Vroeger, toen ik nog jong en onbedorven was, ging ik een keer met pa, moe en broer een middag recreëren bij één of ander meertje. Pa ging vissen, moe een boek lezen, broertje rottigheid uithalen en ik ving padjes. Van die kleine. Ik had ze in een emmer verzameld en liet ze met elkaar trouwen enzo.
Aan het eind van de middag pakte mijn vader zijn hengels in, mijn moeder sloeg haar boek dicht, mijn broertje klom uit de boom en ik moest de padjes vrijlaten.
Op de terugweg in de auto vond mijn moeder mij verdacht stil. Sowieso, als ik langer dan drie seconden stil was, was dat verdacht.
Eenmaal thuis sprintte ik gelijk de tuin in en even later kwam ik vol trots tevoorschijn met een emmer vol padjes. "Waar heb je die nou vandaan?" vroeg mijn moeder. "Uit mijn broekzakken!" riep ik trots.
Het waren er meer dan twintig en ze leefden allemaal nog.