quote:
Op vrijdag 11 juni 2010 11:23 schreef _dirkjan_ het volgende:Dit kun je bereiken door het Duitse districtenmodel in te voeren, inclusief een kiesdrempel van een zetel of 5-10.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Bondsdagverkiezingen#Bondsdagkan je mij uitleggen wat hier beter aan is ??
Het kiessysteem voor de Duitse Bondsdag is in basis een systeem van evenredige vertegenwoordiging met een kiesdrempel van vijf procent, echter met elementen van een districtenstelsel toegevoegd.
Wie in de Bondsdag wil worden gekozen moet of de relatieve meerderheid in een een-persoons-kiesdistrict halen (Direktmandat), of op een redelijk goede plaats van een deelstaats-lijst (Landesliste) van een partij staan. Een politicus mag trouwens zowel in een kiesdistrict als ook tegelijkertijd op een lijst staan. Een reële kans op een Direktmandat maken normaliter alleen de kandidaten van CDU/CSU en SPD, in Oost-Duitsland ook die van Die Linke (eerder PDS). Grote uitzonderingen waren in 1990 de zetel van Halle voor de FDP-kandidaat (de populaire minister van buitenlandse zaken, Hans-Dietrich Genscher, kwam oorspronkelijk uit die stad in het Oosten) en in 2002, 2005 en 2009 een zetel in Berlijn voor Hans-Christian Ströbele van de Groenen.
[bewerken] Procedure
Stimmzettel voor de Bondsdagverkiezingen van 2009 in het kiesdistrict Bottrop-Recklinghausen III in de deelstaat Noordrijn-Westfalen.Het is van tevoren vastgelegd hoeveel leden (afgevaardigden) de nieuwe Bondsdag in principe zal hebben. Nog in 1998 waren dat 656, vanaf 2002 zijn het 598. De helft van de afgevaardigden worden via kiesdistricten (Wahlkreise) gekozen, dus is het gehele bondsgebied opgedeeld in 299 kiesdistricten. Daarnaast stellen de partijen op deelstaat-niveau kandidatenlijsten (Landeslisten) samen. Omdat er zestien deelstaten zijn, presenteert een partij maximaal zestien Landeslisten; zeer kleine partijen treden echter alleen in sommige van de deelstaten aan. Ze zijn meestal ook niet sterk genoeg om in alle kiesdistricten kandidaten op te stellen.
Elke stemgerechtigde heeft twee stemmen:
Erststimme: Links op het stembiljet staat een rij met de kandidaten, die de partijen in het desbetreffende kiesdistrict hebben opgesteld. De stemgerechtigde kan één kruis maken. Die kandidaat die de meeste stemmen (één méér dan de daarop volgende kandidaat) heeft gekregen, is gekozen en gaat voor dat district naar de Bondsdag. Alle stemmen voor de andere kandidaten zijn verder zonder belang.
Zweitstimme: Rechts op het stembiljet staat een rij met de lijsten, die de partijen in de desbetreffende deelstaat hebben opgesteld. De stemgerechtigde kan eveneens één kruis zetten.
[bewerken] Telling
De tweede stem is belangrijker dan de eerste, omdat van haar afhangt hoeveel afgevaardigden een partij in totaal in de Bondsdag zal hebben. De telling kent drie stappen: hoeveel afgevaardigden zullen de enkele partijen krijgen, van welke Landeslisten hoeveel afgevaardigden van die partij zullen komen, en hoeveel afgevaardigden al via een kiesdistrict voor die partij zijn gekozen. Het geval van de SPD in 1998 als voorbeeld:[5]
Stap een: Er wordt ernaar gekeken welke partijen in het gehele bondsgebied ten minste vijf procent van de Zweitstimmen hebben gekregen, of alternatief ten minste drie Direktmandate (zetels die via een kiesdistrict werden verkregen). In 1998 waren dat: SPD, CDU/CSU, Grüne, FDP, PDS (alle hadden méér dan vijf procent in het bondsgebied gekregen). De stemmen van alle andere partijen (bijvoorbeeld de Partij van de Dierenbescherming, 0,3 procent) worden niet mee gerekend. De partijen met méér dan vijf procent verwierven in totaal ruim 46 miljoen stemmen. De SPD met ruim twintig miljoen Zweitstimmen in het bondsgebied moest dus verhoudingsgewijs 285 van de in totaal 656 zetels krijgen.
Stap twee: Nu moet worden vastgesteld in welke deelstaat de partijen beter hebben presteerd dan in andere, dus aan welke Landesliste hoeveel zetels toekomen. Van de twintig miljoen SPD-stemmen kwamen ruim vijf miljoen uit Noord-Rijnland-Westfalen, een grote en toen linkse deelstaat. Uit die deelstaat kreeg de SPD dus 72 afgevaardigden. In Mecklenburg-Voor-Pommeren, een veel kleinere deelstaat waar de SPD ook nog grote concurrentie door de PDS ondervond, stemden maar 380.000 kiezers op de SPD. In die deelstaat had de SPD recht op vijf zetels.
Stap drie: Bepalend voor de zetelverdeling in de Bondsdag moeten de Zweitstimmen zijn, maar de helft van alle zetels werden al als Direktmandate weggegeven. Van de zetels die een partij per Landesliste moet krijgen, moeten de Direktmandate voor die partij worden afgetrokken. De SPD in Noordrijn-Westfalen was de winnaar in 53 kiesdistricten. Van de 72 zetels voor de SPD in deze deelstaat moesten 53 worden afgetrokken, dus kwamen de eerste 19 kandidaten van die lijst in de Bondsdag (als iemand al een Direktmandat had gekregen, werd die natuurlijk niet meer meegeteld). In Mecklenburg-Voor-Pommeren heeft de SPD zeven kiesdistricten veroverd, dus had ze in die deelstaat twee Direktmandate méér dan ze eigenlijk volgens het resultaat van de Zweitstimmen mocht hebben (vijf). In dit geval mocht ze alle zeven Direktmandate houden, en niemand van de Landesliste van de SPD in Mecklenburg-Voor-Pommeren kwam in de Bondsdag. Die twee Direktmandate "teveel" noemt men Überhangmandate.
[bewerken] Probleem van de Überhangmandate
Bundestagswahlkreise (kiesdistricten) 2009Überhangmandate komen tot stand wanneer een partij in een deelstaat meer Direktmandate heeft veroverd dan ze volgens de Zweitstimmen aldaar mag hebben. De waarschijnlijkheid van het tot stand komen stijgt als er in een deelstaat een partij buitengewoon sterk is, of als meer dan twee partijen sterk zijn.
In de oude Bondsrepubliek (tot 1990) waren er nauwelijks Überhangmandate: in 1965, 1969, 1972 en 1976 helemaal geen, in 1961 het record van vijf, anders tussen één en drie. Maar de Duitse hereniging zorgde ervoor dat nieuwe deelstaten (Oost-Duitsland) erbij kwamen, waarin de PDS (de oude communistische partij, nu Die Linke) sterk is. In 1998 bijvoorbeeld kreeg de SPD 13 Überhangmandate: drie in Brandenburg, één in Hamburg, twee in Mecklenburg-Voor-Pommeren, vier in Sachsen-Anhalt en drie in Thüringen.[6] (Hamburg is een West-Duitse deelstaat waar de SPD alle zeven kiesdistricten had gewonnen, de andere zijn Oost-Duitse deelstaten.)
Meestal krijgt vooral de grootste partij Überhangmandate. Bijzonder felle kritiek kwam op in 1994 toen de regering van Helmut Kohl (CDU) alleen dankzij Überhangmandate een absolute meerderheid in de Bondsdag had. Het Bundesverfassungsgericht, het constitutionele gerechtshof, had toen het kiessysteem nog verdedigd. Maar in 2008 stelde het in een oordeel vast dat het fenoneem van de Überhangmandate soms tot een negatives Stimmgewicht kan leiden, dus dat een partij met minder stemmen theoretisch meer zetels krijgt. De Bondsdag werd opgedragen om tot 2011 het kiessysteem zodanig te wijzigen dat het negatives Stimmgewicht niet kan optreden. In 2009 werd echter nog zonder wijzigingen gestemd.
[bewerken] Hoofdkandidaten
Verkiezingsposter voor Helmut Kohl in 1990, Leipzig. Kohl houdt het record, hij was tussen 1976 en 1998 zes keer kanselierskandidaat, de eerste keer nog als oppositieleider.In Duitsland zijn er geen nationale kieslijsten, maar lijsten per deelstaat. Daarom zou een uitdrukking zoals lijsttrekker voor de hoofdkandidaat van een partij niet gepast zijn. Er bestaat het begrip Listenerste (Listenzweite enz.). Een kiezer in Noordrijn-Westfalen bijvoorbeeld kan technisch gezien Angela Merkel geen stem geven, omdat zij in Mecklenburg-Voor-Pommeren Listenerste is (en daar ook haar kiesdistrict heeft). De meeste kiezers weten niet wie op welke plaats van een lijst staat, op het stembiljet staan alleen de eerste vier of vijf namen van de Landesliste vermeld.
De gebruikelijke term voor die kandidaat die voor een partij de grootste aandacht moet trekken, is Spitzenkandidat. Een partij kan ook met meerdere Spitzenkandidaten optreden, bijvoorbeeld de Groenen die traditioneel een man en een vrouw naar voren schuiven. De twee grootste partijen, CDU/CSU en SPD, hebben een kanselierskandidaat. Tot nu toe is de zittende kanselier steeds kanselierskandidaat van zijn partij geweest. Een kanselierskandidaat van een kleinere partij (zoals Guido Westerwelle van de FDP in 2002) wordt weinig serieus genomen omdat zijn kansen vrijwel nihil zijn.