 december 2017 @ 15:24
quote:
0s.gif Op zondag 17 december 2017 15:14 schreef Edwin_Posse het volgende:
oke ik heb zelf niet zoveel mer werkwoorden vervoegen is gewoon niet zo mijn ding, maar mocht je het leuk vinden lees dan dit effe,

SPOILER
Werkwoord (Nederlands)
Zie het artikel Dit artikel gaat over werkwoorden in het Nederlands. Voor werkwoorden in het algemeen, zie Werkwoord.

Dit artikel geeft hoofdzakelijk een overzicht van de vervoeging of conjugatie van Nederlandse werkwoorden, geordend naar grammaticale categorie en uitgewerkt met voorbeelden. De vervoeging is het veranderen van de vorm van Nederlandse werkwoorden om de tijd, persoon, modus of het aspect aan te geven. Er zijn regels voor de vervoeging, maar ook veel speciale gevallen en uitzonderingen.

Inhoud

1 Basisvormen
2 Stam
2.1 Voorvoegsel
2.2 Verleden tijd
3 Vervoeging
3.1 Wijs
3.1.1 Aantonende wijs
3.1.2 Gebiedende wijs
3.1.3 Aanvoegende wijs
3.1.4 Onbepaalde wijs
3.2 Vervoeging naar persoon
3.3 Geslacht
3.4 Actief / passief
3.4.1 Deelwoorden
3.5 Vervoeging naar tijd
3.6 Sterke en zwakke werkwoorden
3.6.1 Zwakke werkwoorden
3.6.2 Sterke werkwoorden
3.6.2.1 Klasse 1
3.6.2.2 Klasse 2
3.6.2.3 Klasse 3
3.6.2.4 Klasse 4
3.6.2.5 Klasse 5
3.6.2.6 Klasse 6
3.6.2.7 Klasse 7
3.6.2.8 Onregelmatig sterke werkwoorden
3.6.3 Onregelmatige werkwoorden
3.6.4 Toekomende tijd
3.6.4.1 Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
3.6.4.2 Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
3.6.4.3 Onvoltooid verleden toekomende tijd
3.6.4.4 Voltooid verleden toekomende tijd
3.6.5 Totaaloverzicht van de tijden
4 Het werkwoord naar functie in de zin
4.1 Overgankelijke werkwoorden
4.2 Dubbelovergankelijke werkwoorden
4.3 Inergatieve werkwoorden
4.4 Ergatieve werkwoorden
4.5 Wederkerende werkwoorden
4.6 Onpersoonlijke werkwoorden
4.7 Werkwoorden die geen zelfstandig predicaat zijn
4.7.1 Hulpwerkwoorden
4.7.2 Modale werkwoorden
4.7.3 Koppelwerkwoorden
5 Zie ook
5.1 Noten

Basisvormen

De vormen die in morfologisch opzicht met name van belang zijn voor het maken van deze tijden zijn de infinitief, de vorm voor de verleden tijd enkelvoud en die van het voltooid deelwoord. Wanneer men deze drie vormen van een werkwoord kent, kan men in het Nederlands alle gebruikelijke tijden uitdrukken.
Stam
1rightarrow blue.svg Zie Stam (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Bijna alle Nederlandse infinitieven hebben de uitgang -en. De enige uitzonderingen zijn de eenlettergrepige (monosyllabische) werkwoorden doen, gaan, slaan, staan, zien en zijn en hiervan afgeleide infinitieven met een voorvoegsel (prefix), zoals door-gaan en ont-zien.

Let op: een neologisme als *zelfvoorzienend, afgeleid, via voorzien, van het werkwoord zien, is ongrammaticaal.

Om de stam van een werkwoord te vinden wordt de uitgang -en (of alleen -n als het werkwoord niet op -en eindigt) van de infinitief afgehaald. Hierbij treden in grote lijnen dezelfde fonologische veranderingen op als bij het verwijderen van de meervoudsuitgang -en van het zelfstandig naamwoord.
1rightarrow blue.svg Zie ook Samengesteld werkwoord

Samengestelde werkwoorden beginnen met een voorzetsel, zelfstandig naamwoord of ander woord. Het maakt deel uit van de infinitief: doorlopen, autorijden. Dit voorzetsel of zelfstandig naamwoord heeft dan de klemtoon.

Zo'n samengesteld werkwoord wordt in de verbuiging vaak gescheiden (zie scheidbaar samengesteld werkwoord), bijvoorbeeld: loop jij eens door, doorgelopen en het is dan ook gemakkelijker de delen als aparte woorden te beschouwen.

Het is niet altijd eenvoudig een voorzetsel of zelfstandig naamwoord te herkennen. Zo is bij doorzetten duidelijk sprake van een voorzetsel, maar bij doorzien (met klemtoon op zien) is dat niet het geval. Vormen van de aantonende wijs (zie onder) zijn daarom respectievelijk zet door en doorzag.

Er zijn een paar werkwoorden die op het eerste gezicht samengesteld zijn, maar waarvan de delen nimmer gescheiden worden. Bovendien is de verleden tijd zwak regelmatig. Het gaat onder andere om stofzuigen, zweefvliegen, voetballen. Ververbuigingen als stofzuigde, gevoetbald zijn correct. Deze werkwoorden gedragen zich dus als niet-samengestelde werkwoorden.
Voorvoegsel

Sommige werkwoorden beginnen met een voorvoegsel of prefix. De belangrijkste voorvoegsels zijn ver-, be-, onder-, ont-, ge- en her-.

Er is in dit geval geen sprake van een samengesteld werkwoord, zoals in de paragraaf hierboven. De voorvoegsels zijn, anders dan bij de meeste samengestelde werkwoorden, niet beklemtoond. Er zijn twee redenen waarom het nodig is een onbeklemtoond voorvoegsel te herkennen:

De verbuiging van een werkwoord met voorvoegsel gaat (meestal) op dezelfde manier als die van het werkwoord zonder voorvoegsel. Bijvoorbeeld, de verleden tijd van vriezen is vroor, en de verleden tijd van bevriezen is dus bevroor.
Heeft een werkwoord een voorvoegsel, dan vervalt het voorvoegsel ge- van het verleden deelwoord. Het verleden deelwoord van bevriezen is dus niet gebevroren maar bevroren.

Een voorbeeld van een werkwoord waarbij het vaak misgaat is verbaliseren, waarvan het eerste deel niet het voorvoegsel ver- is, maar deel van het samenstellende woord verbaal Het verleden deelwoord is daarom geverbaliseerd.

Een ander problematisch werkwoord is afgelasten, afkomstig van gelasten, dat vooral in de voltooide tijd voorkomt: afgelast. De lettergreep ge- lijkt op het voorvoegsel van het verleden deelwoord, maar behoort tot gelasten, en komt ook in andere werkwoordsvormen voor. Met andere woorden, het voorvoegsel ge- maakt al deel uit van de andere vormen van het werkwoord en daardoor komt er als gevolg van haplologie in de voltooide vormen geen voorvoegsel ge- meer bij.
Verleden tijd

De werkwoordsstam is ook van belang voor het vervoegen van het werkwoord in de verleden tijd, met name waar het de archaïsche tweede persoon enkelvoud betreft: gij. Deze vervoeging komt in het Noord-Nederlands niet veel meer voor, behalve in een vorm als gij waart. In de zuidelijke (Brabants gekleurde) spreektaal wordt echter nog op grote schaal gebruikgemaakt van de gij-vorm.[bron?]
Vervoeging
Wijs
1rightarrow blue.svg Zie Wijs voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De wijs van het werkwoord geeft de relatie tot de werkelijkheid weer. De vervoeging naar wijs is in het Nederlands niet erg uitgebreid wat het aantal vormen betreft, in tegenstelling tot die in het Frans en Duits. Het Nederlands kent de onbepaalde, de aantonende, de aanvoegende, de voorwaardelijke en de gebiedende wijs.
Aantonende wijs

De meest voorkomende wijs, die daarom ook als de basisvorm kan worden gezien, is de aantonende wijs of indicatief, bijvoorbeeld (eerste persoon enkelvoud, onvoltooid tegenwoordige tijd): ik maak. De aantonende wijs geeft aan dat de handeling vanuit het oogpunt van de spreker "werkelijk" plaatsheeft, dan wel plaats heeft gevonden of nog plaats zal vinden. Deze wijs wordt vervoegd in alle werkwoordstijden en met alle onderwerpen. De aantonende wijs is als in de volgende tabel:[noten 1]

Persoon Tegenwoordige tijd (alleen van regelmatige werkwoorden) Verleden tijd (alleen van zwakke werkwoorden)
Stemhebbend Stemloos
1e persoon enkelvoud (ik) stam (1) stam + de stam + te
2e persoon enkelvoud (jij, je) stam + t (2) stam + de stam + te
idem, met pers vnw na het werkwoord stam (1) stam + de stam + te
2e persoon enkelvoud (gij, ge) stam + t (2) stam + det stam + tet
3e persoon enkelvoud (hij, zij, ze, het, men, u) stam + t (2) stam + de stam + te
1e persoon meervoud (wij) infinitief stam + den stam + ten
2e persoon meervoud (jullie) infinitief; verouderd: stam + t (2) stam + den stam + ten
3e persoon meervoud (zij, ze) infinitief stam + den stam + ten

Eindigt de stam op -aa, dan valt een a weg in de spelling terwijl de klinker hetzelfde wordt uitgesproken als in de infinitief. Dit is het geval bij de infinitieven 'gaan' en 'staan'
Eindigt de stam op -t, dan wordt er geen extra t meer toegevoegd.

Gebiedende wijs

De gebiedende wijs geeft een bevel van de spreker weer. De gebiedende wijs wordt niet vervoegd naar tijd, de vervoeging naar persoon is beperkt tot het onderscheid enkelvoud-meervoud: "maak!" (enkelvoud) en "maakt (u)!" (meervouds- of beleefdsheidsvorm). Zie ook verderop in dit artikel.

De gebiedende wijs is in het Nederlands qua vorm verder gelijk aan ik-vorm van het werkwoord. Voorbeelden:

"Ga weg!"
"Doe eens gewoon!"

Soms wordt een onderwerp toegevoegd:

"Kom jij eens hier."

In het meervoud werd vroeger de gebiedende wijs vervoegd met een -t achter de stam. Dit wordt echter in de praktijk vrijwel alleen nog maar gebruikt in formele teksten, versteende taalvormen en bevelen, waardoor het in andere situaties kan overkomen als een archaïsme.[1] Voorbeelden:

"Komt allen!" (gebiedende wijs van "Allen komen.")

In de praktijk wordt deze vorm dus niet veel meer gebruikt.

Voor de beleefdheidsvorm is de verbuiging met stam + -t de enig correcte als het persoonlijk voornaamwoord u wordt toegevoegd.

"Leest u maar." (gebiedende wijs van "U leest.")
"Neemt u plaats.

Het wederkerend voornaamwoord van u zou zich moeten zijn:

"Weest u zich bewust." (gebiedende wijs van "U bent zich bewust.")
"Schaamt u zich!" (gebiedende wijs van "U schaamt zich.")

In de praktijk wordt zich echter vervangen door u. Dan vervalt het andere u en bovendien de t van het werkwoord:

"Wees u bewust."
"Schaam u!"

"weest u" en "schaamt u" zijn meervoudsvormen.

Aanvoegende wijs

De aanvoegende wijs kan een wens, aansporing of onmogelijkheid weergeven. Het gebruik van de aanvoegende wijs is in het Nederlands - in tegenstelling tot veel andere talen - beperkt. De aanvoegende wijs in het Nederlands kent enkel nog in het enkelvoud een zichtbaar en hoorbaar verschil met de aantonende wijs. Het enkelvoud wordt gevormd door de -n van de infinitief weg te laten: "Leve de koningin", "Hij ruste in vrede", "Men neme een ons suiker", "Het zij zo". Met behulp van de context kunnen we een meervoud onderscheiden, bijvoorbeeld: "Leven de kinderen" en "Mogen zij rusten in vrede" zijn aanvoegend. Het Nederlands kent ook de aanvoegende wijs in de verleden tijd: "Ware het niet dat ...", "als het ware", "hadde hij niet...". De meeste vormen van de aanvoegende wijs gelden als verouderd, en de aanvoegende wijs in de verleden tijd wordt - buiten "ware(n)" - niet meer gebruikt.
Onbepaalde wijs

De onbepaalde wijs (of infinitief, en vooral in het onderwijs vaak "het hele werkwoord" genoemd) kent in engere zin slechts één vorm: maken, zijn enz. In het Nederlands kunnen echter met behulp van infinitieven ook meervoudig samengestelde werkwoordsgroepen gevormd worden, zoals: gemaakt (te) hebben of gepakt (te) zullen worden.

De onbepaalde wijs of infinitief wordt niet naar tijd vervoegd. Er zijn echter wel voltooide, toekomstige en lijdende vormen van het werkwoord met de betekenis van infinitief. Deze worden gevormd met enkele hulpwerkwoorden en een (meestal verleden) deelwoord: gezien te zullen worden of gepakt te zijn. In deze vorm is het werkwoord een zelfstandig werkwoord. Om een doel aan te geven wordt het partikel (om) te toegevoegd:

hij hoopt te komen
hij was bang (om) gepakt te zullen worden

In combinatie met de hulpwerkwoorden zitten, liggen, lopen, staan en zelfs hangen ontstaat een gezegdeconstructie waarvan de betekenis vergelijkbaar is met die van de Engelse continuous tense:

ik liep te denken
de was hing te drogen

De onbepaalde wijs kan ook een opdracht of verplichting uitdrukken:

dat is nog te regelen

De onbepaalde wijs kan ook als het hoofdwerkwoord van een beknopte bijzin dienen:

hij vond het verschrikkelijk plotseling zonder geldige reden ontslagen te zijn
door een hond gebeten te zijn is geen pretje
na hem gezien te hebben liep zij naar huis.

Als "het hele werkwoord" is de infinitief ook de vorm waarin het werkwoord als lemma in woordenboeken is opgenomen.

Vervoeging naar persoon
1rightarrow blue.svg Zie Persoon (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In het Nederlands wordt, zoals in de meeste talen, het werkwoord vervoegd naar het onderwerp; hiermee wordt aangegeven of de handeling wordt uitgevoerd door de spreker (de eerste persoon), de aangesprokene (de tweede persoon), of een ander of iets anders (de derde persoon). Ook bestaat er een verschil tussen enkelvoudige en meervoudige onderwerpen. Samen leveren deze (twee maal drie) zes vervoegingsvormen in de stellende en vragende vorm:
enkelvoud meervoud
stellend vragend stellend vragend
eerste persoon ik speel speel ik? wij / jullie / zij spelen
verouderd: jullie speelt spelen wij / jullie / zij ?
tweede persoon jij speelt
u speelt
gij speelt speel jij?
speelt u?
speelt gij?
derde persoon hij / zij / het speelt speelt hij / zij / het?

De meervoudsvormen van het werkwoord zijn identiek voor alle personen en in de tegenwoordige tijd gelijk aan de infinitief. Samengestelde werkwoorden worden echter gescheiden: meegaan - wij gaan mee. Er is verder nog een enkele uitzondering: wezen - wij zijn.
Geslacht
1rightarrow blue.svg Zie Geslacht (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Er bestaat in het Nederlands - anders dan in bijvoorbeeld de Slavische talen - geen congruentie van de persoonsvorm met het geslacht van het onderwerp. Wel wordt in de tweede persoon enkelvoud een verschil gemaakt tussen de vormen waarbij het onderwerp voor of achter het werkwoord staat, zoals aangegeven in de tabel.
Actief / passief
1rightarrow blue.svg Zie Actief/passief (taalkunde) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Werkwoorden kunnen in het Nederlands in de bedrijvende vorm (actief) of de lijdende vorm (passief) staan. Beide vormen kunnen gemaakt worden in alle werkwoordstijden en met alle onderwerpen. Met de bedrijvende vorm wordt uitgedrukt dat het onderwerp de handelende persoon of zaak is; met de lijdende vorm wordt de zaak omgedraaid: het onderwerp "ondergaat" dan de handeling.

De lijdende vorm wordt gemaakt door het voltooid deelwoord te combineren met een hulpwerkwoord (het "hulpwerkwoord van de lijdende vorm"). In onvoltooide tijden is dit het werkwoord "worden", in voltooide tijden "zijn".

Bijvoorbeeld: In de zin "Ik maak een lamp" duidt maak een handeling aan die door het onderwerp, ik, wordt uitgevoerd. Dit is de bedrijvende vorm.
In de zin "De lamp wordt gemaakt" duidt wordt gemaakt een handeling aan die door het onderwerp, de lamp wordt ondergaan. Dit is de lijdende vorm.
Andere voorbeelden: "Ik heb geslagen" - "Ik ben geslagen"; "Ik stuurde" - "Ik werd gestuurd"
Deelwoorden

Het Nederlands kent twee verschillende deelwoorden, het tegenwoordig of onvoltooid deelwoord en het voltooid deelwoord. Deze deelwoorden kunnen beide gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord of als bijwoord. Voltooide deelwoorden hebben daarbij altijd een passieve betekenis, onvoltooide deelwoorden altijd een actieve:

De bedankte man. (voltooid, als bijvoeglijk naamwoord)
De bedankende man. (onvoltooid, als bijvoeglijk naamwoord)
Bedankt liep hij over straat (voltooid, als bijwoord)
Bedankend liep hij over straat (onvoltooid, als bijwoord)

Ze kunnen ook beide in het gezegde gebruikt worden voor het vormen van de tijden. Het onvoltooid deelwoord wordt echter in deze vorm amper nog gebruikt. Voor voorbeelden van gebruik: zie tabel.

Het deelwoord wordt zo genoemd omdat het werkwoordelijke en naamwoordelijke aspecten combineert. In het Nederlands worden deelwoorden gebruikt om samengestelde verleden tijden te vormen (voltooid deelwoord) en om beknopte bijzinnen te maken. Daarnaast kan een deelwoord gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord en als bijwoord. Een als bijwoord gebruikt deelwoord wordt ook wel gerundium genoemd.
Het Nederlands kent twee deelwoorden:

Het onvoltooid of tegenwoordig deelwoord; gevormd door een -d aan de onbepaalde wijs toe te voegen. Bijvoorbeeld: "makend", "gaand". Een eventueel voorzetsel of zelfstandig naamwoord gaat daaraan vooraf. De enige uitzondering is het tegenwoordig deelwoord van de infinitief wezen: zijnd.
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door ge- vóór de stam en -d, -t of -en áchter de stam toe te voegen (onregelmatigheden voorbehouden). Bijvoorbeeld: "gemaakt", "gezegd". Een eventueel voorzetsel of zelfstandig naamwoord gaat daaraan vooraf. Heeft het werkwoord zelf al een prefix. dan vervalt ge-.

Voorbeelden:

werken - gewerkt
doorwerken - doorgewerkt
verwerken - verwerkt

Vervoeging naar tijd
1rightarrow blue.svg Zie Werkwoordstijd voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Behalve naar het onderwerp wordt het werkwoord ook vervoegd naar de tempus. Het Nederlands kent de volgende werkwoordstijden:

De belangrijkste vorm is de onvoltooid tegenwoordige tijd of presens. Deze tijd geeft een handeling weer die op het moment van spreken plaatsvindt. Bijvoorbeeld: Ik maak.
De tweede vorm is de onvoltooid verleden tijd (ovt) of het imperfectum. Deze geeft een handeling weer die in het verleden plaatsvond en waarvan het "afgerond zijn" niet nadrukkelijk aanwezig is. Bijvoorbeeld: Ik maakte.
De voltooid tegenwoordige tijd (vtt), of perfectum, wordt gebruikt voor handelingen die gezien vanuit het moment van spreken in het verleden plaatsvonden en afgerond zijn. Voor deze vorm wordt het voltooid deelwoord gecombineerd met de tegenwoordige tijd van een van de hulpwerkwoorden "hebben" of "zijn". Bijvoorbeeld: Ik heb gemaakt/Ik ben gegaan.
De voltooid verleden tijd (vvt), of plusquamperfectum, wordt gebruikt voor handelingen die vanuit het verleden gezien in het verleden plaatsvonden en al afgerond waren. Voor deze vorm wordt het voltooid deelwoord gecombineerd met de verleden tijd van een van de hulpwerkwoorden "hebben" of "zijn". Bijvoorbeeld: Ik had gemaakt/Ik was gegaan.

Hiernaast kennen we ook de vier toekomende vormen van deze tijden. Deze worden gemaakt door een combinatie van het hulpwerkwoord "zullen" met

de infinitief; bij onvoltooide tijden
het voltooid deelwoord, of participium perfecti, plus de infinitief van het hulpwerkwoord "hebben" of "zijn"; bij voltooide tijden.

Bijvoorbeeld: Ik zal maken, Ik zou gegaan zijn.
Sterke en zwakke werkwoorden
1rightarrow blue.svg Zie ook Sterk werkwoord, Zwak werkwoord, Lijst van sterke en onregelmatige werkwoorden in het Nederlands en 't Kofschip

Op basis van de manier waarop werkwoorden de verleden tijd en het voltooid deelwoord worden gevormd, worden traditioneel onderverdeeld in drie groepen: sterke, zwakke en onregelmatige werkwoorden. Daarnaast zouden ook nog de onvolledige werkwoorden genoemd kunnen worden. Dit zijn vaak samengestelde vormen die alleen als infinitief of deelwoord gebruikt worden, zoals koppensnellen of discuswerpen. Omdat deze werkwoorden meestal geen verleden of voltooide vormen hebben, zijn ze sterk noch zwak.

De vervoeging van zwakke werkwoorden wordt in het algemeen gekenmerkt door een achtervoegsel. Een ander kenmerk is dat de klinker van de stam van elke vorm hetzelfde is. Sterke werkwoorden krijgen geen achtervoegsel, maar kennen in plaats daarvan in de verleden tijd en het voltooid deelwoord klinkerwisseling in de stam[noten 2], die vaak ook gemakkelijk is af te leiden uit de tegenwoordige tijd.
Zwakke werkwoorden

De (regelmatig) zwakke werkwoorden zijn veruit het grootst in aantal. Ze hebben allemaal een verleden tijd met een zogeheten dentaalsuffix, dat wil zeggen het achtervoegsel -de(n) of -te(n).[noten 3]
1rightarrow blue.svg Zie ook Grammaticalisatie en Univerbatie

Wanneer de laatste letter van de stam een stemloze medeklinker is, bijvoorbeeld hak en hap, dan wordt de t gebruikt (haakTe, gehaakT en hapTe, gehapT).
In andere gevallen, dus bij een klinker of stemhebbende medeklinker, bijvoorbeeld leef en rem, wordt de 'd' gebruikt (leefDe, geleefD en remDe, geremD).

Als ezelsbruggetje wordt vaak het "'t kofschip" of "'t fokschaap" gehanteerd. De medeklinkers uit deze woorden zijn de stemloze plosieven en fricatieven uit de klankinventaris van het Nederlands (x, t, k, f, s, ch en p).
1rightarrow blue.svg Zie ook D en T in de Nederlandse spelling

Historisch zijn de sterke werkwoorden een erfenis uit het Proto-Indo-Europees. In het Nederlands (en Duits) hebben zij de slijtageslag beter overleefd dan in Engels.

Daarnaast zijn er werkwoorden waarin behalve de klinker nog meer verandert in de stam, zijn (was/waren) en komen (kwam). Naast deze "onregelmatig sterke" zijn er bovendien ook "onregelmatig zwakke" werkwoorden, waarbij in de verleden tijd gaandeweg nieuwe veranderingen zijn opgetreden zoals zeggen, kunnen en willen: zegde(n) werd zeide(n). In de onvoltooid verleden tijd enkelvoud is bovendien mettertijd de uitgang -de weggevallen[noten 4][noten 5]
1rightarrow blue.svg Zie ook Geschiedenis van het Nederlands

In de loop der eeuwen hebben zich als gevolg van het verschijnsel dat bekendstaat als morfologische nivellering verschuivingen voorgedaan, met name van de sterke klasse naar de zwakke. Dit is niet zo verwonderlijk, aangezien het aantal zwakke werkwoorden in het Nederlands veel groter is dan het aantal sterke. Daar staat tegenover dat de meeste sterke en onregelmatige werkwoorden zeer frequent gebruikt worden, terwijl de meeste regelmatige zwakke werkwoorden perifeer zijn, waardoor men juist weer minder geneigd is om een sterke vorm te vervangen door een zwakke. De omgekeerde verschuiving (dus van zwak naar sterk) is dan ook geen uitzondering.[2]

Twee gangbare voorbeelden van zwakke werkwoordsvormen zijn: maakten, gemaakt en hoorden, gehoord.

soort stam onvoltooid verleden tijd voltooid deelwoord
zwak op -t werken werkte gewerkt
zwak op -d spelen speelde gespeeld

Twee gangbare voorbeelden van sterke werkwoordsvormen zijn: schreven, geschreven en boden, geboden.

soort stam onvoltooid verleden tijd voltooid deelwoord
sterk schrijven schreef geschreven
sterk vinden vond gevonden
sterk slapen sliep geslapen

Als deze vormen bekend zijn kan in principe elke andere vorm worden afgeleid. Voor de tegenwoordige tijd worden de regels gevolgd van de eerste tabel op deze pagina. Voor de verleden tijd wordt voor het enkelvoud de bovenstaande vorm gebruikt en voor het meervoud de bovenstaande vorm +-(e)n.
Sterke werkwoorden

De sterke werkwoorden zijn een zeer oude erfenis en met alle afgeleide vormen zijn er zo'n 1400 stuks.[bron?] In het Nederlands zijn nog steeds zeven klassen te onderscheiden. Zes daarvan gaan rechtstreeks terug op de ablautsklassen van het Proto-Indo-Europees. De zevende klasse is een noviteit van het Proto-Germaans.
Klasse Hele werkwoord Verleden tijd enkelvoud Verleden tijd meervoud Voltooid deelwoord
1 rijden reed reden gereden
2a vriezen vroor vroren gevroren
2b sluiten sloot sloten gesloten
3a binden bond bonden gebonden
3b bergen borg borgen geborgen
3c helpen hielp hielpen geholpen
4 stelen stal stalen gestolen
5 geven gaf gaven gegeven
6 graven groef groeven gegraven
7 laten liet lieten gelaten
Klasse 1

Dit is de grootste klasse, die zo'n 50 wortels en met alle scheidbare en niet-scheidbare voorvoegsels erbij zo'n 300 werkwoorden in totaal bevat. De onbepaalde wijs en de tegenwoordige tijd bevatten de stamklinker ij, die in de verleden en voltooide vormen verandert in een lange e:

De meeste werkwoorden met ij in de stam behoren tot deze subgroep.

bezwijken, bijten, blijken, blijven, drijven, glijden, grijpen, hijgen, hijsen, kijken, kijven, knijpen, krijgen, krijsen, krijten, kwijten, lijden, lijken, mijden, nijgen, nijpen, prijzen, rijden, rijgen, rijten, rijven, rijzen, schijnen, schijten, schrijden, schrijven, slijpen, slijten, smijten, snijden, spijten, splijten, stijgen, stijven, strijden, strijken, (aan)tijgen, verdwijnen, vijzen, vrijen, wijken, wijten, wijzen, wrijten, wrijven, zijgen, zwijgen.

Sommige werkwoorden met 'ei' hebben tegenwoordig ook een sterke vervoeging gekregen. Waaronder breien, zeiken en uitscheiden. Voor de meeste woorden wordt dit niet geaccepteerd in de standaardtaal en zijn de woorden uitsluitend zwak vervoegd.

De volgende werkwoorden worden volledig zwak vervoegd:

gijpen, ijken, ijlen, inlijven, lijmen, lijnen, pijpen, prijken, prijzen (in bet. "van een prijs voorzien"), rijmen, rijpen, verstijven, vijlen.

Klasse 2

In deze klasse, naar grootte de derde, worden de verleden en voltooide vormen gekenmerkt door een lange o. Klasse 2a heeft in de onbepaalde wijs ie, klasse 2b ui:

Klasse 2a bestaat uit: bedriegen, bieden, genieten, gieten, kiezen, klieven, liegen, rieken, schieten, verdrieten, verliezen, vlieden, vliegen, vlieten, vriezen, zieden
Klasse 2b bestaat uit: buigen, druipen, duiken, fluiten, fuiven, kluiven, kruien (verouderd), kruipen, (ont)luiken, pluizen, ruiken, schuilen, schuiven, sluiken, sluipen, sluiten, snuiten, snuiven, spruiten, spuiten, stuiven, tuigen, wuiven, zuigen, zuipen

Klasse 3

Deze klasse is de tweede naar grootte en wordt gekenmerkt door een korte klinker i (3a) of e (3b) gevolgd door een nasaal of liquide (m,n,ng,l,r) in de onbepaalde wijs. In de andere tijden verandert de klinker in een korte o: Een kleine groep heeft een ie gekregen in de verleden tijd (3c), waarschijnlijk onder invloed van klasse 7: bederven - bedierf- bedorven

Klasse 3a bestaat uit: beginnen, binden, blinken, (af)dingen, dringen, drinken, dwingen, glimmen, klimmen, klinken, krimpen, ontginnen, schrikken, slinken, spinnen, springen, stinken, verslinden, verzwinden, vinden, winden, winnen, wringen, zingen, zinken, zinnen
Klasse 3b bestaat uit: bergen, delven, gelden, kerven, melken, schelden, schenden, schenken, smelten, treffen, trekken, vechten, vlechten, zwelgen, zwellen, zwelten, zwemmen, zenden
Klasse 3c bestaat uit:(be)derven, helpen, sterven, werpen, werven, zwerven

Klasse 4

In deze vrij kleine klasse is er nog een verschil bewaard gebleven tussen de klinker van het enkelvoud en meervoud van de verleden tijd. Het Nederlands is een van de weinige Germaanse talen waarin van dat verschil nog iets te merken is.

breken - brak - braken - gebroken

Klasse 4 bestaat uit: bevelen, breken, helen, komen, nemen, scheren, spreken, steken, stelen, wegen, wreken, zweren

De werkwoorden scheren, wegen, zweren hebben de klinkers van de verleden tijd vervangen door een lange 'o'.
Het werkwoord komen behoort ook tot deze groep, maar is onregelmatig met een 'w' toegevoegd in de verleden tijd.
De werkwoorden helen en wreken zijn half sterk geworden, de verleden tijd is zwak en enkel het voltooid deelwoord heeft een sterke vorm.

Klasse 5

Ook in deze klasse is er nog verschil tussen enkelvoud en meervoud van de verleden tijd, net als in de vorige klasse, maar het deelwoord heeft een e:

geven - gaf - gaven - gegeven

Klasse 5 bestaat uit: bidden, eten, geven, genezen, lezen, liggen, meten, treden, vreten, vergeten, weven, zitten

De werkwoorden bidden, liggen, zitten hebben een korte klinker in de tegenwoordige tijd en een lange klinker in het deelwoord.
Het werkwoord zien is onregelmatig, zien - zag - zagen - gezien
Het werkwoord weven is half sterk, het heeft een zwakke vorm in de verleden tijd en het voltooid deelwoord is sterk.
was, waren, de verleden tijd van het werkwoord zijn, behoort ook tot deze groep.

Klasse 6

dragen - droeg - gedragen
graven - groef - gegraven
slaan - sloeg - geslagen
varen - voer - gevaren

Sinds de tijd van het Middelnederlands zijn enkele werkwoorden uit deze klasse geheel of gedeeltelijk overgegaan tot de zwakke vervoeging. Dit heeft onder meer de volgende gemengde vormen opgeleverd:

lachen - lachte - gelachen ('loech' is archaïsch)
laden - laadde - geladen (vgl Duits: lud)
malen - maalde - gemalen

Onder invloed van deze klasse zijn er anderzijds juist werkwoorden die oorspronkelijk volledig zwak waren, maar waarvan de verleden tijd in modern Nederlands wordt gevormd volgens de sterke vervoeging klasse 6:

vragen - vroeg - gevraagd (vgl Duits: fragte)
jagen - joeg - gejaagd
waaien - woei - gewaaid[bron?]

Klasse 7

In deze klasse is de klinker van het voltooid deelwoord dezelfde als van de onbepaalde wijs. De stamklinker van de verleden tijd is -i- of -ie-. Afhankelijk van uit welke klasse het werkwoord oorspronkelijk stamt is de andere klinker tamelijk verschillend:

met -aa-: blazen, laten, slapen, raden
met -a-: vallen, wassen
met -ang-: vangen, hangen (hebben beide 'i' in de verleden tijd)
met -oo-: lopen, stoten
met -oe-: roepen
met -ou-: houden (heeft -ield in de verleden tijd),houwen

Ook deze klasse is enigszins aan slijtage onderhevig. De verleden tijd met -ie- in de stam wordt vaak vervangen door een zwakke vorm:

raden - ried / raadde - geraden
stoten - stiet / stootte - gestoten
wassen - wies / waste - gewassen

Enkele werkwoorden hebben alleen een zwakke verledentijdsvorm, het deelwoord blijft wel sterk vervoegd.

bakken, bannen, braden, brouwen, spannen, vouwen, zouten

Onregelmatig sterke werkwoorden

tijgen - toog - getogen (Trekken - Oorspronkelijk klasse 2a)
spugen/spuwen - spoog - gespogen (Oorspronkelijk klasse 2b)
worden - werd - geworden (Oorspronkelijk klasse 3b)
heffen - hief - geheven (Oorspronkelijk klasse 6)
scheppen - schiep - geschapen (Creëren - oorspronkelijk klasse 6)
zweren - zwoer - gezworen (Een belofte maken - oorspronkelijk klasse 6)

Onregelmatige werkwoorden
1rightarrow blue.svg Zie ook Vervoeging van onregelmatige Nederlandse werkwoorden

Naast sterke en zwakke werkwoorden kent het Nederlands ook onregelmatige werkwoorden, die soms ook in de tegenwoordige tijd afwijkende vormen kennen. De belangrijkste zijn: hebben, zijn, willen, zullen, mogen en kunnen. Voor de vorming van de verleden tijd en het voltooid deelwoord van deze werkwoorden zijn vrijwel geen regels te geven; soms lijkt het engiszins op een zwakke vervoeging, in die zin dat er sprake is van een (vaak gedeeltelijk weggevallen) uitgang -t(e)(n)/ d(e)(n).
Toekomende tijd
1rightarrow blue.svg Zie ook Toekomende tijd

De toekomende tijd wordt in het Nederlands gevormd door middel van het hulpwerkwoord zullen.
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd

De onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (ottt), of futurum simplex, wordt samengesteld door het hulpwerkwoord zullen te combineren met een infinitief. In bijna alle gevallen drukt het een handeling uit die in de toekomst plaatsvindt. De benaming "tegenwoordig toekomende" wijst erop dat het spreekmoment samenvalt met het uitgangspunt van waaruit men de tijdsverhoudingen bekijkt.

Voorbeelden:

Hij zal meedoen aan de schaakwedstrijd.
De raad zal te zijner tijd beslissen.

In enkele gevallen drukt de o.t.t.t. een belofte uit (1) of een waarschijnlijkheid (2):

Ik zal mijn best doen.
Ik zal rond kwart over drie arriveren.

In combinatie met de infinitief van gaan drukt de o.t.t.t. een handeling uit die in een verdere toekomst ligt, dan met (alleen) een andere infinitief.

Ik zal gaan promoveren.

Voltooid tegenwoordig toekomende tijd

De voltooid tegenwoordig toekomende tijd (vttt), of futurum exactum, wordt samengesteld door het hulpwerkwoord zullen, het voltooid deelwoord van een werkwoord dat de handeling uitdrukt en een infinitief van hebben of zijn. Het drukt een handeling uit die in de toekomst voltooid zal zijn en het vervangt min of meer de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) die hetzelfde kan uitdrukken.

Het doel zal volgende week bereikt zijn.
Het doel is volgende week bereikt.

Hij zal morgen weggelopen zijn.
Hij is morgen weggelopen.

Onvoltooid verleden toekomende tijd

De onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt), of futurum praeteriti, stelt men samen met zou(den) en een infinitief. Het drukt een handeling uit die vanuit het verleden in de toekomst plaatsvindt. Aangezien het uitgangspunt om de tijdsverhoudingen te bepalen hier het verleden is, spreekt men over een "verleden toekomende" tijd

Op 20 maart jongstleden zou ik hem aanvankelijk ontslaan.
Op zijn volgende verjaardag zou hij 100 worden.

Indirecte rede kan ook weer omgezet worden in een directe rede met de o.v.t.t.

Peter zei: “Ik zal je schoenen poetsen.”
Peter zei dat hij mijn schoenen zou poetsen.

Voltooid verleden toekomende tijd

De voltooid verleden toekomende tijd (vvtt), of futurum exactum praeteriti, wordt samengesteld door het hulpwerkwoord zou(den), samen met hebben of zijn en een voltooid deelwoord. De v.v.t.t. drukt een handeling uit die vanuit het verleden gezien in de toekomst zou plaatsvinden.

Op 20 maart jongstleden zou ik aanvankelijk ontslagen zijn.
Op zijn volgende verjaardag zou hij 100 jaar geworden zijn.

Ook kan een directe rede omgezet worden in een indirecte rede:

Peter zei vorige week: “Ik zal volgende week je schaatsen geslepen hebben.”
Peter zei dat hij deze week mijn schaatsen zou hebben geslepen.

Totaaloverzicht van de tijden

Met de bovenstaande richtlijnen kunnen van een onovergankelijk werkwoord in totaal 8 werkwoordstijden gevormd worden. Als het werkwoord overgankelijk is, komen daar nog 8 tijden van de lijdende vorm bij en zijn er dus 16 vormen:
Tijd Actief Passief
Onvoltooid tegenwoordige tijd Ik bedank. Ik word bedankt.
Onvoltooid verleden tijd Ik bedankte. Ik werd bedankt.
Voltooid tegenwoordige tijd Ik heb bedankt. Ik ben bedankt.
Voltooid verleden tijd Ik had bedankt. Ik was bedankt.
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd Ik zal bedanken. Ik zal bedankt worden.
Onvoltooid verleden toekomende tijd Ik zou bedanken. Ik zou bedankt worden.
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd Ik zal bedankt hebben. Ik zal bedankt zijn.
Voltooid verleden toekomende tijd Ik zou bedankt hebben. Ik zou bedankt zijn.

De voltooide tijden worden gevormd met een van de hulpwerkwoorden "zijn" of "hebben", gevolgd door het voltooid deelwoord. Voor de toekomende tijd wordt gebruikgemaakt van het hulpwerkwoord "zullen", in combinatie met de infinitief en eventueel het voltooid deelwoord (voor de voltooide tijden). Vaker echter wordt de toekomende tijd gewoon met een tegenwoordige tijd uitgedrukt:
Dat doe ik morgen wel.

De keuze tussen het hulpwerkwoord "hebben" of "zijn" is werkwoordsafhankelijk. Bij de meeste werkwoorden wordt altijd "hebben" gebruikt, een kleinere groep wordt met "zijn" vervoegd. Een nog kleiner aantal werkwoorden kan met beide werkwoorden vervoegd worden, wat soms een klein betekenisverschil oplevert.

Vervoeging met zowel hebben als met zijn [3]

'Wij hebben gefietst' en 'wij zijn gefietst' zijn beide juist; er is wel een licht betekenisverschil. In 'wij hebben gefietst' gaat het om de handeling, in 'wij zijn gefietst' om het einddoel. Het is dus: 'Wij zijn naar het station gefietst' en 'Wij hebben gisteren een heel eind gefietst.' Dit verschil speelt ook bij andere werkwoorden die een beweging aangeven: (mee)lopen, (mee)rijden, reizen, varen, enz.

Naast deze groep 'bewegingswerkwoorden' is er nog een groep werkwoorden die met zowel hebben als zijn vervoegd kunnen worden: werkwoorden die zowel overgankelijk (met een lijdend voorwerp) als onovergankelijk (zonder lijdend voorwerp) gebruikt kunnen worden: genezen, stoppen, trouwen, veranderen, verteren, enz. Met lijdend voorwerp worden deze werkwoorden vervoegd met hebben zonder lijdend voorwerp met zijn: 'De dokter heeft hem genezen', 'Hij is genezen', 'Het succes heeft haar erg veranderd', 'Zij is erg veranderd.'
Het werkwoord naar functie in de zin
1rightarrow blue.svg Zie ook Thematische relatie

Hoewel er traditioneel ook andere indelingen zijn, kunnen de Nederlandse werkwoorden naar gelang hun grammaticale functie in een negental groepen worden onderverdeeld. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat er veel werkwoorden zijn die in meer dan een grammaticale functie gebruikt kunnen worden, maar dan soms een geheel andere betekenis hebben.

Statistiek van het huidig bestand van WikiWoordenboek

Overgankelijke werkwoorden

Overgankelijke werkwoorden kennen naast een onderwerp ook een lijdend voorwerp. Zij vormen hun voltooide tijd met hebben.

Ik bekijk het schilderij.
Ik heb het schilderij bekeken.

De term overgankelijk (transitief) geeft aan er een overgang mogelijk is naar een lijdende vorm, waar het lijdende voorwerp de rol van onderwerp vervult. De hulpwerkwoorden die daartoe gebruikt worden zijn worden in de onvoltooide en zijn in de voltooide tijden.

Het schilderij wordt door mij bekeken.
Het schilderij is door mij bekeken.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Dubbelovergankelijke werkwoorden

Deze groep heeft naast een lijdend ook een meewerkend voorwerp. Hoewel dit niet door alle grammatici zo gezien wordt, zou men kunnen stellen dat er in het Nederlands een apart hulpwerkwoord bestaat dat het mogelijk maakt ook het meewerkende voorwerp tot onderwerp te maken, namelijk krijgen:

bedrijvende vorm: Jan schenkt de stichting een stuk land.
lijdende vorm: Het stuk land wordt door Jan aan de stichting geschonken.
meewerkende vorm: De stichting krijgt van Jan een stuk land geschonken.

In het Engels zijn dit soort constructies veel gebruikelijker en daar wordt voor beide vormen van overgankelijkheid hetzelfde hulpwerkwoord gebruikt.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Inergatieve werkwoorden

Deze groep kent geen lijdend voorwerp en wordt daarom soms ook 'onaccusatief' genoemd. Er is wel een onderwerp dat duidelijk als 'agens' optreedt. In de voltooide tijd krijgt deze groep hebben. De lijdende vorm is beperkt tot een onpersoonlijke vorm die meestal ingeluid wordt door er:

De hond blaft
De hond heeft geblaft
Er wordt geblaft
Er is geblaft.

De 'agens' kan (met het voorzetsel door) toegevoegd worden aan de onpersoonlijke lijdende zin:

Er wordt door deze hond veel geblaft.

Vaak wordt deze groep tot de 'onovergankelijke' (intransitieve) werkwoorden gerekend, maar 'beperkt overgankelijk' zou wellicht een juistere term zijn vanwege de onpersoonlijk lijdende vorm.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Ergatieve werkwoorden

Deze groep is veel strikter onovergankelijk dan de inergatieven: er zijn in het geheel geen lijdende vormen. In tegenstelling tot de inergatieven worden zij in de voltooide tijd niet met hebben, maar met zijn vervoegd.

Zij vertegenwoordigen meestal een proces dat min of meer vanzelf gebeurt. Er is dus wel een onderwerp, maar dit is niet echt een agens. Een goed voorbeeld is stollen:

Het vet stolt
Het vet is gestold.

Het vet is geen agens die een actie onderneemt, in plaats daarvan ondergaat het vet het stollingsproces. Een onpersoonlijke lijdende vorm hiervan is niet mogelijk:

Er wordt door het vet gestold.

Soms kunnen ergatieve werkwoorden ook als overgankelijke werkwoorden gebruikt worden, bijvoorbeeld: smelten

actief: ik smelt het vet
passief: het vet wordt door mij gesmolten
ergatief: het vet smelt.

Ergatief en passief hebben dus hetzelfde onderwerp het vet dat in beide gevallen het smeltproces ondergaat. Deze verwantschap wordt nog duidelijker in de voltooide tijd:

actief: ik heb het vet gesmolten.
passief: het vet is door mij gesmolten.
ergatief: het vet is gesmolten.

Bij de ergatief ontbreekt dus alleen de agens: 'door mij'. Anderszins zijn ergatief en passief identiek.

Ook ergatieve werkwoorden worden traditioneel tot de onovergankelijke werkwoorden gerekend, maar ook hier is die term niet erg toepasselijk. Een term als 'overgegane werkwoorden' zou misschien beter beschrijven dat het vet al de rol van onderwerp heeft overgenomen.

Veel werkwoorden van beweging zijn ergatief als er sprake is van een richting, maar inergatief als zij ongericht zijn:

ik ben naar huis gelopen. → (geen onpersoonlijke lijdende vorm)
ik heb hier veel gelopen. → er is hier veel gelopen.

Zoals het een inergatief betaamt, heeft alleen het laatste geval een onpersoonlijke lijdende vorm.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden worden vervoegd met hebben en gaan vergezeld van het wederkerende voornaamwoord zich. Er zijn twee soorten: verplicht wederkerend en wederkerend naar keuze.

Verplicht:

hij vergist kopjes
hij vergist zich.

Niet verplicht:

hij wast de kopjes.
hij wast zich.

Alleen in het laatste geval kan -zelf toegevoegd worden aan het voornaamwoord:

hij vergist zichzelf.
hij wast zichzelf.

Sommige overgankelijke werkwoorden hebben een wederkerend werkwoord naast zich in plaats van een ergatief:

De vogels verpreiden de ziekte.
De ziekte verspreidt zich.

Men spreekt dan wel van zich als een 'ergatiefspoor'. Zich wordt dan gezien als een overblijfsel van de ziekte wanneer het overgaat van lijdend voorwerp naar onderwerp.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Onpersoonlijke werkwoorden

Deze groep kent alleen een onpersoonlijk onderwerp het. Het voltooide hulpwerkwoord is hebben en er zijn in de regel geen lijdende vormen. In de huidige taal zijn het voornamelijk weersgesteldheden:

het regent
het heeft geregend

Er zijn een paar andere:

het spijt me
me dunkt dat ...

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Werkwoorden die geen zelfstandig predicaat zijn
1rightarrow blue.svg Zie ook Gezegde

Deze werkwoorden hebben een aanvulling nodig om een predicaat te vormen, in tegenstelling tot de zelfstandige naamwoorden. Deze aanvulling kan ofwel een werkwoord zijn (bij de hulpwerkwoorden en modale werkwoorden) ofwel een naamwoord (bij de koppelwerkwoorden). Ze zijn vrij gering in aantal, maar zij worden bijzonder veel gebruikt en er zijn opmerkelijk veel naar vervoeging onregelmatige werkwoorden onder. Er kunnen drie groepen worden onderscheiden: hulpwerkwoorden, modale werkwoorden en koppelwerkwoorden, hoewel er over de toekenning tot deze groepen niet altijd overeenstemming bestaat.
Hulpwerkwoorden

Hulpwerkwoorden kunnen de syntactische eigenschappen van een zelfstandig werkwoord aanpassen. Zij komen in principe niet zelfstandig voor. De bekendste hiervan zijn:

zijn - vormt voltooide tijden van passieven en ergatieven
hebben - vormt overige voltooide tijden
zullen - vormt toekomende tijden
worden - vormt onvoltooide lijdende vormen

Sommige hulpwerkwoorden komen ook zelfstandig voor, maar hebben dan een andere betekenis:

krijgen - vormt meewerkende vormen van ditransitieven
raken - vormt ergatieve constructies, bijvoorbeeld: ik raakte verdwaald
doen - vormt actieve (causatieve) vormen van een ergatief, bijvoorbeeld: ik doe het smelten
laten - vormt actieve (causatieve) vormen van een ergatief, bijvoorbeeld: ik laat het smelten
gaan - vormt een onmiddellijke toekomende tijd, bijvoorbeeld: ik ga slapen

Een aantal werkwoorden van positie vormen contructies met een continu aspect:

Ik stond te denken.
Ik zat te breien.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Modale werkwoorden

Modale werkwoorden geven de modaliteit van een zelfstandig werkwoord aan, dat wil zeggen ze geven de verhouding weer die er bestaat tussen de werkelijkheid en de beschrijving ervan die in het predicaat vervat zit. Het gaat hier om werkwoorden als kunnen, moeten, hoeven, willen. Zij krijgen meestal hebben in de voltooide tijd maar vervangen dan gewoonlijk hun voltooid deelwoord door de infinitief:

ik kan schaatsen
ik heb kunnen schaatsen

Het huidig bestand van WikiWoordenboek

Koppelwerkwoorden
1rightarrow blue.svg Zie ook Complement

Koppelwerkwoorden hebben een naamwoord nodig om hun betekenis compleet te maken, het zogenaamde naamwoordelijk deel van het gezegde. Het voornaamste koppelwerkwoord is zijn, de andere koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. Een aantal ervan neemt zijn in de voltooide tijden en is daarmee verwant aan de ergatieven.

Het huidig bestand van WikiWoordenboek
Niet nodig, de basis van het vervoegen hebben we allemaal op de basisschool en middelbare school geleerd. Als het goed is.
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 15:26
quote:
1s.gif Op zondag 17 december 2017 15:24 schreef mootie het volgende:

[..]

Niet nodig, de basis van het vervoegen hebben we allemaal op de basisschool en middelbare school geleerd. Als het goed is.
oke en problematische werkwoorden dan?
nostrazondag 17 december 2017 @ 15:26
Raider werd Twix.
mootiezondag 17 december 2017 @ 15:29
quote:
0s.gif Op zondag 17 december 2017 15:26 schreef Edwin_Posse het volgende:

[..]

oke en problematische werkwoorden dan?
Welke problematische?
KillemWieftzondag 17 december 2017 @ 15:31
quote:
1s.gif Op zondag 17 december 2017 15:29 schreef mootie het volgende:

[..]

Welke problematische?
Worden.

:P
mootiezondag 17 december 2017 @ 15:31
quote:
1s.gif Op zondag 17 december 2017 15:31 schreef KillemWieft het volgende:

[..]

Worden.

:P
Dat is inderdaad nogal een uitdaging. :+
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 15:42
quote:
0s.gif Op zondag 17 december 2017 15:26 schreef nostra het volgende:
Raider werd Twix.
smiths werd lays
zout werd zoutloos
suiker werd light
roken werd onhip
drank werd 16 naar 18
_--_zondag 17 december 2017 @ 15:43
Werdt was werd totdat edwin van werd werdt maakte. Maar nu werd werdt werd.
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 15:46
benzine ging van gratis naar duur
mootiezondag 17 december 2017 @ 15:53
quote:
0s.gif Op zondag 17 december 2017 15:46 schreef Edwin_Posse het volgende:
benzine ging van gratis naar duur
Gratis?
KillemWieftzondag 17 december 2017 @ 15:55
Strippenkaart werd ov-chipkaart.
Edwin_Possezondag 17 december 2017 @ 16:48
quote:
1s.gif Op zondag 17 december 2017 15:53 schreef mootie het volgende:

[..]

Gratis?
ja zeg maar zoooo goedkoop dat je gewoon in de lach schoot bij het tanken,,
rubbereenddonderdag 21 december 2017 @ 01:41
quote:
1s.gif Op zondag 17 december 2017 14:29 schreef mootie het volgende:
Werdt werd werd.
daar moest ik ook aan denken _O-
sjoemie1985vrijdag 12 januari 2018 @ 16:45
Hyves Werd opgeheven. :) :+
Sexy_Lexy_83dinsdag 16 januari 2018 @ 00:09
Deze alsjeblieft !!! Je snap het niet toch... :o

Flevohof werd Walibi Flevo werd six flags Holland werd Walibi World..
En mensen hoe heet het nu??
girlnextdoor.dinsdag 23 januari 2018 @ 02:29
Nederland 1,2 en 3 werden NPO 1,2 en 3
Analoog werd digitaal (radio en tv)
Euroshopper werd AH Basic
Strippenkaart/treinkaartje werd OV-kaart
Studiefinanciering werd leenstelsel
Man about the house werd Samsam