Middeleeuwen. Na de ondergang van het Romeinse Rijk was het gedaan met de toiletbeschaving. Voor het doen van hun behoefte moesten mensen weer hun toevlucht nemen tot het struikgewas.
De ontwikkeling van steden en dorpen maakte het ingewikkelder. Buitenhuizen en boerderijen werden vaak voorzien van een primitieve plee in de tuin. Dat was meestal niet veel meer dan een plank met een gat erin en daaronder een bak die van tijd tot tijd geleegd moest worden. De stank zorgde, vooral in de zomer, voor flink wat vliegenoverlast. In de dorpen en steden was het nog erger. De bewoners deden hun behoefte meestal in huis in speciale potten. De inhoud werd simpelweg uit het raam gegooid.
Dat leidde in steden zoals Parijs en Londen tot speciale verordeningen die een eind moesten maken aan deze gewoonte. Elk huis moest worden voorzien van een plee die met een pijp van aardewerk of ijzer was aangesloten op een beerput. De ontwikkeling van het eerste watercloset door de Engelsman Sir John Harrington in de zestiende eeuw. Hij maakte het toilet in 1596 voor zijn oma, koningin Elizabeth I. Het bleef bij één exemplaar.
Het duurde daarna nog eens bijna tweehonderd jaar voordat zijn vinding door een Londense horlogemaker (Alexander Cumming) opnieuw werd opgepakt. Hij ontwikkelde de S-vorm, een gebogen pijp waarin het water blijft staan en die fungeert als stankafsluiter. Deze vinding was weliswaar een stap vooruit, maar leverde nog geen bijdrage aan een betere hygiëne. De oplossing kwam drie jaar later, toen de Britse uitvinder en ingenieur Joseph Bramah een toilet ontwikkelde dat uit twee delen bestond: een pot met een S-pijp en een stortbak die hij voorzag van een vlotter en een scharnierende klep. Op zijn vinding, die tot op de dag van vandaag wordt gebruikt, kreeg hij patent.
Ruim honderd jaar later, in 1885, ontwierp Thomas Twyford het eerste porseleinen toilet. De toiletpotten uit eerdere jaren waren van hout of metaal. Twyford maakte ze ook uit één stuk. De stortbak vormde één geheel met de pot. Het moderne toilet kan dan ook worden gezien als een gezamenlijke vinding van Bramah en Twyford.
De geschiedenis van het toiletpapierAangenomen wordt dat mensen begonnen zich te reinigen met bladeren en takjes. Later werden ze meer vindingrijk en werden allerlei andere voorwerpen populair. De leefplek van de mens was daarbij doorslaggevend. Mensen die bijvoorbeeld in kustgebieden leefden, gebruikten vaak mossels of andere schelpen. Op Hawaï werden stukken schil van een kokosnoot gebruikt, en aan het hof van Louis XIV werd zelfs zijde gebruikt. De Romeinen bouwden grote gezamenlijke openbare toiletten. Er werd nog geen papier gebruikt, maar een soort van spons die op een stok was bevestigd. De rijke Romeinen gebruikten wol en rozenwater. Wol werd ook gebruikt door de Vikingen, terwijl in Middeleeuws Europa voornamelijk gras en hooi werden gebruikt. Eskimo's gebruikten sneeuw en toendra mossen. In China werd al vanaf 1391 grote vellen papier gebruikt door de keizers. Op het Amerikaanse platteland gebruikte men maiskolven.
In de achttiende eeuw kwam de krant op in Amerika, en van het krantenpapier werd dankbaar gebruik gemaakt. Er gaat een verhaal de ronde dat een rijke adelijke zijn zoon opdroeg om altijd een goedkoop boekje met Latijnse gedichten mee moest nemen. Op deze manier had hij iets te lezen op de pot en ging elke gelezen pagina een nuttig einde tegemoet!
Een andere belangrijke bron van papier was de Sears postorder-catalogus. Deze catalogus werd gedrukt op onbewerkt papier en werd simpelweg aan een haakje op het toilet gehangen als bron van gratis toiletpapier. Toen Sears in 1930 overging op glanzend papier, kreeg het bedrijf een regen van klachten, aangezien het nieuwe papier niet zacht was en niet absorbeerde!
In 1857 produceerde de New Yorkse zakenman Joseph Gayetty het eerste verpakte toiletpapier. Hij noemde het 'terapeutisch papier' en....liet zijn eigen naam op elk vel drukken. In 1890 begon het Engelse British Perforated Paper Company met haar productie. Het toiletpapier bestond uit losse vellen verpakt in een doosje.
De toiletpapier op een rol werd uitgevonden door The Scott Paper Company, in 1890. In het begin werd het papier ingekocht en door Scott Paper op rollen gezet. Deze rollen werden verkocht aan kruideniers en levensmiddelenwinkels, onder de merknamen van deze winkels.In 1902 introduceerde het bedrijf haar eerste eigen merk: Waldorf. Aanvankelijk was er niet zoveel belangstelling voor het toiletpapier. Bovendien werd er niet makkelijk over gesproken. Echter,
met de opkomst van de riolering binnenshuis groeide de behoefte aan hygiëne en begon het gebruik van toiletpapier sterker te groeien.
Na Waldorf bracht Scott ook ScotTissues en Sani-tissues op de markt. Reclameboodschappen suggereerden dat 65% van de Amerikanen van middelbare leeftijd een of andere rectale ziekte had. Dit werd toegeschreven aan het gebruik van slecht toiletpapier. Scott benadrukte dat hun toiletpapier aan alle door artsten gestelde eisen voldeed: absorberend vermogen, zachtheid en chemische zuiverheid.
De zaken gingen goed en in 1925 was The Scott Paper Company de grootste producent van toiletpapier ter wereld. Later, in 1955, werd het bedrijf overgenomen door Kimberly Clark, nog steeds een grote fabrikant van toiletpapier, bekend van het merk Page. Tegenwoordig worden er wereldwijd meer dan 80 miljoen rollen WC-papier per dag geproduceerd.
Het moderne toiletpapier is in 1857 uitgevonden door de Amerikaan Joseph C. Gayetty uit New York. De productie kent geen bloeiende start, vanwege de slechte acceptatie door zijn landgenoten die liever catalogi of oud papier blijven gebruiken. In 1871 krijgt hij patent op zijn 'schone' uitvinding, die ook aambeien moet voorkomen. De Amerikaan is er overigens niet vies van zijn naam op de papiertjes te laten drukken. Voor 50 dollarcent krijgen de mensen 500 velletjes 'Gayetty's Medicated Paper'.
In datzelfde jaar begint stadgenoot Seth Wheeler de papiertjes op een rol te wikkelen. Tien jaar later zijn het de Britten Edward en Clarence Scott die door perfecte marketing -zij maken gebruik van juiste distributiekanalen en een redelijke prijs- Engeland voorzien van toiletpapier.
Het zachte wc-papier komt in 1930 vanuit Amerika naar onze streken. Tot die tijd heeft het nieuwe product een decadent imago. Na de Tweede Wereldoorlog krijgt het toiletpapier bij de Nederlander een vaste plaats op het boodschappenlijstje, al blijft het tot aan de jaren vijftig een statussymbool. Een duidelijke trend is ook de steeds groter wordende behoefte aan privacy. Vooral in de jaren zestig trekken mensen zich langer terug op het kleinste kamertje in het huis.
Ook de hoeveelheid geld die mensen in Nederland besteden aan zacht toiletpapier groeit.
In 1965 gebruikt de doorsnee volwassen Nederlander een rol per twee weken. Inmiddels is dat anderhalve rol per week.
De kakstoelDe 17de eeuwse onderzoekingen naar het verband van gezondheid en hygiëne leiden soms tot dwaalsporen en waanideeën die uiteindelijk wel een gezond resultaat hadden. Zo werd de stank ( in dichtbevolkte steden was die ondraaglijk) beschouwd als een belangrijke boosdoener en oorzaak van onbekenden ziekten. In de meeste steden bestonden slechts open rioleringen of werden grachten en kanalen als afvoer voor uitwerpselen gebruikt. De huizen die direct aan de grachten lagen hadden aanbouwsels met open gaten, zodat daardoor de uitwerpselen meteen geloosd konden worden.
Op het platte land was het gebruikelijk om apart van het huis een huis of een put te hebben voor de behoeften. Regelmatig werd zo'n beerput dan met schepemmers geleegd. Men was zo gewend aan uitwerpselen dat poep voor de bemesting werd gebruikt en dat urine voor de lakenindustrie werd opgehaald. Voor de meeste stedelingen en voor de kleinere huizen op het platteland was er alleen een emmer of een ton om de behoefte op te doen. Zo'n emmer werd afgedekt met een deksel. In de 17de en 18de eeuw waren ook wel meubeltjes verkrijgbaar die een elegantere poep en plasgang mogelijk maakten. Verschillenden soorten nachtspiegels en potten waren hiervoor beschikbaar. Het is aardig om te zien hoe verschilden hogere standen zich met hun hygiënische manier en dus hun poepattributen probeerden te onderscheiden van boeren en burgers.
De lagere standen bedienden zich van een tinnen po, terwijl de rijkeren in meubeltjes hun nachtspiegels camoufleerden of fraai versierde po's bezaten.
Pispot, 15de eeuw