Verlichting
“Proost! Op ons, op een paar mooie feestdagen, en op onze weer schitterend versierde straat!” riep Willem, terwijl hij zijn zoveelste flesje bier in de lucht stak. Zijn buren vielen hem bij met “Cheers!”, “Op onze gezondheid”, of simpelweg met een glimlach. Het was traditie in de straat om op Kerstavond met z’n allen bij elkaar te komen. Ieder jaar bij Willem, die er al het langst woonde. Hij was ook de fanatiekste versierder. Wat betreft het huis dan.
En de straat was ook echt weer schitterend versierd. Meerdere kerstmannen in tuinen en op daken, duizenden lichtjes langs de dakgoten en in bomen, nepsneeuw op de grasvelden en brievenbussen, met z’n allen hadden ze er alles aan gedaan om de kerstsfeer er lekker in te krijgen. Er was zelfs een tuin met meer dan zeven verlichte rendieren dit jaar. Dat kon natuurlijk helemaal niet, maar meer dan één kerstman eigenlijk ook niet. Dat kon ze niets schelen, ze vonden het er gewoon prachtig uitzien.
“Maar toch,” reageerde Sonja op de mooie woorden van haar buurman, “heel jammer dat die nieuwe niet meedoet.” “Ja, zo ziet het er toch raar uit, één onversierd huis in de straat”, viel haar man Henk bij. Hans, die zijn achtste flesje bier net achterover tikte, werd er boos van: “Belachelijk! Hij kan zich toch gewoon aanpassen? Hij heeft niet eens gereageerd op de nieuwsbrief die we ieder jaar hebben. Zulke asociale types, daar hou ik niet van!”
Er was dat jaar een nieuwe bewoner in de straat gekomen, ene David. Alleenstaand, maandag tot en met vrijdag van 7 uur ’s ochtends tot 7 uur ’s avonds van huis, zaterdag ook heel de dag weg, en op zondag vertoonde hij zich ook nooit buiten. De buren wisten niets meer dan zijn naam. Ja, hij zal wel gewoon aan het werk zijn doordeweeks, op zaterdag iets van een sociaal leven hebben, en verder niets. Zo simpel kan het zijn, toch? Maar in deze sociale en gezellige straat vol mensenmensen was hij voor zijn buren een buitenbeentje.
“Weet je wat we zouden moeten doen?”, vervolgde Hans. “Nu naar hem toe gaan met z’n allen, en op de man af vragen wat zijn probleem nou eigenlijk is. Anders rot hij maar lekker op. Toch?” “Nou, Hans, ik weet niet of dat...”, begon Willem, maar de rest viel Hans al bij: “Ja, goed plan!” zei Sonja, en Henk en de anderen zetten hun halflege glazen al op tafel om naar buiten te gaan. Willem wist dat hij nu kansloos was. Hij kon dan wel het langst in de straat wonen, maar kende zijn buren goed genoeg om te weten dat ze nu echt naar David toe zouden gaan.
“We zijn de fakkels en hooivorken vergeten”, grapte Henk buiten. Sonja moest er hard om lachen, maar voor Hans was het alleen maar olie op het vuur: “Inderdaad zeg, dat hadden we moeten meenemen. Maar als het echt moet trek ik wel een kinderkopje uit z’n oprit, dan stenig ik hem wel!” “Doe nou rustig, Hans,” zei Willem, “laten we de kerstgedachte niet uit het hoofd verliezen.” Maar Hans was al bij de voordeur, waar een vaag licht achter leek te schijnen, en klopte drie keer achter elkaar hard aan.
Een paar seconden later deed David de deur open, en keek vol verbazing al zijn buren aan. “Eh, goedenavond”, stamelde hij, “vanwaar dit onverwachte bezoek?” “We kwamen vragen om...”, opende Willem.” “We komen helemaal niets vragen, klootzak, we komen binnen!”, schreeuwde Hans, die de daad bij het woord voegde en doorliep naar de woonkamer. “We moeten je hier niet, jij hoort hier helemaal niet! Waarom kun je je niet gewoon aanpassen aan onze kersttradities?”, tierde hij verder. “En waarom geen lichtjes in de tuin, maar hier wel die kutkandelaar met brandende kaarsen?”
David zuchtte diep, keek Hans aan, en zei: “Hans, en iedereen die ook vindt dat ik hier niet hoor, het is heel simpel. Ik ben jood, ik vier helemaal geen kerst, maar een ander feest op dit moment. En voor mij is de manier om dat te vieren zonder kerstlichtjes, maar met deze... ja, deze kutkandelaar dus.” “Oh, ja, oh… ja, dat kan hè”, stamelde Hans, die zich ineens realiseerde dat hij dit huis was binnengestormd. “Sorry man. Wij stappen maar ’s op, denk ik.” “Dat lijkt me een goed plan”, reageerde David. “Fijne feestdagen allemaal!”
Eenmaal buiten voelde iedereen zich nogal opgelaten. “Ik schaam me kapot”, zei Sonja. “Ja, dit sloeg helemaal nergens op”, besefte ook Henk zich. Hans, die binnen een minuut van woest naar verbouwereerd was gegaan, zei: “Mensen, laten we inderdaad maar eens de kerstgedachte onthouden. En die lichtjes zijn daar niet bij nodig.”
De volgende dag waren alle kerstmannen, rendieren en lichtslangen op de verschillende zolders opgeborgen, was de straat ontdaan van alle versiering, en stak Hans bij David de kandelaar aan.