quote:
"Monne's ouders heb ik maar één keer gezien, want ze werkten allebei dag en nacht voor een joodse organisatie. Ze kwamen geloof ik uit Litouwen, maar spraken al aardig Nederlands, zij het met een rauwe klank. En in hun woning aan de Watteaustraat was het een beetje een rommel. Er stond prachtig meubilair van zwart ribfluweel, gevat in metalen buizen. Maar daartussenin stonden overal koffers en dozen. Hier en daar heb ik met de punt van een sandaal even tegen die emballage getikt. Het voelde vol aan. Waarom pakten ze niet uit? Maar voor één ding hadden ze een uitzondering gemaakt. In de weidse voorkamer hing tegenover de ramen met hun brede zonneschermen een groot vierkant gat. Een tekening van Käthe Kollwitz. En als ik erlangs liep leek het of ik naar binnen werd geslurpt in een gruwelijke wereld, die toch ademloos stemde. Uitgemergelde koppen en bijna door tbc en scheurbuik vergane lijven. En ze schreeuwden naar omhoog, waar zware gebouwen zich over hen heen legden. En daarboven een bikkelharde hemel, waarop zelfs een brisantgranaat van een 80 mm-kanon zou terugstuiteren. Daar wilde ik zijn, in die bruine, zwarte en grijze tinten, om mee te schreeuwen en er dan weer zo snel mogelijk uit te hollen. Want daar gebeurde het, en dat moest je toch even meemaken om het weer thuis, in de warmte, na te proeven. Later, in de hongerwinter, toen iedereen uit wanhoop iedereen bestal, zou die tekening van Kollwitz steeds vaker over het straatbeeld heen vallen.
Ze waren naar hier gevlucht zonder toestemming en hadden eerst in de jodenbuurt van Rotterdam gewoond. Maar dat was een beetje een armoezooitje en ze waren blij dat ze nu in zo'n prachtige buurt woonden. Wat deden zijn ouders nu? Hij zweeg en ik heb het nooit geweten. Toch had ik wel een idee, al herinner ik me niet meer waarop dit steunde. Ze leegden tsedokebusjes die in veel joodse huizen op de schoorsteenmantel stonden om geld te vangen voor goede doelen.
Zijn ouders noemden hem Monne, wat wel te maken zal hebben met Salomon. Ikzelf noemde hem bij zijn eerste naam, Lothar - waarbij ik de 'a' even aanhield en de 'r' uit de keel liet komen. Een naam die hoorde bij hem die zoveel steden had gezien, zoals Riga, Wenen, Boedapest, Warschau en ga zo maar door. Lothar sprak verschillende talen en ook het Nederlands ging hem wonderwel af. Hij zag er daarbij uit als een zigeuner, of zoals ik dacht dat een zigeuner eruitzag, met zijn zwarte steile haar, dat voor zijn ogen viel, en lichtbruine ogen, een matte teint. Hij was ook een zigeuner, want een gannef die me onafgebroken probeerde lichter te maken. In eerste instantie noemde hij mij goj, maar daar had ik toch niet zo'n trek in. Daarom leerde ik hem mijn naam in het Fries uit te spreken. Jerre. En dat vond hij weer prachtig.
Uit: Heere Heersema - Een jongen uit plan Zuid '38-'46 (83-84)