Toen ik een jaar of veertien was, ging ik met mijn ouders op vakantie naar Drenthe. We stonden met de caravan op de camping. Naast ons stond een vouwwagen waar een wat oudere man met zijn vrouw recreëerde. Hij was docent in de beleidswetenschappen. Deze man sprak in bloemrijk taalgebruik, dat hij waarschijnlijk had opgepikt in de buurt van Deventer. Hij begon te vertellen over een student die een vak van hem had gevolgd, en aan het eind een onvoldoende had gekregen. Ik heb precies onthouden wat hij zei: "De deelname (en inzet) van de student bestond vooral uit het presenteren van wise-cracks en citaten die weliswaar blijk geven van intelligentie, maar die geen moment de indruk hebben gewekt van enige constructieve bijdrage. De toon van zijn bijdrage was niet anders te kwalificeren dan ridiculiserend."
Had de student zijn tentamen onvoldoende gemaakt, vroeg ik. Nee, zei de docent in de beleidswetenschappen. Had de student het project onvoldoende afgerond, vroeg ik. Nee, zei de docent in de beleidswetenschappen. "Ik vond de student een kutmongool," verklaarde hij. Komt u daar zomaar mee weg, vroeg ik, terwijl de docent een mandarijntje openmaakte. "Wat denk je zelf," grijnsde de docent, en spuugde me in het gezicht.