quote:
Op woensdag 13 juni 2012 23:39 schreef Muiroe het volgende:Ik snap nu wat het probleem was vroeger, wat de reeds bestaande mogelijkheden waren, wat een loxodrome en een
grootcirkel / orthodrome is. Verder snap ik het verband tussen de straal van een breedtegraad en de afstand tot de evenaar. Ik snap alleen niet precies waar de integraal over de secans nu voor dient. Nu duurt een mondeling examen maar 40 minuten, waarvan ik misschien 5 minuten krijg om te presenteren, dus ik weet niet of ik ook nog toekom aan de Gudermann functie..
Je begrijpt dat we een hoekgetrouwe (conforme) projectie nodig hebben waarbij bovendien de meridianen als parallelle lijnen worden afgebeeld om te bewerkstelligen dat loxodromen (koerslijnen) als rechte lijnen zullen worden afgebeeld op de kaartprojectie.
Welnu, omdat een breedtecirkel op een noorderbreedte of zuiderbreedte φ slechts cos φ maal de omtrek van de evenaar heeft, moeten we dus op onze kaartprojectie op een noorderbreedte of zuiderbreedte φ een
horizontale rekking met een factor 1/cos φ = sec φ toepassen ten opzichte van de schaal waarmee de evenaar wordt weergegeven om te bereiken dat de meridianen als verticale parallelle lijnen kunnen worden afgebeeld.
Maar omdat onze kaartprojectie ook nog hoekgetrouw moet zijn, moeten we dan bij onze kaartprojectie op een noorderbreedte of zuiderbreedte φ ook een
verticale rekking met een factor 1/cos φ = sec φ toepassen ten opzichte van de schaal waarmee de evenaar wordt afgebeeld. En dat betekent dus dat we langs een meridiaan vanaf de evenaar naar elk van de beide polen toe niet alleen een oplopende horizontale rekking maar tevens een oplopende verticale rekking krijgen.
Hebben we nu een punt op aarde met een geografische lengte λ (positief voor oosterlengte, negatief voor westerlengte) en een geografische breedte φ (positief voor noorderbreedte, negatief voor zuiderbreedte), dan moeten we dit afbeelden op een punt met cartesische coördinaten (x;y) op onze kaartprojectie. Laten we omwille van de eenvoud aannemen dat we de evenaar laten samenvallen met de x-as en dat we de nulmeridiaan laten samenvallen met de y-as op onze kaartprojectie.
De x-coördinaat op onze kaart van een locatie op aarde met geografische coördinaten (λ;φ) is gemakkelijk te bepalen, want om verticale parallelle lijnen te verkrijgen voor de meridianen doen we op onze kaart net alsof alle breedtecirkels dezelfde omtrek hebben als de evenaar. Is de straal van de aarde R en drukken we λ uit in radialen dan is de werkelijke afstand van een punt op de evenaar tot de nulmeridiaan afgezien van het teken R∙λ.
Is nu de schaalfactor waarmee de evenaar op onze kaart wordt afgebeeld s
0 dan is de x-coördinaat
op de kaart, en dus, afgezien van het teken, de horizontale afstand
op de kaart tot de nulmeridiaan, gelijk aan:
(1) x = s
0∙R∙λ
Deze zelfde waarde houden we op onze kaart aan voor locaties die niet op de evenaar liggen, zodat meridianen worden afgebeeld als evenwijdige verticale lijnen en we als gevolg daarvan voor locaties met een geografische breedte φ op onze kaartprojectie een horizontale rekking met een factor 1/cos φ = sec φ krijgen.
De verticale afstand tot de evenaar die het punt met geografische coördinaten (λ;φ)
op onze kaart moet krijgen is niet zo gemakkelijk te bepalen. De rekking langs een
breedtecirkel is constant voor onze kaartprojectie, zodat x recht evenredig is met λ, en uit (1) volgt dan ook dat we hebben:
(2) dx/dλ = s
0∙R
De rekking langs een
meridiaan is echter
niet constant maar neemt toe in de richting van de beide polen zodat y
niet recht evenredig is met φ. Op een geografische breedte φ hebben we een verticale (en horizontale) rekking met een factor 1/cos φ = sec φ ten opzichte van de schaal s
0 waarmee de equator wordt afgebeeld, zodat we ook kunnen zeggen dat we voor een geografische breedte φ een verticale (en horizontale) schaalfactor s
φ hebben waarvoor geldt:
(3) s
φ = s
0∙sec φ
Laten we nu ten noorden of ten zuiden van het punt met geografische coördinaten (λ;φ) een tweede punt (λ;φ + ∆φ) op aarde kiezen, dat dus op dezelfde meridiaan ligt. Op onze kaartprojectie krijgen deze locaties dan resp. de coördinaten (x;y) en (x;y+∆y). De onderlinge afstand van deze punten gemeten langs de meridiaan bedraagt dan (afgezien van het teken van het increment) R∙∆φ, maar hoe groot moet nu de verticale afstand ∆y van deze punten
op onze kaart worden? Als de punten dicht bij elkaar liggen, en ∆φ dus dicht bij nul ligt, dan zal de verticale schaalfactor s
φ die geldt voor het punt met geografische coördinaten (λ;φ) niet noemenswaardig veranderen langs de meridiaan naar het punt (λ;φ + ∆φ), zodat dan moet gelden:
(4) ∆y ≈ s
φ∙R∙∆φ,
en dus ook:
(5) ∆y/∆φ ≈ s
φ∙R
Deze benadering wordt beter naarmate we ∆φ dichter tot nul laten naderen, zodat dus geldt:
(6) dy/dφ = s
φ∙R
en op grond van (3) dus ook:
(7) dy/dφ = s
0∙R∙sec φ
Nu beelden we de equator af op de x-as, zodat voor φ = 0 geldt y = 0, en dus volgt uit (7) dat:
(8) y = s
0∙R∙∫
0φsec θ∙dθ
Vergelijk je nu (1) en (8), dan zie je dat voor de afbeelding van een punt met geografische coördinaten (λ;φ) bij de Mercatorprojectie geldt dat de verticale afstand tot de evenaar
op de kaart zich verhoudt tot de horizontale afstand tot de nulmeridiaan
op de kaart zoals ∫
0φsec θ∙dθ zich (afgezien van het teken) verhoudt tot λ. En dus is het noodzakelijk deze integraal te evalueren om een Mercatorprojectie te kunnen realiseren. Voor -½π < φ < ½π geldt:
(9) ∫
0φsec θ∙dθ = ln(tan(π/4 + φ/2))
[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 14-06-2012 13:49:57 ]